ECLI:NL:RBDHA:2021:13830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/09/573521 / HA ZA 19-494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder in fraudezaak binnen specialistische GGZ

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, stond de aansprakelijkheid van een bestuurder van een zorginstelling centraal in het kader van een fraudeonderzoek door VGZ Zorgverzekeraar N.V. De eiser, VGZ, had aanvankelijk een vordering ingesteld op basis van vermeende grootschalige fraude binnen de specialistische geestelijke gezondheidszorg, waarbij de gedaagde als de 'kwade genius' werd aangeduid. Gedurende de procedure wijzigde VGZ haar standpunt en richtte zij zich op de vermeende weigering van de zorginstelling om mee te werken aan controles. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als werd aangenomen dat de zorginstelling niet had meegewerkt aan het fraudeonderzoek, er onvoldoende bewijs was dat de bestuurder persoonlijk een zorgvuldigheidsnorm had geschonden. De rechtbank benadrukte dat VGZ niet had aangetoond dat de bestuurder op de hoogte was van de onrechtmatigheid van de handelingen van de zorginstelling. De vorderingen van VGZ werden afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat VGZ de proceskosten moest vergoeden. Dit vonnis benadrukt de moeilijkheden bij het aantonen van persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van de aansprakelijkheid van rechtspersonen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/573521 / HA ZA 19-494
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Arnold te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [plaats] , [land] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Neophitou te Oss.
Partijen zullen hierna VGZ en [gedaagde] genoemd worden.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[gedaagde] is gedurende een aantal jaren actief geweest als indirect statutair bestuurder, dan wel feitelijk bestuurder van verschillende aanbieders van specialistische geestelijke gezondheidszorg (hierna: specialistische GGZ). Eén van deze aanbieders was Boylam Psychiatrie B.V. (hierna: Boylam). Deze aanbieders declareerden behandelingen bij zorgverzekeraars, waaronder VGZ. Op enig moment is VGZ vragen gaan stellen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de gedeclareerde behandelingen. Zij heeft de instellingen gevraagd mee te werken aan controles die daarop betrekking hadden, maar de instellingen hebben hun medewerking niet, of niet volledig, verleend.
1.2.
In deze procedure stelde VGZ zich aanvankelijk op het standpunt dat de zaak betrekking had op “grootschalige fraude binnen de specialistische GGZ”, waarbij [gedaagde] “het kwade genius achter deze fraude is geweest”. Op die grond vorderde VGZ in dertien verschillende dagvaardingen dat zorginstellingen, [gedaagde] , statutair bestuurders van die instellingen, behandelend psychiaters en individuele verzekerden zouden worden veroordeeld tot terugbetaling van alle declaraties die zij aan de verschillende instellingen heeft vergoed. Gedurende de procedures heeft VGZ overeenstemming bereikt met de gedagvaarde psychiaters en verzekerden. Tijdens de zitting heeft VGZ de grondslag van haar vordering ingrijpend gewijzigd. VGZ gaf te kennen dat het haar niet langer te doen was om mogelijke fraude, maar dat zij haar vordering baseert op het feit dat de instellingen en hun bestuurders ten onrechte niet hebben meegewerkt aan de controles die zij wilde uitvoeren. Ook heeft zij ter zitting nog wat andere (naar de rechtbank begrijpt: ondergeschikte) verwijten geformuleerd.
1.3.
Ook als de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat Boylam – zoals VGZ stelt – ten onrechte haar medewerking heeft geweigerd aan het door VGZ aangekondigde fraudeonderzoek, is de rechtbank van oordeel dat VGZ onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen oordelen dat [gedaagde] als bestuurder van Boylam persoonlijk een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden of dat haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ook de andere verwijten die VGZ [gedaagde] maakt, vindt de rechtbank niet terecht. De vorderingen van VGZ op [gedaagde] worden daarom afgewezen.
1.4.
