ECLI:NL:RBDHA:2021:13833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/09/573607 / HA ZA 19-502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in verband met vermeende fraude in de specialistische geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. hoofdelijke veroordeling van de bestuurders van Medical Centre Eindhoven (MCE) tot terugbetaling van onterecht gedeclareerde zorgkosten. De rechtbank oordeelde dat, hoewel VGZ aanvankelijk stelde dat er sprake was van grootschalige fraude, zij haar vordering had gewijzigd naar het niet meewerken aan controles. De rechtbank concludeerde dat VGZ onvoldoende bewijs had geleverd dat de indirect statutair bestuurder, [gedaagde sub 2], een zorgvuldigheidsnorm had geschonden. De rechtbank wees de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] af, maar kende de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] toe, die verstek had laten gaan. De zaak benadrukt de complexiteit van aansprakelijkheid van bestuurders in de zorgsector, vooral in situaties van vermeende fraude en de verplichtingen tot medewerking aan controles door zorgverzekeraars.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/573607 / HA ZA 19-502
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Arnold te Den Haag,
tegen

1.[de bewindvoerder] te [plaats 1] ,

in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde sub 1] ,
gedaagde,
niet verschenen,

2.[gedaagde sub 2] [plaats 2] , [land] ,

gedaagde,
advocaat mr. A. Neophitou te Oss.
Partijen zullen hierna achtereenvolgens VGZ, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[gedaagde sub 2] , één van de gedaagden in deze procedure, is gedurende een aantal jaren actief geweest als indirect statutair bestuurder, dan wel feitelijk bestuurder van verschillende aanbieders van specialistische geestelijke gezondheidszorg (hierna: specialistische GGZ). Eén van deze zorgaanbieders was Medical Centre Eindhoven (hierna: MCE). Deze aanbieders declareerden behandelingen bij zorgverzekeraars, waaronder VGZ. Op enig moment is VGZ vragen gaan stellen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de gedeclareerde behandelingen. Zij heeft de instellingen gevraagd mee te werken aan controles die daarop betrekking hadden, maar de instellingen hebben hun medewerking niet, of niet volledig, verleend.
1.2.
In deze procedure stelde VGZ zich aanvankelijk op het standpunt dat de zaak betrekking had op “grootschalige fraude binnen de specialistische GGZ”, waarbij [gedaagde sub 2] “het kwade genius achter deze fraude is geweest”. Op die grond vorderde VGZ in dertien verschillende dagvaardingen dat zorginstellingen, [gedaagde sub 2] , statutair bestuurders van die instellingen, behandelend psychiaters en individuele verzekerden zouden worden veroordeeld tot terugbetaling van alle declaraties die zij aan de verschillende instellingen heeft vergoed. Gedurende de procedures heeft VGZ overeenstemming bereikt met de gedagvaarde psychiaters en verzekerden. Tijdens de zitting heeft VGZ de grondslag van haar vordering ingrijpend gewijzigd. VGZ gaf te kennen dat het haar niet langer te doen was om mogelijke fraude, maar dat zij haar vordering baseert op het feit dat de instellingen en hun bestuurders ten onrechte niet hebben meegewerkt aan de controles die zij wilde uitvoeren. Ook heeft zij ter zitting nog wat andere (naar de rechtbank begrijpt: ondergeschikte) verwijten geformuleerd.
1.3.
Ook als de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat de MCE – zoals VGZ stelt – ten onrechte haar medewerking heeft geweigerd aan het door VGZ aangekondigde fraudeonderzoek, is de rechtbank van oordeel dat VGZ onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen oordelen dat [gedaagde sub 2] als indirect statutair bestuurder van MCE persoonlijk een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Ook de andere verwijten die VGZ [gedaagde sub 2] maakt, vindt de rechtbank niet terecht. De vorderingen van VGZ op [gedaagde sub 2] worden daarom afgewezen. Omdat [gedaagde sub 1] verstek heeft laten gaan, worden de vorderingen op haar wel toegewezen.
1.4.
De rechtbank legt dit oordeel hierna uit. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. De uitgebrachte dagvaardingen in de verschillende zaken zijn grotendeels identiek. De dagvaardingen bevatten ruim 25 bladzijden aan feiten, waarna in drie bladzijden het onrechtmatig handelen van alle gedaagden samen wordt behandeld. Bij de verwijten wordt geen onderscheid gemaakt tussen de instellingen en de bestuurders. VGZ heeft in de formulering van de verwijten het woord “(laten)” toegevoegd, zodat de door haar geformuleerde verwijten op zowel de instellingen als de bestuurders zien. In de verschillende zaken is ook één conclusie van antwoord genomen. [1] Dit maakt het voor de rechtbank lastig om te beoordelen welke verwijten VGZ de verschillende gedaagden in de afzonderlijke zaken precies maakt, en wat vervolgens het verweer van die gedaagden in de verschillende zaken is. Daar komt nog bij dat VGZ ter zitting de grondslag van haar vorderingen ingrijpend heeft gewijzigd, wat niet heeft bijgedragen aan de overzichtelijkheid van deze zaken.
1.5.
Dit vonnis is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 vat de rechtbank het procesverloop samen. In hoofdstuk 3 staan de relevante feiten, waarna de rechtbank in hoofdstuk 4 de vordering weergeeft. De beoordeling van de vordering staat in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 staat de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 6 februari 2019 en 11 maart 2019,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 1 tot en met 91,
  • de rolbeslissing van 29 mei 2019 waarbij tien door VGZ aangebrachte zaken zijn gevoegd,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens conclusie in het incident tot voeging, met producties 1 tot en met 50,
  • het tussenvonnis van 4 mei 2021, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 92 tot en met 97,
  • de akte overlegging producties van [gedaagde sub 2] met producties 51 tot en met 64,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 98 en 99,
  • de akte overlegging producties van [gedaagde sub 2] met producties 65 en 66,
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2021.
2.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. [gedaagde sub 2] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 10 augustus 2021 en VGZ bij brief van 13 augustus 2021. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen van partijen.
2.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

