ECLI:NL:RBDHA:2021:13829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/09/572710 / HA ZA 19-429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudeonderzoek en medewerkingsplicht in de specialistische GGZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en Cure + Care Solutions B.V. (CCS) en haar bestuurders. De zaak betreft een geschil over vermeende fraude in de specialistische geestelijke gezondheidszorg (GGZ). VGZ had CCS aangeklaagd omdat zij niet had meegewerkt aan een fraudeonderzoek dat VGZ had ingesteld naar aanleiding van signalen van onrechtmatigheden bij de declaraties van CCS. VGZ vorderde terugbetaling van een bedrag van € 27.650,53, dat zij aan CCS had uitgekeerd voor zorg die CCS had gedeclareerd. De rechtbank oordeelde dat CCS onrechtmatig had gehandeld door niet mee te werken aan het onderzoek, en veroordeelde CCS tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en onderzoekskosten van € 5.000. De vorderingen van VGZ tegen de bestuurders van CCS werden afgewezen, omdat VGZ onvoldoende bewijs had geleverd dat hen persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat CCS wel degelijk verplicht was om mee te werken aan het fraudeonderzoek, en dat VGZ niet in staat was geweest om de rechtmatigheid van de declaraties te controleren door het gebrek aan medewerking van CCS. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van zorgaanbieders om mee te werken aan controles door zorgverzekeraars en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/572710 / HA ZA 19-429
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Arnold te Den Haag,
tegen

1.CURE + CARE SOLUTIONS B.V.te Den Haag,

2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 1] ,
3.
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR CURE + CARE SOLUTIONS
te Den Haag,
4.
[gedaagde sub 4]te [plaats 2] , [land] ,
gedaagden,
advocaat mr. A. Neophitou te Oss.
Partijen zullen hierna achtereenvolgens VGZ, CCS, [gedaagde sub 2] , STAK CCS en [gedaagde sub 4] genoemd worden.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[gedaagde sub 4] , één van de gedaagden in deze procedure, is gedurende een aantal jaren actief geweest als indirect statutair bestuurder, dan wel feitelijk bestuurder van verschillende aanbieders van specialistische geestelijke gezondheidszorg (hierna: specialistische GGZ). Deze aanbieders declareerden behandelingen bij zorgverzekeraars, waaronder VGZ. Op enig moment is VGZ vragen gaan stellen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de gedeclareerde behandelingen. Zij heeft de instellingen gevraagd mee te werken aan controles die daarop betrekking hadden, maar de instellingen hebben hun medewerking niet, of niet volledig, verleend.
1.2.
In deze procedure stelde VGZ zich aanvankelijk op het standpunt dat de zaak betrekking had op “grootschalige fraude binnen de specialistische GGZ”, waarbij [gedaagde sub 4] “het kwade genius achter deze fraude is geweest”. Op die grond vorderde VGZ in dertien verschillende dagvaardingen dat zorginstellingen, [gedaagde sub 4] , statutair bestuurders van die instellingen, behandelend psychiaters en individuele verzekerden zouden worden veroordeeld tot terugbetaling van alle declaraties die zij aan de verschillende instellingen heeft vergoed. Gedurende de procedures heeft VGZ overeenstemming bereikt met de gedagvaarde psychiaters en verzekerden. Tijdens de zitting heeft VGZ de grondslag van haar vordering ingrijpend gewijzigd. VGZ gaf te kennen dat het haar niet langer te doen was om mogelijke fraude, maar dat zij haar vordering baseert op het feit dat de instellingen en hun bestuurders ten onrechte niet hebben meegewerkt aan de controles die zij wilde uitvoeren. Ook heeft zij ter zitting nog wat andere (naar de rechtbank begrijpt: ondergeschikte) verwijten geformuleerd.
1.3.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat CCS ten onrechte haar medewerking heeft geweigerd aan het door VGZ aangekondigde fraudeonderzoek. CCS zal worden veroordeeld de daardoor veroorzaakte schade van VGZ te vergoeden. Deze schade wordt bepaald op het totaalbedrag van de declaraties die VGZ aan CCS heeft betaald.
1.4.
De vordering van VGZ op [gedaagde sub 4] wordt afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat VGZ onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen oordelen dat [gedaagde sub 4] als feitelijk respectievelijk indirect bestuurder van CCS persoonlijk een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden of dat haar persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ook de andere verwijten die VGZ [gedaagde sub 4] maakt, vindt de rechtbank niet terecht. De vorderingen van VGZ op [gedaagde sub 4] worden daarom afgewezen.
1.5.
Datzelfde geldt voor de vorderingen op STAK CCS en [gedaagde sub 2] . Ook ten aanzien van deze gedaagden heeft VGZ onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat hen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
1.6.
De rechtbank legt dit oordeel hierna uit. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. De uitgebrachte dagvaardingen in de verschillende zaken zijn grotendeels identiek. De dagvaardingen bevatten ruim 25 bladzijden aan feiten, waarna in drie bladzijden het onrechtmatig handelen van alle gedaagden samen wordt behandeld. Bij de verwijten wordt geen onderscheid gemaakt tussen de instellingen en de bestuurders. VGZ heeft in de formulering van de verwijten het woord “(laten)” toegevoegd, zodat de door haar geformuleerde verwijten op zowel de instellingen als de bestuurders zien. In de verschillende zaken is ook één conclusie van antwoord genomen. [1] Dit maakt het voor de rechtbank lastig om te beoordelen welke verwijten VGZ de verschillende gedaagden in de afzonderlijke zaken precies maakt, en wat vervolgens het verweer van die gedaagden in de verschillende zaken is. Daar komt nog bij dat VGZ ter zitting de grondslag van haar vorderingen ingrijpend heeft gewijzigd, wat niet heeft bijgedragen aan de overzichtelijkheid van deze zaken.
1.7.
Dit vonnis is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 vat de rechtbank het procesverloop samen. In hoofdstuk 3 staan de relevante feiten, waarna de rechtbank in hoofdstuk 4 de vordering weergeeft. De beoordeling van de vordering staat in hoofdstuk 5. De vorderingen tegen de verschillende gedaagden zullen daarbij afzonderlijk worden beoordeeld. In hoofdstuk 6 staat ten slotte de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 11 februari 2019 en 12 maart 2019,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 1 tot en met 91,
  • de rolbeslissing van 29 mei 2019 waarbij tien door VGZ aangebrachte zaken zijn gevoegd,
  • de rolbeslissing van 24 juli 2019 met betrekking tot de substantiërings- en bewijsaandraagplicht,
  • de akte van VGZ met betrekking tot de substantiërings- en bewijsaandraagplicht,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens conclusie in het incident tot voeging, met producties 1 tot en met 50,
  • het tussenvonnis van 4 mei 2021, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 92 tot en met 97,
  • de akte overlegging producties van gedaagden met producties 51 tot en met 64,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 98 en 99,
  • de akte overlegging productie, tevens akte houdende vermeerdering van eis, van VGZ met productie 101,
  • de akte overlegging producties van de zijde van gedaagden, met producties 65 en 66,
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2021.
2.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Gedaagden hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 10 augustus 2021 en VGZ bij brief van 13 augustus 2021. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen van partijen.
2.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

Partijen en hun relatie

3.1.