De rechtbank legt dit oordeel hierna uit. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. De uitgebrachte dagvaardingen in de verschillende zaken zijn grotendeels identiek. De dagvaardingen bevatten ruim 25 bladzijden aan feiten, waarna in drie bladzijden het onrechtmatig handelen van alle gedaagden samen wordt behandeld. Bij de verwijten wordt geen onderscheid gemaakt tussen de instellingen en de bestuurders. VGZ heeft in de formulering van de verwijten het woord “(laten)” toegevoegd, zodat de door haar geformuleerde verwijten op zowel de instellingen als de bestuurders zien. In de verschillende zaken is ook één conclusie van antwoord genomen. [1] Dit maakt het voor de rechtbank lastig om te beoordelen welke verwijten VGZ de verschillende gedaagden in de afzonderlijke zaken precies maakt, en wat vervolgens het verweer van die gedaagden in de verschillende zaken is. Daar komt nog bij dat VGZ ter zitting de grondslag van haar vorderingen ingrijpend heeft gewijzigd, wat niet heeft bijgedragen aan de overzichtelijkheid van deze zaken.
1.5.
Dit vonnis is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 vat de rechtbank het procesverloop samen. In hoofdstuk 3 staan de relevante feiten, waarna de rechtbank in hoofdstuk 4 de vordering weergeeft. De beoordeling van de vordering staat in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 staat de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2019,
  • de akte overlegging producties van VGZ, met producties 1 tot en met 91,
  • de rolbeslissing van 29 mei 2019 waarbij tien door VGZ aangebrachte zaken zijn gevoegd,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens conclusie in het incident tot voeging, met producties 1 tot en met 50,
  • het tussenvonnis van 4 mei 2021, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 92 tot en met 97,
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met producties 51 tot en met 64,
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met producties 65 en 66,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 98 en 99,
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2021.
2.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Gedaagden hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 10 augustus 2021 en VGZ bij brief van 13 augustus 2021. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen van partijen.
2.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

Partijen en hun relatie

3.1.
Boylam is opgericht op 14 augustus 2013 en had volgens haar omschrijving bij de Kamer van Koophandel als activiteiten “praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg”. Boylam heeft een toelating verkregen voor het verlenen van medisch specialistische zorg.
3.2.
Tot 12 augustus 2016 was [gedaagde] de feitelijk bestuurder van Boylam. Daarna was [gedaagde] indirect statutair bestuurder, via STAK Solutions Beheer.
3.3.
VGZ is een zorgverzekeraar als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Zij vergoedt verzekerde zorg die haar verzekerden hebben genoten.
3.4.
Boylam heeft voor verzekerden van VGZ zorg gedeclareerd, behorende tot de specialistische GGZ. VGZ heeft deze zorg (deels) aan Boylam vergoed.
Fraudeonderzoek bij andere zorginstellingen
3.5.
Op 25 en 29 oktober 2013 heeft Zorgverzekeraars Nederland twee anonieme meldingen ontvangen over fraude binnen verschillende zorginstellingen, waarvan [gedaagde] de feitelijk bestuurder was. Op 17 juni 2014 ontving VGZ een melding van andere zorgverzekeraars over fraude door [gedaagde] . Op 27 juni 2014 heeft VGZ zelf een anonieme melding ontvangen van een oud werkneemster van één van de zorginstellingen van [gedaagde] . Ook deze oud werkneemster maakt melding van frauduleuze praktijken.
3.6.
Daarop heeft VGZ bij onderzoek van de eigen databanken ontdekt dat er een aanzienlijke groep verzekerden was, die bij meerdere zorginstellingen door dezelfde psychiaters werden behandeld. Ook waren er verzekerden waarvoor specialistische GGZ-zorg was gedeclareerd, die bestuurder van andere zorginstellingen bleken te zijn of die in dienst waren of waren geweest van andere zorginstellingen.
3.7.
Vervolgens ontving VGZ een fraudemelding van een oud-werkneemster van Mihan, een andere door [gedaagde] gedreven zorginstelling.
3.8.
Op 27 november 2014 declareerde Medisch Centrum Nederland (hierna: MCN), eveneens een zorginstelling van [gedaagde] , een bedrag van € 74.699,30 voor zorg die aan [gedaagde] zelf zou zijn verleend. De gedeclareerde behandeling betrof een opname wegens psychiatrische aandoening in de periode tussen 27 mei tot 27 november 2014. VGZ heeft deze declaratie niet aan MCN vergoed.