Partijen en hun relatie

3.1.
MCE is opgericht op 30 september 2014 en heeft volgens haar omschrijving bij de Kamer van Koophandel onder meer als activiteit het “verlenen van zorg welke onder de zorgverzekeringswet en de AWBZ valt”. MCE heeft op 9 december 2014 een toelating verkregen voor het verlenen van medisch specialistische zorg.
3.2.
[gedaagde sub 1] was tussen 30 september 2014 en 22 oktober 2014 statutair bestuurder van MCE. Op 22 oktober 2014 is [gedaagde sub 1] als bestuurder opgevolgd door de Stichting GGZ Noord Holland. [gedaagde sub 1] was tussen 30 september 2014 en 11 december 2015 bestuurder van deze stichting. Vanaf 10 december 2015 is STAK Solutions Beheer bestuurder van GGZ Noord-Holland. [gedaagde sub 2] is sinds 12 augustus 2016 bestuurder van STAK Solutions Beheer. Vóór die tijd was [gedaagde sub 2] de feitelijk bestuurder van MCE.
3.3.
VGZ is een zorgverzekeraar als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Zij vergoedt verzekerde zorg die haar verzekerden hebben genoten.
3.4.
In de periode tussen 9 december 2014 en 26 juni 2015 heeft MCE heeft voor een aantal verzekerden van VGZ zorg gedeclareerd, behorende tot de specialistische GGZ. VGZ heeft deze zorg (deels) aan MCE vergoed.
Aanleiding voor fraudeonderzoek
3.5.
Op 25 en 29 oktober 2013 heeft Zorgverzekeraars Nederland twee anonieme meldingen ontvangen over fraude binnen verschillende zorginstellingen, waarvan [gedaagde sub 2] de feitelijk bestuurder was. Op 17 juni 2014 ontving VGZ een melding van andere zorgverzekeraars over fraude door [gedaagde sub 2] . Op 27 juni 2014 heeft VGZ zelf een anonieme melding ontvangen van een oud werkneemster van één van de zorginstellingen van [gedaagde sub 2] . Ook deze oud werkneemster maakt melding van frauduleuze praktijken.
3.6.
Daarop heeft VGZ bij onderzoek van de eigen databanken ontdekt dat er een aanzienlijke groep verzekerden was, die bij meerdere zorginstellingen door dezelfde psychiaters werden behandeld. Ook waren er verzekerden waarvoor specialistische GGZ-zorg was gedeclareerd, die bestuurder van andere zorginstellingen bleken te zijn of die in dienst waren of waren geweest van andere zorginstellingen.
3.7.
Ook ontving VGZ een fraudemelding van een oud-werkneemster van Mihan, een andere zorginstelling van [gedaagde sub 2] .
3.8.
Op 27 november 2014 declareerde Medisch Centrum Nederland (hierna: MCN), waarvan [gedaagde sub 2] eveneens de feitelijk bestuurder was, een bedrag van € 74.699,30 voor zorg die aan [gedaagde sub 2] zou zijn verleend. De gedeclareerde behandeling betrof een opname wegens psychiatrische aandoening in de periode tussen 27 mei tot 27 november 2014. VGZ heeft deze declaratie niet vergoed.
3.9.
Bij verder onderzoek in haar administratie ontdekte VGZ dat MCE veelvuldig zware categorieën qua deelprestatie verblijf D had berekend. Ook viel het op dat er standaard aan de bovenkant van de behandelminuten werd gedeclareerd, en dat MCE veelvuldig verblijf zonder overnachting declareerde. Ook bemerkte VGZ dat MCE was gevestigd in Eindhoven, terwijl het merendeel van de patiënten in de randstad woonde. Tot slot bleek dat MCE zorg, die eerst werd gedeclareerd door Stichting International Healthcare Center (hierna: SIHC) maar was afgewezen door VGZ, opnieuw declareerde. SIHC is eveneens een zorginstelling van [gedaagde sub 2] .
3.10.
Daarop is VGZ een fraudeonderzoek gestart.
Fraudeonderzoek
3.11.
Bij brief van 1 oktober 2015 heeft VGZ een controle aangekondigd van de medische dossiers van vijf verzekerden voor wie MCE zorg had gedeclareerd. Op dezelfde datum heeft VGZ ook een dossiercontrole aangekondigd bij MCN en Mihan.
3.12.
Op 26 oktober 2015 heeft VGZ meegedeeld welke 15 dossiers van deze drie zorginstellingen zij wilde controleren.