CCS is opgericht op 24 september 2015 en heeft volgens haar omschrijving bij de Kamer van Koophandel als activiteit “het verlenen van alle zorg die valt onder de zorgverzekeringswet en AWBZ in brede zin”. CCS heeft op 5 november 2015 een toelating verkregen voor het verlenen van medisch specialistische zorg.
3.2.
[gedaagde sub 2] was tussen 24 september 2015 en 12 maart 2016 en tussen 11 april 2016 en 1 november 2017 statutair bestuurder van CCS. STAK CCS is dat vanaf 27 april 2016. [gedaagde sub 4] is (in ieder geval sinds september 2017) de feitelijk bestuurder van CCS. Verder is [gedaagde sub 4] sinds 1 september 2018 bestuurder van STAK CCS.
3.3.
VGZ is een zorgverzekeraar als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Zij vergoedt verzekerde zorg die haar verzekerden hebben genoten.
3.4.
CCS heeft voor verzekerden van VGZ zorg gedeclareerd, behorende tot de specialistische GGZ. VGZ heeft deze zorg (deels) aan CCS vergoed.
Fraudeonderzoek bij andere zorginstellingen
3.5.
Op 25 en 29 oktober 2013 heeft Zorgverzekeraars Nederland twee anonieme meldingen ontvangen over fraude binnen verschillende zorginstellingen, waarvan [gedaagde sub 4] de feitelijk bestuurder was. Op 17 juni 2014 ontving VGZ een melding van andere zorgverzekeraars over fraude door [gedaagde sub 4] . Op 27 juni 2014 heeft VGZ zelf een anonieme melding ontvangen van een oud werkneemster van één van de zorginstellingen van [gedaagde sub 4] . Ook deze oud werkneemster maakt melding van frauduleuze praktijken.
3.6.
Daarop heeft VGZ bij onderzoek van de eigen databanken ontdekt dat er een aanzienlijke groep verzekerden was, die bij meerdere zorginstellingen door dezelfde psychiaters werden behandeld. Ook waren er verzekerden waarvoor specialistische GGZ-zorg was gedeclareerd, die bestuurder van andere zorginstellingen bleken te zijn of die in dienst waren of waren geweest van andere zorginstellingen.
3.7.
Vervolgens ontving VGZ een fraudemelding van een oud-werkneemster van Mihan, een andere door [gedaagde sub 4] gedreven zorginstelling.
3.8.
Op 27 november 2014 declareerde Medisch Centrum Nederland (hierna: MCN), eveneens een zorginstelling van [gedaagde sub 4] , een bedrag van € 74.699,30 voor zorg die aan [gedaagde sub 4] zelf zou zijn verleend. De gedeclareerde behandeling betrof een opname wegens psychiatrische aandoening in de periode tussen 27 mei tot 27 november 2014. VGZ heeft deze declaratie niet aan MCN vergoed.
3.9.
Daarop is VGZ een fraudeonderzoek gestart bij MCN, Mihan en Medisch Centrum Eindhoven (hierna: MCE).
3.10.
De dossiercontrole bij MCN, Mihan en MCE heeft op 25 november 2015 plaatsgevonden. In het algemene verslag van de dossiercontrole heeft VGZ onder andere het volgende opgetekend:
  • “Het gaat wederom om papieren dossiers, terwijl we op 11 november hebben aangegeven dat het beoordelen op papier niet wenselijk is. De toenmalige status van de papieren dossiers was niet toereikend om een goede beoordeling te kunnen maken en daardoor was de datum verzet naar vandaag. Nu dus wederom papieren dossiers die er – zo op het oog – erg gelikt uitzien;
  • Er is geen mogelijkheid om in het computersysteem (Medicore) te kijken;
  • Bij Medisch Centrum Nederland zouden er nog een 2-tal verzekerden zijn die een vernietigingsverzoek hebben ingediend: […].;
  • Bij navraag waarom dit niet eerder bekend is gemaakt antwoord Neophitou[de advocaat van de instellingen en de bestuurders, toevoeging rechtbank]
    dat mevrouw [gedaagde sub 4] niet zo goed is met haar administratie;
  • In de eerste twee dossiers van Mihan lijkt het erop dat er geknipt en geplakt is: er wordt gesproken over “zijn” aangaande een vrouwelijke verzekerde en over een Turkse achtergrond bij een Afghaanse/Iraanse verzekerde;
  • Er wordt veelvuldig door […] gevraagd of we ook in Medicore kunnen kijken, er wordt gekeken of dit kan;
  • Ondanks ons aangeven van 11 november 2015 kunnen we alleen in papieren dossiers kijken die niet volledig zijn;
  • De heer Neophitou loopt steeds in en uit en levert nieuwe informatie zoals de 3 vernietigingsverzoeken en een verslaglegging in een ander dossier. Vreemd;
(…)
EINDOORDEEL:

Ook al wordt door Alexander Neophitou volledige medewerking geveinsd, dit wordt niet herkend door:
I.
Alleen papieren dossiers klaar te hebben;
II.
Vernietigingsverzoeken die ineens opduiken;
III.
Verslagen die ineens worden uitgeprint;
IV.
Mevrouw [gedaagde sub 4] die er elke keer niet bij is;
V.
De toegang tot het computersysteem wordt ons telkens ontzegd;
VI.
Niet complete papieren dossiers klaar te hebben;
VII.
Dossiers waarover besloten was dat we deze zouden controleren achter te houden op de controle dag (mogelijk op advies mevrouw [gedaagde sub 4] );
VIII.
Een maatschappelijk werkster aanwezig te laten zijn […] die niet in de systemen mag, niet kan uitleggen waarom iets zo geschreven staat en die het alleen maar heeft over tevreden klanten.”
3.11.
Op 12 mei 2016 heeft VGZ ook een detailcontrole uitgevoerd bij de aan [gedaagde sub 4] gelieerde zorginstelling GGZ Allen. VGZ heeft daarbij geconstateerd dat de gedeclareerde zorg niet voldeed aan de daarvoor geldende professionele standaard.
Aanleiding voor fraudeonderzoek bij CCS
3.12.
Bij onderzoek in haar eigen systemen ontdekte VGZ medio 2016 dat op het vestigingsadres dat op de facturen van CCS stond vermeld, ook een groot aantal andere zorginstellingen stond geregistreerd. Tegen een aantal van die zorginstellingen liep al een fraudeonderzoek. Ook bemerkte zij dat CCS zorg had gedeclareerd voor twee patiënten, voor wie ook andere zorginstellingen zorg hadden gedeclareerd. Naar deze zorginstellingen, die ook werden bestuurd door [gedaagde sub 4] , liep reeds een fraudeonderzoek.
Tot slot kwam VGZ tot de conclusie dat CCS de faillissementsboedel had overgenomen van de zorginstelling Medisch Psychiatrisch Centrum Haaglanden (hierna: MPCH). MPCH werd ook gedreven door [gedaagde sub 4] en was op 26 januari 2016 gefailleerd. VGZ had in een eerder stadium tien dossiers van MPCH bestudeerd en daarbij geconcludeerd dat negen daarvan niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
3.13.
Daarop is VGZ een fraudeonderzoek gestart.
Fraudeonderzoek
3.14.