3.9.
Daarop is VGZ een fraudeonderzoek gestart bij MCN, Mihan en Medisch Centrum Eindhoven (hierna: MCE).
3.10.
De dossiercontrole bij MCN, Mihan en MCE heeft op 25 november 2015 plaatsgevonden. In het algemene verslag van de dossiercontrole heeft VGZ onder andere het volgende opgetekend:
  • Het gaat wederom om papieren dossiers, terwijl we op 11 november hebben aangegeven dat het beoordelen op papier niet wenselijk is. De toenmalige status van de papieren dossiers was niet toereikend om een goede beoordeling te kunnen maken en daardoor was de datum verzet naar vandaag. Nu dus wederom papieren dossiers die er – zo op het oog – erg gelikt uitzien;
  • Er is geen mogelijkheid om in het computersysteem (Medicore) te kijken;
  • Bij Medisch Centrum Nederland zouden er nog een 2-tal verzekerden zijn die een vernietigingsverzoek hebben ingediend: […];
  • Bij navraag waarom dit niet eerder bekend is gemaakt antwoord Neophitou[de advocaat van [gedaagde] , rb]
    dat mevrouw [gedaagde] niet zo goed is met haar administratie;
  • In de eerste twee dossiers van Mihan lijkt het erop dat er geknipt en geplakt is: er wordt gesproken over “zijn” aangaande een vrouwelijke verzekerde en over een Turkse achtergrond bij een Afghaanse/Iraanse verzekerde;
  • Er wordt veelvuldig door […] gevraagd of we ook in Medicore kunnen kijken, er wordt gekeken of dit kan;
  • Ondanks ons aangeven van 11 november 2015 kunnen we alleen in papieren dossiers kijken die niet volledig zijn;
  • De heer Neophitou loopt steeds in en uit en levert nieuwe informatie zoals de 3 vernietigingsverzoeken en een verslaglegging in een ander dossier. Vreemd;
(…)
EINDOORDEEL:

Ook al wordt door Alexander Neophitou volledige medewerking geveinsd, dit wordt niet herkend door:
I.
Alleen papieren dossiers klaar te hebben;
II.
Vernietigingsverzoeken die ineens opduiken;
III.
Verslagen die ineens worden uitgeprint;
IV.
Mevrouw [gedaagde] die er elke keer niet bij is;
V.
De toegang tot het computersysteem wordt ons telkens ontzegd;
VI.
Niet complete papieren dossiers klaar te hebben;
VII.
Dossiers waarover besloten was dat we deze zouden controleren achter te houden op de controle dag (mogelijk op advies mevrouw [gedaagde] );
VIII.
Een maatschappelijk werkster aanwezig te laten zijn […] die niet in de systemen mag, niet kan uitleggen waarom iets zo geschreven staat en die het alleen maar heeft over tevreden klanten.”
3.11.
Op 12 mei 2016 heeft VGZ ook een detailcontrole uitgevoerd bij de aan [gedaagde] gelieerde zorginstelling GGZ Allen. VGZ heeft daarbij geconstateerd dat de gedeclareerde zorg niet voldeed aan de daarvoor geldende professionele standaard.
Aanleiding voor fraudeonderzoek bij Boylam
3.12.
Bij onderzoek in haar eigen systemen viel het VGZ op dat er bij Boylam veelvuldig patiënten werden behandeld uit andere regio’s. Daarnaast bemerkte VGZ dat Boylam veelvuldig zorg declareerde voor patiënten waarvoor eerder zorg werd gedeclareerd door de zorginstellingen Viva la Vida, MCN, Mihan, Stichting Healthcare Europe (hierna: SHE), Medisch Psychiatrisch Centrum Haaglanden (hierna: MPCH), Stichting International Healthcare Center (hierna: SIHC) en Stichting Welzorg Brabant. Tegen deze instellingen liepen fraudeonderzoeken. Daarnaast bleek dat Boylam een aantal declaraties had ingediend die identiek waren aan die van MCN en Fit en Vitaal B.V. Tot slot viel het VGZ op dat door Boylam zorg was gedeclareerd over de kalenderjaren 2013 tot en met 2015, waarbij mevrouw [A] de hoofdbehandelaar was. Mevrouw [A] was pas vanaf 18 augustus 2015 in dienst bij Boylam.