3.13.
De dossiercontrole bij MCE, MCN en Mihan heeft op 25 november 2015 plaatsgevonden. Tijdens de dossiercontrole toonde de advocaat van MCE verzoeken tot vernietiging van alle medische gegevens over de behandeling van MCE van vier patiënten van wie VGZ een dossiercontrole had aangekondigd. De dossiers van deze patiënten zijn niet aan VGZ ter inzage gegeven.
3.14.
VGZ heeft in haar verslag van bevindingen het volgende opgetekend over de vernietigingsverzoeken:
“3. Mevrouw […]:
Jong meisje van 10 Jaar (geb in 2004). Heeft deze instelling expertise op dit gebied? (…)
Reden verwijzing was gedragsproblemen en vroegtijdige menarche (ongesteldheid).
Instelling stelt zelf al vast dat deze problematiek niet past bij SGGZ en verwijst meisje door.
Tijdens het moment van de controle door de zorgverzekeraar komt de advocaat, dhr. Neophitou[de advocaat van [gedaagde sub 2] , rb]
binnenlopen met een vernietigingsverzoek van de moeder van mevrouw […]. Dit formulier is getekend op 11-12-2014, terwijl de behandeling nog moest plaatsvinden (dossiervorming is gestart op 20-12-2014)! Bij het benoemen van dit feit werd hierop door de advocaat, dhr. Neophitou, niet gereageerd, eerder genegeerd. Vervolgens gaf deze advocaat wel aan dat, deze persoon wel is behandeld in Turkije, samen met haar moeder in 2015, dus nadat is vastgesteld dat dit meisje niet behandeld kon worden binnen deze instelling;
4. De heer […];
De advocaat Neophitou komt ook aangaande de heer […] met een vernietigingsverzoek binnen. Deze is getekend op 2 juli 2014 terwijl de behandeling nog doorliep tot 11 juli 2014! Het vernietigingsverzoek was op papier van SMCE. Als reden staat vermeld “Eigen keus waar men recht op heeft”.
5. De heer […]:
De advocaat Neophitou komt ook tijdens de controle dag binnen met een vernietigingsverzoek door de heer […] die getekend is op 4 juni 2015. Ook dit verzoek is getekend tijdens de behandeling. De reden waarom er 3 vernietigingsverzoeken bij zijn gekomen waar eerder (11-11-2015) geen vermelding van is gemaakt, geeft de heer Neophitou aan dat de eigenaresse, mevrouw [gedaagde sub 2] niet zo goed is in administreren. Het valt wel op dat nu ineens van de heer […] (deze is betrokken samen met zijn vader […] in Viva la Vida en andere stichtingen binnen WSF Psyche) een vernietigingsverzoek binnenkomt.
3.15.
In het algemene verslag van de dossiercontrole heeft VGZ onder andere het volgende opgetekend:
  • Het gaat wederom om papieren dossiers, terwijl we op 11 november hebben aangegeven dat het beoordelen op papier niet wenselijk is. De toenmalige status van de papieren dossiers was niet toereikend om een goede beoordeling te kunnen maken en daardoor was de datum verzet naar vandaag. Nu dus wederom papieren dossiers die er – zo op het oog – erg gelikt uitzien;
  • Er is geen mogelijkheid om in het computersysteem (Medicore) te kijken;
  • Bij Medisch Centrum Nederland zouden er nog een 2-tal verzekerden zijn die een vernietigingsverzoek hebben ingediend: […];
  • Bij navraag waarom dit niet eerder bekend is gemaakt antwoord Neophitou dat mevrouw [gedaagde sub 2] niet zo goed is met haar administratie;
  • In de eerste twee dossiers van Mihan lijkt het erop dat er geknipt en geplakt is: er wordt gesproken over “zijn” aangaande een vrouwelijke verzekerde en over een Turkse achtergrond bij een Afghaanse/Iraanse verzekerde;
  • Er wordt veelvuldig door […] gevraagd of we ook in Medicore kunnen kijken, er wordt gekeken of dit kan;
  • Ondanks ons aangeven van 11 november 2015 kunnen we alleen in papieren dossiers kijken die niet volledig zijn;
  • De heer Neophitou loopt steeds in en uit en levert nieuwe informatie zoals de 3 vernietigingsverzoeken en een verslaglegging in een ander dossier. Vreemd;
(…)
EINDOORDEEL:

Ook al wordt door Alexander Neophitou volledige medewerking geveinsd, dit wordt niet herkend door:
I.
Alleen papieren dossiers klaar te hebben;
II.
Vernietigingsverzoeken die ineens opduiken;
III.
Verslagen die ineens worden uitgeprint;
IV.
Mevrouw [gedaagde sub 2] die er elke keer niet bij is;
V.
De toegang tot het computersysteem wordt ons telkens ontzegd;
VI.
Niet complete papieren dossiers klaar te hebben;
VII.
Dossiers waarover besloten was dat we deze zouden controleren achter te houden op de controle dag (mogelijk op advies mevrouw [gedaagde sub 2] );
VIII.
Een maatschappelijk werkster aanwezig te laten zijn […] die niet in de systemen mag, niet kan uitleggen waarom iets zo geschreven staat en die het alleen maar heeft over tevreden klanten.”
3.16.
VGZ heeft haar bevindingen naar aanleiding van de dossiercontrole samengevat in een brief aan MCE, MCN en Mihan van 24 december 2015. Daarin schrijft VGZ – voor zover voor deze procedure van belang – als volgt:
Bevindingen onderzoek dossiers
Een opsomming van geconstateerde feiten staat hieronder per stichting benoemd:
(…)
Stichting Medical Centre Eindhoven:
  • Er is enkel toegang tot papieren dossiers die allen zijn uitgeprint en in mapjes zijn gestoken. Er is hiermee niet vast te stellen wie verslaglegging heeft gedaan en op welk moment. Het zijn niet de originele dossiers en dus niet te herleiden naar een systeem en/of instelling. Er kan op basis van deze dossiers niet worden vastgesteld of deze dossiers daadwerkelijk toebehoren aan een cliënt en/of instelling;
  • Toegang tot het systeem was niet mogelijk, ondanks ons herhaaldelijk verzoek;
  • Bij alle dossiers was sprake van forse inzet van therapieën die niet werden geleverd door disciplines die hiervoor bevoegd en/of bekwaam waren;
  • Bij alle dossiers was er sprake van zeer summiere verslaglegging waardoor feitelijke levering niet is vast te stellen;
  • In alle dossiers is niet herleidbaar wie zorg heeft verleend en wie tijd heeft geschreven. Bij verslaglegging staat (bijna nooit) een naamsvermelding;
  • Er worden bij deze instelling ook kinderen behandeld, terwijl hiervoor geen inhoudelijke/medische expertise aanwezig lijkt te zijn;
  • Het zorgaanbod lijkt grotendeels geen zorg te zijn zoals psychiaters en klinisch-psychologen die plegen te bieden;
  • Op 11 november 2015 is door […], aan Stichting Medisch Psychiatrisch Centrum Haaglanden verbonden als floormanager, aangegeven dat deze stichting geen zorg biedt die een declaratie Deelprestatie verblijf GGZ D, E en F (Gemiddelde, Intensieve en Extra Intensieve verzorgingsgraad) rechtvaardigt;
  • Bij alle dossiers is in de verslaglegging niet herleidbaar waarom een verblijf medisch noodzakelijk is om de gestelde doelen te behalen en ook is de inzet van VOV personeel passend bij een Deelprestaties verblijf D, E of F niet verantwoord.
Ten tijde van de dossiercontrole werd door u als advocaat van mevrouw [gedaagde sub 2] namens haar een drietal vernietigingsverzoeken afgegeven. Een van deze vernietigingsverzoeken was al afgegeven voordat de daadwerkelijke behandeling nog moest beginnen. Het bevreemdt ons ten zeerste dat deze vernietigingsverzoeken pas op de controle dag worden afgegeven en niet ten tijde van onze eerdere dossiercontrole op 11 november 2015 ten kantore van VGZ te Eindhoven;
In casu stelt VGZ zich op het standpunt dat op basis van de dossiercontrole niet vastgesteld kan worden of ten aanzien van de onderzochte declaraties sprake is geweest van feitelijk geleverde en kwalitatief verantwoorde zorg. Uit de dossiercontrole is gebleken dat de kwaliteit van zorgverlening niet beantwoordt aan de professionele standaard.
Graag vernemen wij van uuiterlijk 10 januari 2016uw standpunt aangaande onze bevindingen.”
3.17.
MCE heeft vervolgens een schikkingsvoorstel gedaan, dat door VGZ niet is geaccepteerd.
Intermezzo: Medisch Psychiatrisch Centrum Haaglanden
3.18.
Veel van de patiënten waarvoor zorg is gedeclareerd door de zorginstellingen van [gedaagde sub 2] (waaronder MCE), werden behandeld door psychiaters [psychiater 1] en [psychiater 2] . Beide psychiaters waren in dienst van Medisch Psychiatrisch Centrum Haaglanden (hierna: MPCH).
3.19.
Mr. Neophitou heeft namens deze zorginstellingen de gehanteerde constructie in een brief aan VGZ van 14 februari 2017 als volgt omschreven:
“Zoals u destijds reeds te kennen is gegeven, heeft mevrouw [gedaagde sub 2] gelet op haar negatieve ervaringen met zorgverzekeraars die weigeren te betalen voor geleverde zorg en betalingen opschorten in afwachting van resultaten van materiële controles die jonge instellingen met weinig financiële middelen op die manier zwaar onder druk zetten, een groot aantal stichtingen en BV’s opgericht in het kader van risicospreiding. Als de dossiers van patiënten van één WTZI instelling zodoende werden onderzocht, betekende dit niet dat de betaling van alle door MPC Haaglanden gevoerde dossiers direct stil werden gelegd, zodat zij niet meer in staat was haar verplichtingen jegens haar personeel na te komen en de behandelingen van patiënten met zware geestelijke problematiek daarmee abrupt tot een einde kwam die op de zorg van MPC Haaglanden waren aangewezen.
De patiënten contracteerden met deze diverse WTZI toegelaten instellingen en de feitelijke zorg werd verleend in onderaanneming door MPC Haaglanden bij wie het gekwalificeerde personeel in dienst was.”
Daarbij heeft mr. Neophitou duidelijk gemaakt dat (onder andere) de instellingen MCE, MCN, SIHC, Fit en Vitaal B.V., Stichting Welzorg Brabant en Stichting Healthcare Europe zorg hebben gedeclareerd die (in onderaanneming) is verleend door MPCH.
3.20.
MPCH is op 26 januari 2016 failliet verklaard.
3.21.
In overleg met de curator van MPCH heeft VGZ op 13 februari 2017 zeventien dossiers van MPCH gecontroleerd via het digitale systeem Medicore. VGZ heeft over haar bevindingen het volgende genoteerd:

1. Geen verwijsbrieven, verslaglegging, intakeverslagen, psych. onderzoeksverslagen aanwezig in geen van de dossiers;
2.
Diagnoses wisselen per zorgtraject bij alle dossiers zonder onderbouwing waarom of inhoudelijke verandering in dossiers in bijv. behandelplan;
3.
(…);
4.
Gedeclareerde DBC’s en beschreven zorgtrajecten komen niet overeen qua data;
5.
Er is geen enkele onderbouwing van medische noodzaak tot opname te vinden bij de dossiers waar deelprestaties zijn gedeclareerd. Ook is er in geen enkel dossier aantoonbaar klinische zorg geleverd;
6.
Tabblad formulieren geheel leeg bij alle dossiers dus geen inzage gehad in bijv. verwijsbrieven, ontslagbrieven, etc.:
7.
Tabblad behandelingen geheel leeg zie bijv. cliënt […];
8.
DBC’s lijken te worden opgeknipt en niet 365 dagen open te staan. Er is bij elk dossier behandeling voor de startdatum geleverd en na de einddatum dbc ook.;
9.
2 cliënten konden we niet vinden in Medicore: […];
10.
Clientgegevens zijn gevuld, achtergrondgegevens niet;
11.
Huisartsgegevens zijn gevuld maar geen verwijsbrieven te vinden in Medicore;
12.
In afspraken lijkt soms sprake van verzekerde zorg maar geen verslaglegging te vinden in Medicore of gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd, en daarmee dus niet aantoonbaar geleverd;
13.
Geschreven minuten komen niet overeen met gedeclareerde minuten in alle dossiers;
14.
Diagnoses wisselen per zorgtraject bij alle dossiers
15.
Diverse andere instelling benoemd bij zorgtrajecten
16.
Behandelingen lijken soms in Turkije plaats te vinden, individueel geen enkele onderbouwing van medische noodzaak tot opname te vinden bij de dossiers waar deelprestaties zijn gedeclareerd.
17.
DBC’s lijken te worden opgeknipt en niet 365 dagen open te staan.
18.
In geen van de dossiers zijn aanwijzingen gevonden dat er sprake is van aantoonbaar geleverde behandeling in het kader van de ZVW.”
Fraudeonderzoek: vervolg
3.22.
Op 2 mei 2017 heeft VGZ aan (onder andere) MCE bericht dat zij alle dossiers wilde controleren van alle patiënten voor wie de door [gedaagde sub 2] gedreven zorginstellingen zorg bij VGZ hebben gedeclareerd. Het betrof 276 patiëntendossiers. Mr. Neophitou heeft daarop namens deze instellingen aan VGZ bericht dat de instellingen die daarmee niet akkoord gingen, omdat deze aangekondigde controle niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.23.
Daarop heeft VGZ bij brieven van 13 en 16 juni 2017 aan haar verzekerden, van wie declaraties aan MCE waren uitgekeerd, om toestemming verzocht voor het opvragen van medische informatie bij de behandelend arts. VGZ heeft de verzekerden die nog niet hadden gereageerd, op 11 juli 2018 en 30 november 2017 herinneringsbrieven gestuurd.
3.24.
Van een aantal verzekerden, voor wie MCE zorg had gedeclareerd, heeft VGZ een toestemmingsverklaring ontvangen. VGZ heeft de ontvangen toestemmingsverklaringen op 11 januari 2018 aan MCE gezonden met het verzoek om vragen te beantwoorden en stukken aan te leveren over de behandeling. Op 22 februari 2018 heeft VGZ een herinnering gestuurd. MCE heeft niet aan de verzoeken van VGZ voldaan.
3.25.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft VGZ aan MCE bericht dat de door MCE gedeclareerde nota’s voor een bedrag van € 632.107,54 werden afgewezen, omdat MCE geen medewerking had verleend aan het onderzoek. VGZ heeft MCE gesommeerd om dit bedrag aan haar terug te betalen.
3.26.
Mr. Neophitou heeft namens verschillende zorginstellingen van [gedaagde sub 2] (waaronder MCE) bij brief van 14 november 2018 gereageerd. MCE heeft bericht dat zij weliswaar wilde meewerken aan een proportionele controle, maar dat zij – omdat de patiënten feitelijk werden behandeld door MPCH – zelf niet beschikte over de patiëntendossiers. Deze dossiers bevonden zich onder MPCH, maar door het faillissement van MPCH was er geen toegang meer tot Medicore en konden dus de elektronische patiëntendossiers niet worden benaderd. MCE heeft daarnaast benadrukt dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is verleend en dat zij – ook als de dossiers niet volledig zouden zijn bijgehouden – recht heeft op vergoeding van de behandelingen. Zij heeft VGZ verzocht te bevestigen dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3.27.
Nader overleg tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.
3.28.
Blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel van MCE is op 18 december 2018 geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan, omdat er geen bekende baten meer zijn.