Bij brief van 1 september 2016 heeft VGZ aan CCS nadere informatie gevraagd over twee verzekerden voor wie CCS zorg had gedeclareerd (zoals een kopie van de verwijzing van de huisarts, de data waarop de behandelingen hadden plaatsgevonden en de naam van de hoofdbehandelaar). CCS heeft niet aan dit verzoek voldaan. VGZ heeft de declaraties vervolgens afgewezen.
3.15.
Bij brief van 28 juli 2017 heeft VGZ aan CCS informatie gevraagd over de ingediende declaraties van alle verzekerden voor wie CCS op dat moment zorg had gedeclareerd.
3.16.
CCS heeft bij brief van 26 september 2017 laten weten dat zij niet aan het verzoek van VGZ kan voldoen op grond van aanbevelingen van de KNMG. Zij biedt aan dat de medisch adviseur van VGZ drie (door middel van een steekproef te bepalen) dossiers komt inzien op het kantoor van CCS.
3.17.
Op 5 oktober 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen VGZ en [oud-medewerker 1] en [oud-medewerker 2] , twee oud-medewerkers van (onder andere) CCS. Volgens het verslag dat VGZ van dit gesprek heeft opgemaakt, hebben [oud-medewerker 1] en [oud-medewerker 2] in dit gesprek het volgende gezegd:
“Ze vertelt over de begintijd (…) in 2014. Ze heeft daarbij zowel in Nederland gewerkt als in Turkije en in Spanje waar de zogenaamde Time Outs plaatsvond. Daar trof ze een onwerkbare situatie aan. Zo kwamen daar veelvuldig hele vriendengroepen of familiegroepen voor waarvan er 1 lid ziek was en de rest op vakantie waren. Er was geen direct behandelplan, geen verplegend personeel en geen idee hoe alles zou moeten lopen. (…)
De heer [gedaagde sub 2][ [gedaagde sub 2] , rb]
De heer [gedaagde sub 2] is langer bekend binnen het cluster van bedrijven rond mevrouw [gedaagde sub 4] [ [gedaagde sub 4] , rb]. Ze zijn overigens in een amoureuze relatie verwikkeld. De heer [gedaagde sub 2] liep al rond binnen MPCH en was blijkbaar zo goed in het vervalsen van zaken dat hij steeds vaker langskwam. (…)
De heer [A] ( [A] ):
De heer [A] is als vriend van mevrouw [gedaagde sub 4] betrokken in alles. Hij ronselde verzekerden die graag op kosten van zorgverzekeraars op vakantie wilden gaan, Voor elke verzekerde ontving hij van mevrouw [gedaagde sub 4] € 350,00 tot € 500,00. (…)
Mevrouw [gedaagde sub 4] :
Mevrouw [gedaagde sub 4] is zeer sluw en niet te vertrouwen. (…) Ze heeft geen enkele remming op het gebied van het genereren van geld over de rug van patiënten. De meeste patiënten van MPCH en CCS zijn of analfabetisch of laagopgeleid en spreken de Nederlandse taal niet. Ze heeft aan hen doorgegeven dat als ze zouden meewerken aan het onderzoek van VGZ ze de kosten zelf zouden moeten betalen. Dit zou de reden kunnen zijn waarom er veel mensen niet hebben gereageerd. Toen de brieven bij de verzekerden aankwamen, heeft ze in een e-mail aan de heer [gedaagde sub 2] [ [oud-medewerker 2] , rb] gevraagd of ze verzekerden van VGZ wilde bellen met het advies niet mee te werken en om de brief die door mevrouw [gedaagde sub 4] is opgesteld te sturen. De heer [gedaagde sub 2] heeft hier niet aan meegewerkt. De bewuste e-mail leggen ze over. (…)”
3.18.
VGZ heeft bij brief van 12 oktober 2017 gereageerd op de brief van CCS van 26 september 2017. VGZ heeft CCS gevraagd toe te lichten om welke KNMG-aanbeveling het gaat. Verder heeft VGZ opgemerkt dat CCS de gevraagde informatie moet verstrekken, omdat zij betaling van de facturen wenst, en dat het aan CCS is om te beoordelen of zij de informatie versterkt met of zonder toestemming van haar patiënten.
3.19.
In haar e-mail van 23 oktober 2017 heeft CCS in reactie daarop, onder overlegging van de aanbeveling van de KNMG, onder meer geschreven dat artikel 7.8 Regeling zorgverzekering (Rzv) een toereikende verklaring vereist voor het controleren van alle dossiers.
3.20.
VGZ heeft bij e-mail van 27 oktober 2017 geschreven dat de aanbeveling van de KNMG miskent dat bij een fraudeonderzoek niet aan alle vereisten van artikel 7.8 Rzv hoeft te worden voldaan, en dat zij haar standpunt handhaaft.
3.21.
VGZ heeft bij brief van 12 oktober 2017 aan haar verzekerden om toestemming verzocht voor het opvragen van informatie bij de behandelend arts. VGZ heeft de verzekerden die nog niet hadden gereageerd, op 30 oktober 2017 een herinneringsbrief gestuurd.
3.22.
Van een aantal verzekerden, voor wie CCS zorg had gedeclareerd, heeft VGZ een toestemmingsverklaring ontvangen. Een aantal andere verzekerden heeft niet gereageerd op het verzoek van VGZ.
3.23.
VGZ heeft de ontvangen toestemmingsverklaringen op 6 december 2017 aan CCS gezonden met het verzoek om vragen te beantwoorden en stukken aan te leveren over de behandeling. Op 22 februari 2018 heeft VGZ een herinnering gestuurd. CCS heeft niet aan de verzoeken van VGZ voldaan en heeft na haar e-mail van 23 oktober 2017 niets van zich laten horen.
3.24.
Bij brief van 8 mei 2018 heeft VGZ aan CCS bericht dat de door CCS gedeclareerde nota’s voor een bedrag van € 22.169,70 werden afgewezen, omdat CCS geen medewerking had verleend aan het onderzoek. VGZ heeft CCS gesommeerd om dit bedrag aan haar terug te betalen.
3.25.
CCS heeft bij brief van 27 juli 2018 een reactie aangekondigd. Die reactie is uitgebleven.
De factoringovereenkomst
3.26.
Op 5 oktober 2016 heeft CCS een factoringovereenkomst gesloten met Famed B.V. In deze overeenkomst hebben CCS en Famed afgesproken dat CCS met ingang van 1 september 2016 haar vorderingen op debiteuren overdraagt aan Famed. Op grond van deze overeenkomst is Famed gerechtigd om de vorderingen van CCS op verzekeraars zelf te incasseren. Vervolgens hebben CCS en Famed een “akte van cessie en retrocessie” opgemaakt. In deze akte is onder andere het volgende opgenomen:
“Famed cedeert alle overgenomen Vorderingen die niet voldoen aan de vereisten zoals vermeld in de op de Factoringovereenkomst van toepassing zijnde Algemene Factoringvoorwaarden, welke de Klant aanvaardt (“retrocessie”). De geretrocedeerde overgenomen Vorderingen staan gespecificeerd in de relevante verwerkingsverslagen, betalingsspecificaties en periodieke meldingen die Famed aan de Klant ter beschikking stelt.”
3.27.