3.13.
Daarop is VGZ ook bij Boylam een fraudeonderzoek gestart.
Fraudeonderzoek
3.14.
Bij brief van 17 juni 2016 heeft VGZ aan Boylam nadere informatie gevraagd over tien van de 46 verzekerden voor wie Boylam op dat moment zorg had gedeclareerd (zoals een kopie van de verwijzing van de huisarts, de data waarop de behandelingen hadden plaatsgevonden en de naam van de hoofdbehandelaar). Boylam heeft niet aan dit verzoek voldaan.
3.15.
Bij brief van 16 januari 2017 heeft VGZ [gedaagde] gevraagd om mee te werken aan de dossiercontrole. Ook [gedaagde] heeft niet voldaan aan het verzoek van VGZ. Wel heeft mr. Neophitou, mede namens Boylam, op 14 februari 2017 aan VGZ geschreven dat de patiëntendossiers niet langer beschikbaar waren, omdat deze door MPCH (die de zorg in onderaanneming had verleend, zie hierna onder 3.20 tot en met 3.22) waren opgeslagen in Medicore, maar Medicore de toegang in verband met het faillissement van MPCH had geblokkeerd.
3.16.
VGZ heeft bij brief van 15 juni 2017 aan haar verzekerden, waarvoor zorg door Boylam was gedeclareerd, verzocht om toestemming voor het opvragen van informatie bij de behandelend arts. VGZ heeft de verzekerden die nog niet hadden gereageerd op 11 juli 2017, 30 november 2017 en 5 december 2017 een herinneringsbrief gestuurd.
3.17.
Van een aantal verzekerden heeft VGZ een toestemmingsverklaring ontvangen. Andere verzekerden hebben niet gereageerd op het verzoek van VGZ.
3.18.
VGZ heeft de ontvangen toestemmingsverklaringen op 11 januari 2018 aan Boylam gezonden met het verzoek om vragen te beantwoorden en stukken aan te leveren over de behandeling. Op 22 februari 2018 heeft VGZ een herinnering gestuurd. Boylam heeft niet aan de verzoeken van VGZ voldaan.
3.19.
Bij brief van 26 september 2018 heeft VGZ aan Boylam bericht dat de gedeclareerde nota’s voor een bedrag van € 117.669,81 werden afgewezen, omdat Boylam geen medewerking had verleend aan het onderzoek. VGZ heeft Boylam gesommeerd om dit bedrag aan haar terug te betalen.
Medisch Psychiatrisch Centrum Haaglanden
3.20.
Veel van de patiënten waarvoor zorg is gedeclareerd door de zorginstellingen van [gedaagde] (waaronder Boylam), werden behandeld door psychiaters [psychiater 1] en [psychiater 2] . Beide psychiaters waren in dienst van MPCH.
3.21.
Mr. Neophitou heeft namens de diverse zorginstellingen de gehanteerde constructie in een brief aan VGZ van 14 februari 2017 als volgt omschreven:
“Zoals u destijds reeds te kennen is gegeven, heeft mevrouw [gedaagde] gelet op haar negatieve ervaringen met zorgverzekeraars die weigeren te betalen voor geleverde zorg en betalingen opschorten in afwachting van resultaten van materiële controles die jonge instellingen met weinig financiële middelen op die manier zwaar onder druk zetten, een groot aantal stichtingen en BV’s opgericht in het kader van risicospreiding. Als de dossiers van patiënten van één WTZI instelling zodoende werden onderzocht, betekende dit niet dat de betaling van alle door MPC Haaglanden gevoerde dossiers direct stil werden gelegd, zodat zij niet meer in staat was haar verplichtingen jegens haar personeel na te komen en de behandelingen van patiënten met zware geestelijke problematiek daarmee abrupt tot een einde kwam die op de zorg van MPC Haaglanden waren aangewezen.