4.Het geschil

4.1.
VGZ vordert na vermindering van eis samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 539.601,75, te vermeerderen met de wettelijke rente, de onderzoekskosten van € 5.000 en de proceskosten.
4.2.
VGZ legt aan haar vordering het volgende ten grondslag:
  • i) Het belangrijkste verwijt dat VGZ [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] maakt, is dat zij onrechtmatig hebben gehandeld omdat zij als statutair respectievelijk feitelijk bestuurder van MCE wisten of behoorden te weten dat MCE verplicht was mee te werken aan een controle van de declaraties van MCE, maar MCE daaraan niet heeft meegewerkt. VGZ is hierdoor in haar belangen geschaad, omdat zij niet kon onderzoeken of de declaraties die door MCE zijn ingediend, rechtmatig en doelmatig waren.
  • ii) Daarnaast verwijt VGZ [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij er als statutair respectievelijk feitelijk bestuurder niet voor hebben gezorgd dat MCE voldeed aan haar verplichting de patiëntendossiers te bewaren.
  • iii) Tot slot wordt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verweten dat zij het hebben goedgevonden dat de patiënten van MCE in onderaanneming werden behandeld door MPCH, waarbij MCE de door VGZ uitbetaalde bedragen onmiddellijk doorbetaalde aan MPCH. Daardoor kan MCE niet meer aan haar betalingsverplichtingen voldoen.
De overige verwijten die VGZ [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanvankelijk maakte, zoals het verwijt dat ten onrechte declaraties zijn ingediend voor zorg die niet is geleverd, heeft zij ter zitting ingetrokken.
4.3.
De schade die daardoor is veroorzaakt, bedraagt volgens VGZ € 539.601,75, te weten het totaalbedrag van de declaraties die VGZ aan MCE heeft uitbetaald. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn (hoofdelijk) gehouden dit bedrag aan VGZ terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016, omdat VGZ alle bedragen vóór die datum heeft betaald. Ook vordert VGZ op grond van artikel 6:96 lid 1 sub b BW vergoeding van door haar gemaakte onderzoekskosten ter hoogte van € 5.000.
4.4.
Tegen [gedaagde sub 1] is verstek verleend, [gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd.
4.5.
Op de stellingen van VGZ en [gedaagde sub 2] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vorderingen op [gedaagde sub 1]