CCS heeft VGZ in september 2016 op de hoogte gesteld van het feit dat zij haar vorderingen aan Famed heeft overgedragen. Zij heeft VGZ verzocht de declaratiebedragen te storten op de bankrekening van Famed.
3.28.
Bij e-mail van 14 september 2017 heeft Famed aan CCS bericht dat zij de factoringovereenkomst opschort totdat de onderzoeken van de zorgverzekeraars zijn afgerond.
3.29.
Op 24 oktober 2017 hebben Famed en CCS een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin – voor zover van belang – het volgende is opgenomen:
“In aanmerking nemende dat:
  • De Klant [CCS, rb] op grond van de Factoringovereenkomst alle vorderingen op haar debiteuren aan Famed heeft overgedragen;
  • (…)
  • De zorgverzekeraars, naar aanleiding van de reeds uitgevoerde controles, de vergoeding van meerdere vorderingen hebben afgewezen;
  • Famed de koopsom van deze afgewezen vorderingen aan de Klant heeft voldaan en deze vervolgens door middel van retrocessies heeft teruggevorderd bij de Klant;
  • (…)”
3.30.
Naar aanleiding van vragen van VGZ over de gevolgen van de factoringovereenkomst tussen Famed en CCS, heeft Famed bij e-mail van 18 juni 2021 het volgende aan VGZ bericht:
“Famed BV is in het verleden met Cure&Care Solutions BV een factoringovereenkomst overeengekomen. Onder deze factoringovereenkomst worden enkel en alleen vorderingen aan Famed gecedeerd die voldoen aan de op Cure&Care Solutions BV van toepassing zijnde wet & regelgeving.
Ik begrijp uit de dagvaarding dat VGZ van mening is dat deze zestal vorderingen met een totale waarde van € 27.650,53 niet voldoen aan wet- en regelgeving. Dat betekent dat deze vorderingen niet aan Famed BV zijn gecedeerd en dat Famed deze vorderingen in opdracht van Cure&Care Solutions BV heeft ingediend bij VGZ. Als komt vast te staan dat deze vorderingen ten onrechte zijn uitbetaald door VGZ, dan is het terecht dat VGZ deze vorderingen rechtstreeks verhaalt op Cure&Care Solutions BV. (…)”

4.Het geschil

4.1.
VGZ vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – hoofdelijke veroordeling van CCS, STAK CCS, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 27.650,53, vermeerderd met de wettelijke rente, de onderzoekskosten van € 5.000 en de proceskosten.
4.2.
VGZ legt aan haar vordering het volgende ten grondslag:
  • i) VGZ verwijt CCS dat zij ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het fraudeonderzoek van VGZ.
  • ii) Dit verwijt treft ook [gedaagde sub 2] en STAK CCS als statutair bestuurders en [gedaagde sub 4] als feitelijk en later indirect statutair bestuurder van CCS. Volgens VGZ wisten zij, of moesten zij als bestuurder van CCS weten dat CCS verplicht was mee te werken aan een controle van de declaraties van CCS, maar CCS heeft daaraan niet meegewerkt. VGZ is hierdoor in haar belangen geschaad, omdat zij niet kon onderzoeken of de declaraties die door CCS zijn ingediend, rechtmatig en doelmatig waren.
  • iii) Daarnaast verwijt VGZ [gedaagde sub 2] , STAK CCS en [gedaagde sub 4] dat zij er als bestuurder niet voor hebben gezorgd dat CCS voldeed aan haar verplichting de patiëntendossiers te bewaren.
  • iv) Verder heeft [gedaagde sub 2] volgens VGZ onrechtmatig jegens haar gehandeld doordat hij met een nieuw opgericht bedrijf bewust verkeerde informatie heeft verspreid bij verzekerden van VGZ over hun verplichting om mee te werken aan het fraudeonderzoek van VGZ.
  • v) Tot slot had [gedaagde sub 2] bij CCS vragen moeten stellen over de time-outs die CCS aan de verzekerden van VGZ aanbood, omdat gebleken was dat veel verzekeraars moeite hadden met deze behandelingen.
De overige verwijten die VGZ de bestuurders aanvankelijk maakte, zoals het verwijt dat ten onrechte declaraties zijn ingediend voor zorg die niet is geleverd, heeft zij ter zitting ingetrokken.
4.3.
De schade die is veroorzaakt door het gestelde onrechtmatig handelen, bedraagt volgens VGZ € 27.650,53. Dat is het totaalbedrag van de declaraties die VGZ aan CCS heeft uitbetaald. Gedaagden zijn gehouden dit bedrag aan VGZ terug te betalen, met dien verstande dat van STAK CCS en [gedaagde sub 2] alleen die bedragen worden gevorderd van de declaraties die tijdens hun bestuursperiode zijn ingediend. VGZ vermeerdert haar vordering met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018, omdat VGZ alle bedragen vóór die datum heeft betaald. Ook vordert VGZ op grond van artikel 6:96 lid 1 sub b BW vergoeding van door haar gemaakte onderzoekskosten ter hoogte van € 5.000.
4.4.
CCS, [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 2] en STAK CCS voeren verweer.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vorderingen op CCS

Ontvankelijkheid
5.1.
Het meest verstrekkende verweer van CCS is dat VGZ niet ontvankelijk is in haar vorderingen op haar. Deze vorderingen hebben betrekking op declaraties van CCS die na 1 september 2016 zijn ingediend. De declaraties zijn daarom op grond van de factoringovereenkomst door CCS overgedragen aan Famed. Dit betekent volgens CCS dat VGZ de betaalde bedragen moet terugvorderen van Famed.
5.2.
De rechtbank passeert dit verweer. In de eerste plaats geldt dat VGZ zich in deze procedure op het standpunt stelt dat CCS onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door niet mee te werken aan het fraudeonderzoek. De vordering van VGZ strekt dan ook tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad. Deze vordering valt niet onder de factoringovereenkomst tussen CCS en Famed.
5.3.
Zelfs als de stelling van VGZ al zo zou moeten worden begrepen dat zij de uitgekeerde declaraties terugvordert omdat deze onverschuldigd zijn betaald, betekent dat niet dat zij terugbetaling kan verlangen van Famed. In de factoringovereenkomst is immers bepaald dat de overgedragen vorderingen aan CCS terug worden gecedeerd, als deze niet voldoen aan de eisen die Famed daaraan stelt. Uit de vaststellingsovereenkomst die CCS en Famed hebben gesloten, blijkt vervolgens dat de vorderingen waar het in deze procedure om draait, door Famed zijn terug gecedeerd aan CCS. Ook als gevolg van deze retrocessie is VGZ bij CCS aan het goede adres.
5.4.
De rechtbank zal de vorderingen van VGZ op CCS hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
Verhouding met (ingetrokken) procedures tegen verzekerden
5.5.
CCS heeft er ter zitting op gewezen dat VGZ in deze procedure aanvankelijk ook een individuele verzekerde had gedagvaard. Het ging hier om een verzekerde die niet had gereageerd op de verzoeken van VGZ om ermee in te stemmen dat VGZ medische informatie opvroeg bij haar behandelaar. Van haar vorderde VGZ terugbetaling van het bedrag dat CCS voor haar behandeling had gedeclareerd. In de loop van de procedure heeft VGZ haar vordering tegen deze verzekerde echter ingetrokken. CCS stelt zich op het standpunt dat VGZ als gevolg daarvan geen vorderingsrecht meer op haar heeft.