De patiënten contracteerden met deze diverse WTZI toegelaten instellingen en de feitelijke zorg werd verleend in onderaanneming door MPC Haaglanden bij wie het gekwalificeerde personeel in dienst was.”
Daarbij heeft mr. Neophitou duidelijk gemaakt dat (onder andere) de instellingen Boylam, MCN, MCE, Fit en Vitaal, SHE, SIHC en Welzorg Brabant zorg hebben gedeclareerd die (in onderaanneming) is verleend door MPCH.
3.22.
MPCH is op 26 januari 2016 failliet verklaard.
3.23.
In overleg met de curator van MPCH heeft VGZ op 13 februari 2017 17 dossiers van MPCH gecontroleerd via het digitale systeem Medicore. VGZ heeft over haar bevindingen het volgende genoteerd:

1. Geen verwijsbrieven, verslaglegging, intakeverslagen, psych. onderzoeksverslagen aanwezig in geen van de dossiers;
2.
Diagnoses wisselen per zorgtraject bij alle dossiers zonder onderbouwing waarom of inhoudelijke verandering in dossiers in bijv. behandelplan;
3.
(…);
4.
Gedeclareerde DBC’s en beschreven zorgtrajecten komen niet overeen qua data;
5.
Er is geen enkele onderbouwing van medische noodzaak tot opname te vinden bij de dossiers waar deelprestaties zijn gedeclareerd. Ook is er in geen enkel dossier aantoonbaar klinische zorg geleverd;
6.
Tabblad formulieren geheel leeg bij alle dossiers dus geen inzage gehad in bijv. verwijsbrieven, ontslagbrieven, etc.:
7.
Tabblad behandelingen geheel leeg zie bijv. cliënt […];
8.
DBC’s lijken te worden opgeknipt en niet 365 dagen open te staan. Er is bij elk dossier behandeling voor de startdatum geleverd en na de einddatum dbc ook.;
9.
2 cliënten konden we niet vinden in Medicore: […];
10.
Clientgegevens zijn gevuld, achtergrondgegevens niet;
11.
Huisartsgegevens zijn gevuld maar geen verwijsbrieven te vinden in Medicore;
12.
In afspraken lijkt soms sprake van verzekerde zorg maar geen verslaglegging te vinden in Medicore of gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd, en daarmee dus niet aantoonbaar geleverd;
13.
Geschreven minuten komen niet overeen met gedeclareerde minuten in alle dossiers;
14.
Diagnoses wisselen per zorgtraject bij alle dossiers
15.
Diverse andere instelling benoemd bij zorgtrajecten
16.
Behandelingen lijken soms in Turkije plaats te vinden, individueel geen enkele onderbouwing van medische noodzaak tot opname te vinden bij de dossiers waar deelprestaties zijn gedeclareerd.
17.
DBC’s lijken te worden opgeknipt en niet 365 dagen open te staan.
18.
In geen van de dossiers zijn aanwijzingen gevonden dat er sprake is van aantoonbaar geleverde behandeling in het kader van de ZVW.”
Fraudeonderzoek: vervolg
3.24.
Boylam heeft naar aanleiding van de brieven van 20 juni 2018 op 14 november 2018 aan VGZ bericht dat zij weliswaar wilde meewerken aan een proportionele controle, maar dat zij – omdat de patiënten feitelijk werden behandeld door MPCH – zelf niet beschikte over de patiëntendossiers. Deze dossiers bevonden zich onder MPCH, maar door het faillissement van MPCH was er geen toegang meer tot Medicore en konden dus de elektronische patiëntendossiers niet worden benaderd. Boylam heeft daarnaast benadrukt dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is verleend en dat zij – ook als de dossiers niet volledig zouden zijn bijgehouden – recht heeft op vergoeding van de behandelingen. Zij heeft VGZ verzocht te bevestigen dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3.25.
Nader overleg tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.
3.26.
Volgens de informatie van de Kamer van Koophandel is Boylam op 8 november 2016 uitgeschreven uit het handelsregister.