5.1.
Tegen [gedaagde sub 1] , die niet in het geding is verschenen, is verstek verleend. Omdat [gedaagde sub 2] wel is verschenen wordt op grond van artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tussen alle partijen één vonnis gewezen. Dit vonnis moet, ook ten aanzien van [gedaagde sub 1] , als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
5.2.
Op grond van artikel 139 Rv moeten de vorderingen tegen de niet verschenen [gedaagde sub 1] in beginsel worden toegewezen, tenzij deze de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomen. De door [gedaagde sub 2] aangevoerde verweren werken daarbij niet in het voordeel van [gedaagde sub 1] , tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing. Die uitzondering doet zich hier niet voor. De rechtbank zal daarom eerst de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] beoordelen.
5.3.
De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze zullen dan ook worden toegewezen.
5.4.
[gedaagde sub 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Dit geldt alleen voor de proceskosten die op [gedaagde sub 1] betrekking hebben. De aan [gedaagde sub 1] betekende dagvaarding is identiek aan de dagvaarding die tegen [gedaagde sub 2] is uitgebracht en het door VGZ betaalde griffierecht heeft ook betrekking op de procedure tegen [gedaagde sub 2] . Dit leidt ertoe dat [gedaagde sub 1] 1/2e deel van het door VGZ betaalde griffierecht en het salaris advocaat voor haar rekening moet nemen. Die kosten worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 85,18
- griffierecht € 2.015,00 (€ 4.030 × 1/2e deel)
- salaris advocaat
€ 1.607,00(1 punt × € 3.214 × 1/2e deel)
totaal € 3.707,18
De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
5.5.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, omdat de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
De vorderingen op [gedaagde sub 2]
Verwijt 1: niet meewerken aan controle
5.6.
Het centrale verwijt dat VGZ [gedaagde sub 2] maakt is dat zij wist of behoorde te weten dat MCE wettelijk verplicht was om mee te werken aan een controle van haar dossiers, en dat MCE deze wettelijke verplichting niet is nagekomen.
5.7.
Bij de beoordeling van dit verwijt zal de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat MCE, zoals VGZ stelt, ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van VGZ. Uit de stellingen van VGZ maakt de rechtbank op dat zij [gedaagde sub 2] verwijt dat MCE niet heeft meegewerkt aan de controle die VGZ in mei 2017 aankondigde. Op dat moment was [gedaagde sub 2] indirect statutair bestuurder, via STAK Solutions Beheer en GGZ Noord-Holland.
5.8.
De vraag is dus of [gedaagde sub 2] als indirect statutair bestuurder van MCE kan worden aangesproken voor het (veronderstellenderwijs aangenomen) feit dat MCE – in strijd met de op haar rustende verplichting – niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van VGZ.
5.9.
In beginsel kan een bestuurder niet in privé worden aangesproken voor een handelen of nalaten van een vennootschap. Dit beginsel lijdt uitzondering indien de bestuurder persoonlijk een hem toe te rekenen onrechtmatige daad pleegt tegenover de derde of de wederpartij, of anders gezegd, als hem ter zake van de schade een “voldoende ernstig verwijt” kan worden gemaakt.
5.10.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 8 december 2006, NJ 2006, 659; JOR 2007/38 (Ontvanger/Roelofsen)) kan worden afgeleid dat er grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld en bij het aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (Beklamel-norm) dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
5.11.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
5.12.
Indien een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, rust deze aansprakelijkheid ook hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. [gedaagde sub 2] is sinds 12 augustus 2016 bestuurder van STAK Solutions Beheer, die bestuurder is van GGZ Noord-Holland, die op haar beurt bestuurder is van MCE. Dat betekent dat VGZ moet stellen en bewijzen dat GGZ Noord-Holland een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als ze daarin slaagt, is [gedaagde sub 2] op grond van artikel 2:11 BW aansprakelijk.
5.13.
Gesteld noch gebleken is dat GGZ Noord-Holland een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] als indirect bestuurder van MCE kunnen reeds op grond hiervan niet worden toegewezen.
5.14.
Ook overigens, indien ervan wordt uitgegaan dat VGZ heeft beoogd te stellen dat GGZ Noord-Holland een ernstig verwijt kan worden gemaakt, kunnen de vorderingen niet worden toegewezen. Naar aanleiding van de controle op 25 november 2015 wilde VGZ nader onderzoek doen. VGZ kondigde bij e-mail van 2 mei 2017 aan dat zij alle nota’s wilde onderzoeken. Een steekproef was niet akkoord, schreef zij in die e-mail. Op 31 mei 2017 heeft mr. Neophitou daarop geschreven dat MCE (en de andere instellingen) niet akkoord gingen met het controleren van alle 276 patiëntendossiers, omdat dit verzoek niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. VGZ is niet inhoudelijk op dit standpunt van MCE ingegaan, maar heeft alle verzekerden individueel om toestemming gevraagd.
5.15.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 2] zich bij de weigering om MCE te laten meewerken aan het onderzoek vooral heeft laten leiden door de opvatting dat het controleren van alle 276 patiëntendossiers in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. VGZ heeft in reactie op de e-mail van 31 mei 2017 niet toegelicht waarom daarvan geen sprake was, en waarom een steekproef niet voldeed. Die toelichting heeft VGZ pas ter zitting gegeven. De rechtbank acht het standpunt van [gedaagde sub 2] dat het niet proportioneel was om alle dossiers te controleren niet zo onaannemelijk dat haar persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij toeliet dat MCE niet aan die controle meewerkte.
5.16.