5.6.
Daartoe stelt CCS dat zij geen zorgovereenkomst heeft gesloten met VGZ en ook geen betaalovereenkomst. Dit betekent dat CCS niet op grond van een overeenkomst zorg bij VGZ kon declareren. VGZ heeft niettemin namens haar verzekerden de kosten voor de door CCS verleende zorg aan CCS vergoed. Die betalingen kwalificeren daarom als een nakoming namens een derde (te weten de verzekerden) als bedoeld in artikel 6:30 BW. Omdat het ging om een schuld van de verzekerde aan CCS, en niet om een eigen schuld van VGZ, kan VGZ de betalingen niet als onverschuldigde betaald terugvorderen. Daarbij komt dat VGZ in het kader van de regeling die zij met de verzekerde heeft getroffen, aan de verzekerde finale kwijting heeft verleend. Daarmee heeft VGZ volgens CCS bevestigd dat de declaraties terecht zijn ingediend.
5.7.
De rechtbank passeert dit verweer. Anders dan CCS lijkt aan te nemen, is de vordering van VGZ niet (langer) gegrond op de stelling dat zij de gedeclareerde bedragen onverschuldigd heeft betaald. VGZ heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat CCS onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door niet mee te werken aan het fraudeonderzoek, en dat de bestuurders daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vordering van VGZ strekt dan ook tot schadevergoeding uit hoofde van een door CCS en de bestuurders gepleegde onrechtmatige daad. Niet valt in te zien om welke reden VGZ daarvoor de individuele verzekerden zou moeten aanspreken: het zijn immers niet hun gedragingen die in deze procedure tussen partijen ter discussie staan.
5.8.
Ook de gestelde schikking tussen VGZ en de verzekerde helpt CCS niet. VGZ sprak haar verzekerde aan in verband met een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de verzekerde op grond van de verzekeringsovereenkomst. Ook als VGZ in het kader van een regeling finale kwijting zou hebben verleend aan haar verzekerde, doet dat niet af aan de vordering zoals VGZ die stelt op gedaagden te hebben. Die vordering heeft namelijk een hele andere grondslag, te weten een gesteld onrechtmatig handelen door CCS en haar bestuurders. Omdat het gaat om twee zelfstandige verplichtingen, heeft een eventuele kwijting door VGZ van haar verzekerde geen invloed op haar (gestelde) vorderingsrecht op gedaagden.
5.9.
De rechtbank zal daarom hierna de vorderingen van VGZ op CCS en haar (indirect) bestuurders beoordelen.
Niet meewerken aan fraudeonderzoek
5.10.
Het verwijt dat VGZ aan CCS maakt is dat zij, ondanks meerdere verzoeken daartoe van VGZ, niet heeft meegewerkt aan een controle van haar dossiers die ten grondslag lagen aan de declaraties die zij bij VGZ heeft ingediend.
5.11.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, is of CCS verplicht was mee te werken aan een controle door VGZ. Voordat de rechtbank daarover een oordeel zal vellen, zet zij eerst de relevante wet- en regelgeving uiteen.
De toepasselijke wet- en regelgeving
5.12.
Zorgverzekeraars zijn in het kader van de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bevoegd en verplicht om in overeenstemming met de bepalingen van die wet, het Besluit zorgverzekering (hierna: Bzv), de Regeling zorgverzekering (hierna: Rzv) en de Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg) formele en materiële controles bij zorgaanbieders uit te voeren.
Een
formele controleis een onderzoek of – kort gezegd – alle gegevens op een declaratie kloppen. Het gaat er dan om of de patiënt daadwerkelijk verzekerd is bij de verzekeraar, of de geleverde zorg verzekerd is, of de behandelaar daartoe bevoegd is en of het in rekening gebrachte tarief klopt (artikel 1 aanhef en onder t Rzv).
Een
materiële controleis een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en of die geleverde prestatie het meest voor de hand lag, gelet op de gezondheidstoestand van de verzekerde (artikel 1 aanhef en onder u Rzv).
Een
fraudeonderzoekten slotte is een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de verzekerde of de zorgaanbieder (kort gezegd) valsheid in geschrifte pleegt (artikel 1 aanhef en onder v Rzv).
5.13.
Het voorgaande is in artikel 1 lid 1 van de Rzv als volgt verwoord:
“1. Deze regeling verstaat onder:
[…]
u. materiële controle: een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en die geleverde prestatie het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde;
v. fraudeonderzoek: een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de verzekerde of de zorgaanbieder valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering pleegt of tracht te plegen ten nadele van bij de totstandkoming of uitvoering van een overeenkomst van zorgverzekering betrokken personen en organisaties met het doel een prestatie, vergoeding, betaling of ander voordeel te krijgen waarop de verzekerde dan wel de zorgaanbieder geen recht heeft of recht kan hebben;
[…]
x. detailcontrole: onderzoek door de zorgverzekeraar naar bij de zorgaanbieder berustende persoonsgegevens met betrekking tot eigen verzekerden ten behoeve van materiële controle of fraudeonderzoek;
y. algemene risicoanalyse: een analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens de materiële controle of het fraudeonderzoek zich zal richten;
z. specifieke risicoanalyse: een analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens en op welke zorgaanbieders of categorieën van zorgaanbieders de detailcontrole zich zal richten;
[…]”
5.14.
De Rzv stelt vervolgens voorwaarden aan de manier waarop de controle moet worden uitgevoerd.
5.15.
De eisen die worden gesteld aan een
materiële controlestaan verwoord in de artikelen 7.2a tot en met 7.2c en 7.5 tot en met 7.9 Rzv. Deze regels houden – samengevat en voor zover voor deze procedure van belang – in dat:
de verzekeraar voorafgaand aan de materiële controle het doel van die controle vaststelt (artikel 7.5 lid 1 Rzv in combinatie met artikel 2.1 Bzv);
de verzekeraar aan zijn verzekerden enquêteformulieren mag sturen om te onderzoeken of de in rekening gebrachte zorg daadwerkelijk is verleend en hoe de verzekerden de kwaliteit van de zorg hebben ervaren, mits de verzekeraar de verzekerde informeert dat hij niet verplicht is de gestelde vragen te beantwoorden en dat het onthouden van medewerking niet in zijn nadeel zal strekken (artikel 7.5 leden 3 en 4 Rzv);
de verzekeraar op basis van een risicoanalyse een algemeen controleplan vaststelt, waarin de objecten van materiële controle en de in te zetten controle-instrumenten zijn opgenomen (artikel 7.6 lid 2 Rzv), maar dat niet voorziet in de inzet van een detailcontrole (artikel 7.6 lid 3 Rzv);
e verzekeraar – wanneer het controledoel is bereikt – alleen een detailcontrole mag uitvoeren als er van een ander afkomstige aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat sprake is van onvoldoende zekerheid (artikel 7.6 lid 4 Rzv);
het controledoel en controleplan voor de zorgaanbieders en verzekerden gemakkelijk verkrijgbaar moeten zijn (artikel 7.7 Rzv);
de verzekeraar over mag gaan tot een detailcontrole, als het vastgestelde specifieke doel van de materiële controle zonder detailcontrole niet kan worden bereikt (artikel 7.8 lid 1 sub a tot en met c Rzv), waarbij de detailcontrole niet verder mag gaan dan noodzakelijk is (artikel 7.8 lid 1 sub d Rzv) en de verzekeraar de instelling voorafgaand aan de detailcontrole heeft geïnformeerd over hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan (artikel 7.8 lid 1 sub e Rzv);
de verwerking van persoonsgegevens van verzekerden plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur (artikel 7.8 lid 2 Rzv);
de verzekeraar niet aan de onder f. genoemde voorwaarden hoeft te voldoen, als de verzekerde schriftelijk heeft ingestemd met verstrekking van de gegevens over zijn gezondheid aan de verzekeraar (artikel 7.8 lid 3 Rzv);
de verzekeraar de instelling informeert over de voorgenomen uitkomsten van de detailcontrole en in de gelegenheid stelt daarop te reageren (artikel 7.8 lid 4 Rzv).