4.Het geschil

4.1.
VGZ vordert na vermindering van eis samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 114.751,85 vermeerderd met rente en kosten, waaronder begrepen € 5.000 aan onderzoekskosten, de kosten van de procedure en de nakosten.
4.2.
VGZ legt aan haar vordering het volgende ten grondslag:
  • i) Het belangrijkste verwijt dat VGZ [gedaagde] maakt, is dat zij onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij als bestuurder van Boylam wist of behoorde te weten dat Boylam verplicht was mee te werken aan een controle van de declaraties van Boylam, maar Boylam daaraan niet heeft meegewerkt. VGZ is hierdoor in haar belangen geschaad, omdat zij niet kon onderzoeken of de declaraties die door Boylam zijn ingediend, rechtmatig en doelmatig waren.
  • ii) Daarnaast verwijt VGZ [gedaagde] dat zij er als bestuurder niet voor heeft gezorgd dat Boylam voldeed aan haar verplichting de patiëntendossiers te bewaren.
  • iii) Tot slot wordt [gedaagde] verweten dat zij het heeft goedgevonden dat de patiënten van Boylam in onderaanneming werden behandeld door MPCH, waarbij Boylam de door VGZ uitbetaalde bedragen onmiddellijk doorbetaalde aan MPCH. Daardoor kan Boylam niet meer aan haar betalingsverplichtingen voldoen.
De overige verwijten die VGZ [gedaagde] aanvankelijk maakte, zoals het verwijt dat ten onrechte declaraties zijn ingediend voor zorg die niet is geleverd, heeft zij ter zitting ingetrokken.
4.3.
De schade die daardoor is veroorzaakt bedraagt volgens VGZ € 114.751,85, te weten het totaalbedrag van de declaraties die VGZ aan Boylam heeft uitbetaald. [gedaagde] is als bestuurder van Boylam gehouden dit bedrag aan VGZ terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, omdat VGZ alle bedragen vóór die datum heeft betaald. Ook vordert VGZ op grond van artikel 6:96 lid 1 sub b BW vergoeding van door haar gemaakte onderzoekskosten ter hoogte van € 5.000.
4.4.
[gedaagde] voert verweer.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verwijt 1: niet meewerken aan controle

5.1.
Het centrale verwijt dat VGZ [gedaagde] maakt is dat zij wist of behoorde te weten dat Boylam wettelijk verplicht was om mee te werken aan een controle van haar dossiers, en dat Boylam deze wettelijke verplichting niet is nagekomen.
5.2.
Bij de beoordeling van dit verwijt zal de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat Boylam, zoals VGZ stelt, ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van VGZ. Tot 12 augustus 2016 was [gedaagde] feitelijk bestuurder van Boylam. Daarna was zij, via STAK Solutions Beheer, indirect statutair bestuurder. Nu VGZ op 14 juni 2016 voor het eerst informatie opvroeg bij Boylam, gaat het in deze zaak dus om de vraag of [gedaagde] als indirect statutair bestuurder een verwijt valt te maken.
5.3.
In beginsel kan een bestuurder niet in privé worden aangesproken voor een handelen of nalaten van een vennootschap. Dit beginsel lijdt uitzondering indien de bestuurder persoonlijk een hem toe te rekenen onrechtmatige daad pleegt tegenover de derde of de wederpartij, of anders gezegd, als hem ter zake van de schade een “voldoende ernstig verwijt” kan worden gemaakt.
5.4.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 8 december 2006, NJ 2006, 659; JOR 2007/38 (Ontvanger/Roelofsen)) kan worden afgeleid dat er grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld en bij het aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (Beklamel-norm) dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
5.5.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
5.6.
Indien een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, rust deze aansprakelijkheid ook hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. [gedaagde] is sinds 12 augustus 2016 bestuurder van STAK Solutions Beheer, die bestuurder is van Boylam. Dat betekent dat VGZ moet stellen en bewijzen dat STAK Solutions Beheer een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als ze daarin slaagt, is [gedaagde] op grond van artikel 2:11 BW aansprakelijk.
5.7.