Dat [gedaagde sub 2] heeft toegelaten dat MCE ook niet meewerkte aan een controle van de dossiers van de patiënten die toestemming hadden gegeven leidt niet tot een ander oordeel. De dossiers van MCE bevonden zich bij MPCH, die ze had opgeslagen in Medicore. Na het faillissement van MPCH werd de toegang tot Medicore geblokkeerd. Op het moment waarop de patiënten ermee instemden dat VGZ inzage zou krijgen in hun dossier (wat er van die instemming verder ook zij), had MCE niet langer toegang tot die dossiers. [gedaagde sub 2] heeft dat nog wel geprobeerd, maar stuitte op het probleem dat Medicore betaling verlangde van minstens € 68.000. Dat MCE dit bedrag niet heeft betaald, is niet voldoende om te oordelen dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.17.
Daarnaast is onvoldoende gesteld en gebleken dat [gedaagde sub 2] zich niet alleen heeft laten leiden door de onjuiste opvatting dat MCE niet hoefde mee te werken, maar ook door motieven waarvan haar een verwijt zou kunnen worden gemaakt. VGZ heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat [gedaagde sub 2] niet aan het fraudeonderzoek heeft meegewerkt om fraude van MCE te verbloemen, en heeft ook verder niet gesteld dat er verwijtbare motieven aan de handelwijze van [gedaagde sub 2] ten grondslag liggen.
Verwijt 2: niet voldoen aan bewaarplicht dossiers
5.18.
VGZ stelt zich ook op het standpunt dat [gedaagde sub 2] wist of moest weten dat de door haar bestuurde instellingen een bewaarplicht hadden ten aanzien van de patiëntendossiers, maar dat de instellingen aan die verplichting niet hebben voldaan. [gedaagde sub 2] moest ervoor zorgen dat de door haar bestuurde instellingen altijd toegang zouden houden tot de dossiers, en in die verplichting is zij volgens VGZ tekortgeschoten.
5.19.
Dit verwijt slaagt niet. Dat GGZ Noord-Holland een ernstig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de dossiers, is gesteld noch gebleken, zodat dit verwijt reeds op grond daarvan faalt. Ook overigens slaagt dit verwijt niet. Vast staat dat MCE de beschikking had over haar dossiers, maar dat het faillissement van MPCH ervoor heeft gezorgd dat zij geen toegang meer had tot Medicore en daarmee ook niet meer tot de dossiers.
Verwijt 3: “onderaannemingsconstructie”
5.20.
VGZ verwijt [gedaagde sub 2] tot slot dat zij heeft toegelaten of bewerkstelligd dat MCE de zorg aan haar patiënten in onderaanneming liet verrichten door MPCH. MCE declareerde de zorg wel zelf, maar betaalde de bedragen die zij van VGZ ontving door aan MPCH. Daardoor kan VGZ haar vordering nu niet op MCE verhalen.
5.21.
Dat GGZ Noord-Holland van deze werkwijze een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is gesteld noch gebleken, zodat dit verwijt reeds op grond daarvan faalt. Ook overigens faalt het. VGZ heeft ter zitting erkend dat een constructie van onderaanneming in de zorg gebruikelijk en toegestaan is. Zij heeft niet weersproken dat in zo’n geval de bedragen die door de verzekeraar worden uitgekeerd, gewoonlijk worden doorbetaald aan de zorginstelling die de zorg feitelijk heeft verleend. Waarom dat in dit geval niet zou zijn toegestaan, heeft VGZ niet duidelijk gemaakt.
Slotsom
5.22.
In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, ook als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat MCE ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het fraudeonderzoek van VGZ, [gedaagde sub 2] daarvan niet persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vorderingen van VGZ op [gedaagde sub 2] worden daarom afgewezen.
De proceskosten
5.23.
VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 2] . Daarbij geldt het volgende.
[gedaagde sub 2] heeft in de tegen haar aanhangig gemaakte procedures verweer gevoerd tezamen met de instellingen Mihan en CCS en bestuurders [bestuurder 1] , [bestuurder 2] en STAK CCS, die zijn gedagvaard in andere procedures. Dit betekent dat het verweer betrekking heeft op zes gedaagden. Om die reden zal VGZ worden veroordeeld 1/6e deel van het salaris advocaat in deze procedure voor haar rekening te nemen.
Het griffierecht dat aan [gedaagde sub 2] in rekening is gebracht, heeft ook betrekking op de medegedaagde [psychiater 2] , die aanvankelijk werd bijgestaan door dezelfde advocaat. Dit betekent dat VGZ de helft van griffierecht aan [gedaagde sub 2] moet vergoeden.
De kosten worden dan als volgt begroot:
- griffierecht € 799,50 (€ 1.599× 1/2e deel)
- salaris advocaat
€ 1.339,17(2,5 punten × € 3.214 × 1/6e deel)
totaal € 2.138,67
5.24.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, omdat de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

6.De beslissing

De rechtbank
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
6.1.
veroordeelt ( [de bewindvoerder] in hoedanigheid van bewindvoerder van) [gedaagde sub 1] om aan VGZ te betalen bedrag van € 539.601,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt ( [de bewindvoerder] in hoedanigheid van bewindvoerder van) [gedaagde sub 1] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 5.000 aan onderzoekskosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 6 februari 2019 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt ( [de bewindvoerder] in hoedanigheid van bewindvoerder van) [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 3.707,18, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en begroot de nakosten op € 163, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde ten aanzien van [gedaagde sub 1] af,
ten aanzien van [gedaagde sub 2]
6.5.
wijst de vorderingen van VGZ op [gedaagde sub 2] af,
6.6.
veroordeelt VGZ in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 2.138,67, en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 ingeval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling van de proceskosten,
ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
6.7.
verklaart het in 6.1, 6.2, 6.3 en 6.6 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, mr. A.M. Voorwinden en mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.

Voetnoten

1.In de zaak Mihan is weliswaar een afzonderlijke conclusie van antwoord genomen, maar daarin wordt voor de inhoud van het verweer alleen verwezen naar de conclusie van antwoord die in de andere zaken is opgesteld.