5.16.
Voor een
fraudeonderzoekgeldt ook de eis dat de zorgverzekeraar een specifiek controledoel vaststelt en aangeeft welke gegevens hij wil inzien met welk doel (artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder b Rzv). Ook geldt als voorwaarde dat niet meer gegevens worden verwerkt dan met het oog op dat doel noodzakelijk is (artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder d Rzv). Daarnaast is de verzekeraar verplicht de zorgaanbieder vooraf te informeren, maar alleen voor zover het onderzoeksbelang zich daartegen niet verzet (artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder e Rzv).
5.17.
Het voorgaande betekent dat de verzekeraar een detailcontrole mag uitvoeren, als hem uit de uitgevoerde algemene controle of uit andere bron indicaties bereiken dat mogelijk sprake is van fraude. De specifieke risicoanalyse en het specifiek controleplan vormen daarvoor niet het geschikte kader. Bij fraudeonderzoek is verwerking door de verzekeraar van bij de zorgaanbieder berustende persoonsgegevens onvermijdelijk (vgl. Toelichting bij de Rzv van 30 juni 2010, Stcrt. 2010, 10581, p. 18).
5.18.
Aan een fraudeonderzoek worden – net als ingeval van een materiële controle – minder zware eisen gesteld, als de verzekerde er schriftelijk mee heeft ingestemd dat gegevens over zijn gezondheid aan de verzekeraar worden verstrekt (artikel 7.10 lid 2 Rzv).
5.19.
Als de verzekeraar voldoet aan de in de Rzv gestelde eisen, dan is de zorgaanbieder verplicht om medewerking te verlenen aan de materiële controle (artikel 7.4 lid 2 Rzv) of aan het fraudeonderzoek (artikel 7.4 lid 3 Rzv). Een dergelijke verplichting vloeit overigens ook voort uit de artikelen 87 en 88 Zvw.
Moest CCS meewerken aan de controle?
5.20.
De eerste vraag die dus beantwoord moet worden, is of VGZ bij de aangekondigde controle(s) heeft voldaan aan de in de Rzv gestelde eisen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit wel het geval en had CCS dus aan die controle(s) moeten meewerken. Daartoe geldt het volgende.
5.21.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat VGZ terecht een fraudeonderzoek is gestart. Daarbij geldt allereerst dat er naar aanleiding van fraudesignalen reeds onderzoeken liepen naar andere zorginstellingen waarvan [gedaagde sub 4] de feitelijk bestuurder was. Vervolgens stuitte VGZ door eigen onderzoek op vragen over de rechtmatigheid van de door CCS ingediende declaraties. VGZ heeft immers onweersproken gesteld dat op de facturen van CCS een adres stond waarop een aantal andere instellingen was gevestigd, waarnaar op dat moment een fraudeonderzoek gaande was. Verder heeft CCS niet weersproken dat zij voor twee patiënten declaraties heeft ingediend, terwijl voor diezelfde patiënten ook declaraties waren ingediend door andere instellingen waarnaar een fraudeonderzoek liep. Onder meer deze omstandigheden maakten dat VGZ naar het oordeel van de rechtbank op goede grond een fraudeonderzoek is gestart.
5.22.
Dit fraudeonderzoek heeft VGZ ook op de juiste wijze ingericht en aangekondigd. Het onderzoek betrof blijkens haar brief van 1 september 2016 de twee verzekerden, voor wie CCS zorg had gedeclareerd en over wie VGZ verdere informatie wilde ontvangen. In deze brief heeft VGZ bovendien aan CCS bericht:
  • wat de aanleiding was voor het onderzoek;
  • het doel was van het onderzoek (onderzoeken of de door CCS ingediende declaraties rechtmatig waren);
  • en welke informatie zij wilde ontvangen (informatie over de vraag of de zorg daadwerkelijk is genoten en – als dit het geval is – of deze door een bevoegde zorgaanbieder is verleend).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft VGZ hiermee voldaan aan alle voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder b, d en e Rzv. CCS heeft echter niet aan het verzoek van VGZ voldaan.
5.23.
Bij brief van 28 juli 2017 heeft VGZ vervolgens aan CCS om informatie verzocht over alle verzekerden voor wie CCS op dat moment zorg had gedeclareerd. CCS heeft zich daarop – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het verzoek van VGZ om inzage in
allepatiëntendossiers niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Medewerking zou bovendien in strijd zijn met de KNMG-richtlijn/aanbeveling, waarin wordt aanbevolen gegevens uit het patiëntendossier niet op te sturen naar de verzekeraar, maar de medisch adviseur van de verzekeraar uit te nodigen bij de arts, zodat deze de controle ter plaatse kan uitvoeren. VGZ heeft bij brief van 12 oktober 2017 volhard in haar standpunt dat zij onderzoek wil doen naar alle ingediende declaraties en heeft CCS verzocht haar standpunt nader toe te lichten. Dat heeft CCS gedaan in een e-mail van 23 oktober 2017. In deze e-mail schrijft zij dat VGZ artikel 7.8 lid 1 sub d Rzv niet naleeft én dat de betrokken verzekerden niet hebben ingestemd, zodat zij geen medewerking zal verlenen aan de door VGZ gewenste controle. Met een steekproefsgewijze controle van drie dossiers gaat zij wel akkoord, zo schrijft CCS. In reactie daarop heeft VGZ erop gewezen dat bij een fraudeonderzoek niet hoeft te zijn voldaan aan alle vereisen van artikel 7.8 Rzv. Daarna heeft CCS niet meer inhoudelijk gereageerd, ook niet toen VGZ haar toestemmingsverklaringen stuurde van een aantal van haar patiënten.
5.24.
Partijen zijn het er dus niet over eens of het fraudeonderzoek van VGZ aan de daaraan te stellen voorwaarden voldeed, omdat zij inzage wilde verkrijgen in
allepatiëntendossiers en de gegevens uit die dossiers toegestuurd wilde krijgen. Op grond van de artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder d Rzv geldt in geval van een fraudeonderzoek de voorwaarde dat niet meer gegevens worden verwerkt dan met het oog op dat doel noodzakelijk is. VGZ heeft zich daarover ter zitting gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk was om door middel van een steekproef dossiers van CCS te controleren, omdat het totale aantal dossiers van CCS te laag was om een verantwoorde steekproef te nemen. CCS heeft haar standpunt dat in dit geval het nemen van een steekproef de aangewezen route was vervolgens niet onderbouwd, zodat de juistheid van die stelling niet is komen vast te staan.