Gesteld noch gebleken is dat STAK Solutions Beheer een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vorderingen tegen [gedaagde] als indirect bestuurder van Boylam kunnen reeds op grond hiervan niet worden toegewezen.
5.8.
Ook overigens, indien ervan wordt uitgegaan dat VGZ heeft beoogd te stellen dat STAK Solutions Beheer een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, kunnen de vorderingen niet worden toegewezen.
5.9.
In haar brief van 17 juni 2016 heeft VGZ aan Boylam bericht wat de aanleiding was voor het onderzoek, wat het doel was van het onderzoek (onderzoeken of aan de door Boylam ingediende declaraties rechtmatig zijn geweest) en welke gegevens zij wilde inzien (onder andere informatie over de verwijzing voor de te verlenen zorg en – als dit het geval is – of deze door een bevoegde zorgaanbieder is verleend). VGZ heeft Boylam in deze brief laten weten dat zij de gegevens van tien verzekerden wilde controleren. Boylam heeft hierop niet gereageerd. Nog daargelaten dat onvoldoende gesteld en gebleken is dat dit een persoonlijk ernstig verwijt oplevert, is gesteld noch gebleken dat voorzienbaar was dat VGZ hierdoor schade zou lijden.
5.10.
Omdat Boylam op 23 februari 2017 per e-mail meedeelde dat Boylam zorg declareerde die feitelijk door MPCH is verleend acht de rechtbank ook het nadere onderzoek dat vervolgens op 13 februari 2017 heeft plaatsgevonden relevant voor deze zaak, toen – na het faillissement van MPCH – 17 medische dossiers in Medicore werden ingezien. Ook deze controle leidde niet tot beantwoording van de onderzoeksvragen van VGZ.
5.11.
De bevindingen van het onderzoek van VGZ naar aan Boylam gelieerde instellingen gaven VGZ aanleiding nader onderzoek te doen. VGZ kondigde na de onderzoekstappen en na de met Boylam hierover gevoerde correspondentie bij e-mail van 2 mei 2017 aan dat zij alle nota’s wilde onderzoeken. Een steekproef was niet akkoord, schreef zij in die e-mail. Op 31 mei 2017 heeft mr. Neophitou daarop geschreven dat Boylam (en de andere instellingen) niet akkoord gingen met het controleren van alle 276 patiëntendossiers, omdat dit verzoek niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. VGZ is niet inhoudelijk op dit standpunt van Boylam ingegaan, maar heeft alle verzekerden individueel om toestemming gevraagd.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] zich bij de weigering om Boylam te laten meewerken aan het onderzoek vooral heeft laten leiden door de opvatting dat het controleren van alle 276 patiëntendossiers in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. VGZ heeft in reactie op de e-mail van 31 mei 2017 niet toegelicht waarom daarvan geen sprake was, en waarom een steekproef niet voldeed. Die toelichting heeft VGZ pas ter zitting gegeven. De rechtbank acht het standpunt van [gedaagde] dat het niet proportioneel was om alle dossiers te controleren niet zo onaannemelijk dat dit een persoonlijk ernstig verwijt kan opleveren.
5.13.
Dat [gedaagde] heeft toegelaten dat Boylam ook niet meewerkte aan een controle van de dossiers van de patiënten die toestemming hadden gegeven leidt niet tot een ander oordeel. De dossiers van Boylam bevonden zich bij MPCH, die ze had opgeslagen in Medicore. Na het faillissement van MPCH werd de toegang tot Medicore geblokkeerd. Op het moment waarop de patiënten ermee instemden dat VGZ inzage zou krijgen in hun dossier (wat er van die instemming verder ook zij), had Boylam niet langer toegang tot die dossiers. [gedaagde] heeft dat nog wel geprobeerd, maar stuitte op het probleem dat Medicore betaling verlangde van minstens € 68.000. Dat Boylam dit bedrag niet heeft betaald, is niet voldoende om te oordelen dat sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt aan het adres van [gedaagde] of STAK Solutions Beheer.
5.14.