5.25.
Dit betekent dat het door VGZ aangekondigde onderzoek voldeed aan de daarvoor geldende regels en dat CCS daaraan moest meewerken. Dat de KNMG aanbeveelt gegevens uit het patiëntendossier niet op te sturen naar de verzekeraar, maar de verzekeraar bij de arts uit te nodigen, leidt niet tot een ander oordeel. Dit is immers slechts een aanbeveling. Daarbij komt dat CCS VGZ ook niet in de gelegenheid heeft gesteld om de door VGZ gevraagde dossiers bij haar in te zien: zij heeft simpelweg geweigerd iedere verdere medewerking te verlenen.
5.26.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat CCS onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij niet heeft meegewerkt aan het door VGZ verlangde onderzoek van de dossiers die ten grondslag lagen aan de declaraties die bij VGZ zijn ingediend, terwijl zij daartoe op grond van de Zwv en Rzv wel verplicht was.
De schade
5.27.
De volgende vraag is welke schade VGZ heeft geleden door het onrechtmatig handelen van CCS.
5.28.
VGZ vordert als schade betaling van het totale bedrag van alle declaraties die zij aan CCS heeft uitbetaald, namelijk € 27.650,53. VGZ onderbouwt deze vordering met de stelling dat zij als gevolg van de handelwijze van CCS niet in staat is geweest te controleren welke zorg is verleend, welke omvang die zorg had en of het verzekerde zorg betrof. Daardoor heeft zij niet kunnen vaststellen of er een recht op vergoeding bestond en zo ja, tot welk bedrag. Daarbij komt dat VGZ wel een aantal dossiers heeft gecontroleerd van andere zorginstellingen waarvan [gedaagde sub 4] de feitelijk bestuurder was. Die dossiers voldeden geen van alle aan de daaraan te stellen eisen. VGZ vordert om die reden het totale bedrag dat zij heeft uitgekeerd terug als schade.
5.29.
CCS heeft betwist dat VGZ schade heeft geleden. Zij heeft betoogd dat zij – behoudens incidentele fouten van behandelaren – nooit méér heeft gedeclareerd dan waarop zij recht had. De verleende zorg was bovendien doelmatig. VGZ heeft bij de dossiers die zij wel heeft ingezien weliswaar veel kritische opmerkingen gemaakt over de dossiervoering, maar zij verliest daarbij volgens CCS uit het oog dat de betrokken instellingen geen gecontracteerde zorgverleners waren, zodat aan haar dossiers niet dezelfde eisen kunnen worden gesteld als aan die van gecontracteerde zorginstellingen. CCS heeft bovendien verwezen naar de bevindingen van (zelfstandig werkend) verpleegkundig specialist GGZ [de verpleegkundig specialist] (hierna: [de verpleegkundig specialist] ). In het kader van deze procedure hebben gedaagden aan [de verpleegkundig specialist] gevraagd om een aantal dossiers te beoordelen. Het betrof hier drie dossiers van aan CCS gelieerde instellingen, die eerder ook door VGZ waren beoordeeld. Volgens CCS stelt [de verpleegkundig specialist] vast dat de instellingen in alle gevallen verzekerde zorg hebben verleend. Zij verbindt daaraan de conclusie dat de vordering van VGZ moet worden afgewezen.
5.30.
Bij de beoordeling van de stellingen van partijen stelt de rechtbank het volgende voorop. Het ligt in beginsel op de weg van VGZ – die zich immers beroept op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van CCS – om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij schade heeft geleden door het handelen van CCS en hoe hoog die schade dan is. Daartoe is VGZ echter niet in staat. Juist omdat CCS niet heeft meegewerkt aan het verzoek van VGZ om dossiers in te zien en VGZ die dossiers dus niet heeft kunnen beoordelen, kan VGZ niet onderbouwen welk gedeelte van de door CCS ingediende declaraties niet voor vergoeding in aanmerking kwam en dus hoe hoog de schade is die zij heeft geleden. Die gegevens bevinden zich onder CCS. Dit betekent dat CCS verplicht is om haar verweer tegen de stellingen van VGZ voldoende te onderbouwen met feitelijke gegevens (de zogenoemde “verzwaarde stelplicht”, of “verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer”). Dit heeft CCS echter nagelaten. Zij heeft geen (geanonimiseerde) dossierinformatie in het geding gebracht en heeft deze ook niet verstrekt aan de medisch adviseur van VGZ. Daarmee heeft CCS haar verweer onvoldoende onderbouwd. Zij heeft weliswaar ter zitting aangeboden om de dossiers alsnog door een deskundige te laten beoordelen, maar de rechtbank vindt dit te laat. Niets stond eraan in de weg dat CCS de gegevens in een eerder stadium aan (de medisch adviseur van) VGZ of de rechtbank ter beschikking zou hebben gesteld.
5.31.
De bevindingen van [de verpleegkundig specialist] maken het voorgaande niet anders. De dossiers die [de verpleegkundig specialist] heeft beoordeeld, waren geen dossiers van CCS. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de dossiers die [de verpleegkundig specialist] heeft bestudeerd, vergelijkbaar zijn met de dossiers van de patiënten waarvoor CCS zorg heeft gedeclareerd. De beoordeling van [de verpleegkundig specialist] geldt daarom niet als een voldoende betwisting van de stelling van VGZ, dat haar schade door het tekortschieten van CCS het volledige uitbetaalde bedrag bedraagt.
5.32.
VGZ stelt dat zij een bedrag van € 27.650,53 heeft uitgekeerd wegens door CCS gedeclareerde zorg. Voor zover CCS heeft gesteld dat de berekening van VGZ onjuist is, geldt dat CCS haar standpunt niet heeft onderbouwd. Zo heeft zij niet gesteld welk bedrag zij dan wél ontvangen heeft. Bovendien blijkt uit de berekening van VGZ dat zij – anders dan CCS ter zitting heeft betoogd – er bij haar berekening wél rekening mee heeft gehouden dat CCS geen gecontracteerde zorgaanbieder was en dat aan CCS daarom maar een percentage van het gedeclareerde bedrag is uitbetaald. Dit betekent dat de vordering van VGZ van € 27.650,53 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal als niet bestreden ook worden toegewezen.
De onderzoekskosten
5.33.
VGZ vordert veroordeling van CCS tot vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in het kader van haar onderzoeken. VGZ begroot dit bedrag op € 5.000. CCS heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag.
Slotsom vordering op CCS
5.34.
In het licht van het voorgaande zal CCS worden veroordeeld tot betaling aan VGZ van de hoofdsom van € 27.650,53 en de gevorderde onderzoekskosten van € 5.000. Ook zal CCS in de proceskosten van VGZ worden veroordeeld. De berekening daarvan staat hierna opgenomen, in 5.62.
De vorderingen op de bestuurders
5.35.
Het centrale verwijt dat VGZ de bestuurders maakt is dat zij wisten of behoorden te weten dat CCS wettelijk verplicht was om mee te werken aan een controle van de dossiers van CCS, en dat CCS deze verplichting niet is nagekomen.