Daarnaast is onvoldoende gesteld en gebleken dat [gedaagde] zich niet alleen heeft laten leiden door de onjuiste opvatting dat Boylam niet hoefde mee te werken, maar ook door motieven waarvan haar een verwijt zou kunnen worden gemaakt. VGZ heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat [gedaagde] niet aan het fraudeonderzoek heeft meegewerkt om fraude van Boylam te verbloemen, en heeft ook verder niet gesteld dat er verwijtbare motieven aan de handelwijze van [gedaagde] ten grondslag liggen.
Verwijt 2: niet voldoen aan bewaarplicht dossiers
5.15.
VGZ stelt zich ook op het standpunt dat [gedaagde] wist of moest weten dat de door haar bestuurde instellingen een bewaarplicht hadden ten aanzien van de patiëntendossiers, maar dat de instellingen aan die verplichting niet hebben voldaan. [gedaagde] moest ervoor zorgen dat de door haar bestuurde instellingen altijd toegang zouden houden tot de dossiers, en in die verplichting is zij volgens VGZ tekortgeschoten.
5.16.
Dat STAK Solutions Beheer ten aanzien van de dossiers een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is gesteld noch gebleken, zodat dit verwijt reeds op grond daarvan faalt. Ook overigens slaagt dit verwijt niet. Vast staat dat Boylam de beschikking had over haar dossiers, maar dat het faillissement van MPCH ervoor heeft gezorgd dat zij geen toegang meer had tot Medicore en daarmee ook niet meer tot de dossiers (zie onder 5.13).
Verwijt 3: “onderaannemingsconstructie”
5.17.
VGZ verwijt [gedaagde] tot slot dat zij als feitelijk bestuurder heeft toegelaten of bewerkstelligd dat Boylam de zorg aan haar patiënten in onderaanneming liet verrichten door MPCH. Boylam declareerde de zorg wel zelf, maar betaalde de bedragen die zij van VGZ ontving door aan MPCH. Daardoor kan VGZ haar vordering nu niet op Boylam verhalen.
5.18.
Dat STAK Solutions Beheer van deze werkwijze een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is gesteld noch gebleken, zodat dit verwijt reeds op grond daarvan faalt. Ook overigens slaagt dit verwijt niet. VGZ heeft ter zitting erkend dat een constructie van onderaanneming in de zorg gebruikelijk en toegestaan is. Zij heeft niet weersproken dat in zo’n geval de bedragen die door de verzekeraar worden uitgekeerd, gewoonlijk worden doorbetaald aan de zorginstelling die de zorg feitelijk heeft verleend. Waarom dat in dit geval niet zou zijn toegestaan, heeft VGZ niet duidelijk gemaakt.
Slotsom
5.19.
In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, ook als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat Boylam ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het fraudeonderzoek van VGZ, [gedaagde] niet een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vorderingen van VGZ op [gedaagde] worden daarom afgewezen.
De proceskosten
5.20.
VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . Daarbij geldt het volgende. VGZ moet het griffierecht dat [gedaagde] in deze procedure heeft betaald, volledig vergoeden. Ten aanzien van het salaris advocaat ligt dat anders. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tezamen met de instellingen Mihan en CCS en bestuurders [bestuurder 1] , [bestuurder 2] en STAK CCS, die zijn gedagvaard in andere procedures. Dit betekent dat het verweer betrekking heeft op zes gedaagden. Om die reden zal VGZ worden veroordeeld 1/6e deel van het salaris advocaat in deze procedure voor haar rekening te nemen. De kosten worden dan als volgt begroot:
- griffierecht € 81,00
- salaris advocaat
€ 737,50(2,5 punten × € 1.770 × 1/6e deel)
totaal € 818,50
5.21.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, omdat de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van VGZ op [gedaagde] af,
6.2.
veroordeelt VGZ in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 818,50, en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 ingeval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling van de proceskosten,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, mr. A.M. Voorwinden en mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.

Voetnoten

1.In de zaak Mihan is weliswaar een afzonderlijke conclusie van antwoord genomen, maar daarin wordt voor de inhoud van het verweer alleen verwezen naar de conclusie van antwoord die in de andere zaken is opgesteld.