5.36.
In beginsel kan een bestuurder niet in privé worden aangesproken voor een handelen of nalaten van een vennootschap. Dit beginsel lijdt uitzondering indien de bestuurder persoonlijk een hem toe te rekenen onrechtmatige daad pleegt tegenover de derde of de wederpartij, of anders gezegd, als hem ter zake van de schade een “voldoende ernstig verwijt” kan worden gemaakt.
5.37.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 8 december 2006, NJ 2006, 659; JOR 2007/38 (Ontvanger/Roelofsen)) kan worden afgeleid dat er grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld en bij het aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (Beklamel-norm) dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
5.38.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
5.39.
De rechtbank zal de verwijten die VGZ de bestuurders van CCS maakt, met inachtneming van het voorgaande beoordelen.
De vorderingen op [gedaagde sub 2]
Verwijt 1: niet meewerken aan controle
5.40.
VGZ verwijt [gedaagde sub 2] dat in de periode dat hij bestuurder van CCS was, CCS niet heeft meegewerkt aan controles van VGZ. De rechtbank overweegt dat [gedaagde sub 2] als bestuurder van CCS aansprakelijk kan zijn voor het niet meewerken aan controles van VGZ, als hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.41.
Met betrekking tot de aangekondigde controle in september 2016 overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hiervoor overwogen, was CCS verplicht om hieraan mee te werken. VGZ heeft niet meer gesteld dan dat [gedaagde sub 2] wist of behoorde te weten dat CCS moest meewerken. De rechtbank is van oordeel dat VGZ daarmee onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagde sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat CCS niet aan de controle heeft meegewerkt. Voor zover hem daarvan echter persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is in ieder geval gesteld noch gebleken dat [gedaagde sub 2] wist of behoorde te weten dat daardoor schade zou ontstaan en dat CCS daarvoor geen verhaal zou bieden.
5.42.
Met betrekking tot de aangekondigde controle in juli 2017 overweegt de rechtbank als volgt. Bij brief van 28 juli 2017 heeft VGZ aan CCS om informatie verzocht over alle verzekerden voor wie CCS zorg had gedeclareerd. CCS heeft zich daarop – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het verzoek van VGZ om inzage in
allepatiëntendossiers niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Medewerking zou bovendien in strijd zijn met KNMG-richtlijnen. CCS heeft de KNMG-richtlijn waarop zij zich beriep naar VGZ gestuurd. VGZ heeft vervolgens geschreven dat naar haar “bescheiden mening” de richtlijn niet juist is, en CCS aangeraden de omissie in de richtlijn te melden bij de KNMG.
5.43.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 2] zich bij de weigering om CCS te laten meewerken aan het onderzoek mede heeft laten leiden door de richtlijn van de KNMG, die volgens VGZ een omissie bevatte. De rechtbank acht het standpunt van [gedaagde sub 2] dat de richtlijn wél klopte niet zo onaannemelijk dat hem kan worden verweten dat hij toeliet dat CCS niet aan die controle meewerkte. Verder heeft [gedaagde sub 2] zich laten leiden door de opvatting dat het controleren van alle patiëntendossiers in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. VGZ heeft destijds niet toegelicht waarom daarvan geen sprake was, en waarom een steekproef niet voldeed. Die toelichting heeft VGZ pas ter zitting gegeven. De rechtbank acht het standpunt van [gedaagde sub 2] dat het niet proportioneel was om alle dossiers te controleren niet zo onaannemelijk dat hem kan worden verweten dat hij toeliet dat CCS niet aan die controle meewerkte.
5.44.
Dat een aantal patiënten van CCS aan VGZ toestemming hebben gegeven om hun dossiers in te zien, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de toelichting op de Rzv volgt dat de toestemming vrijwillig moet zijn (en zonder consequenties mag worden onthouden). De verzekerde mag van het weigeren van toestemming voor de verstrekking van gegevens op zich geen nadelige gevolgen ondervinden (Toelichting bij regeling van 30 juni 2010, Stcrt. 2010, 10581, p. 16). Nog daargelaten de vraag of VGZ in overeenstemming hiermee heeft gehandeld, wordt in de KNMG-richtlijn waarop [gedaagde sub 2] is afgegaan aanbevolen dat ook in geval van toestemming van de patiënt de gegevens niet moeten worden gestuurd naar de zorgverzekeraar. Dat het [gedaagde sub 2] niet kan worden verweten dat hij is afgegaan op die richtlijn is hiervoor al overwogen.
Verwijt 2: niet voldoen aan bewaarplicht dossiers
5.45.
Daarnaast verwijt VGZ [gedaagde sub 2] dat hij er als statutair bestuurder niet voor heeft gezorgd dat CCS voldeed aan haar verplichting de patiëntendossiers te bewaren.
5.46.
Dit verwijt faalt omdat als niet weersproken vaststaat dat CCS toegang had en nog steeds heeft tot haar dossiers.
Verwijt 3: verspreiden onjuiste informatie
5.47.
Aan [gedaagde sub 2] wordt verder verweten dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens VGZ doordat hij een nieuw bedrijf heeft opgericht met [gedaagde sub 4] , waarmee hij bij verzekerden van VGZ bewust verkeerde informatie heeft verspreid over het meewerken aan fraudeonderzoeken.
5.48.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde sub 4] ter zitting heeft opgemerkt dat zij degene was die deze informatie heeft verspreid. VGZ heeft dat niet betwist. Dit verwijt aan het adres van [gedaagde sub 2] gaat dus reeds daarom al niet op.
Verwijt 4: nalaten vragen te stellen over legitimiteit time-outs
5.49.
VGZ verwijt [gedaagde sub 2] tot slot dat hij als bestuurder ten onrechte geen vragen heeft gesteld over de legitimiteit van de time-outs.
5.50.
Dit verwijt gaat reeds niet op omdat gesteld noch gebleken is dat VGZ hierdoor schade heeft geleden.
5.51.
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat alle verwijten die VGZ [gedaagde sub 2] maakt, ongegrond of onvoldoende onderbouwd zijn.
De vorderingen op STAK CCS
5.52.
STAK CCS is sinds 27 april 2016 statutair bestuurder van CCS. In de dagvaarding staat de volgende tekst:
123. Gedaagden sub 1 t/m 4 hebben gehandeld in strijd met de op hen rustende wettelijke verplichtingen en hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt door:
(…)
d. geen uitvoering te (laten) geven aan de verplichting om informatie te verstrekken aan VGZ, opdat zij de rechtmatigheid van de declaraties kon controleren, waarmee de verplichting om informatie ten behoeve van dossiercontrole te verstrekken is geschonden.”
5.53.
VGZ heeft niet gesteld dat en toegelicht waarom STAK CCS een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat CCS niet heeft meegewerkt aan het fraudeonderzoek van VGZ. De vordering tegen STAK CCS strandt reeds hierop.
De vorderingen op [gedaagde sub 4]
Verwijt 1: niet meewerken aan controle
5.54.
[gedaagde sub 4] is feitelijk bestuurder sinds september 2017 en indirect bestuurder, via STAK Solutions Beheer, sinds 1 september 2018.
5.55.
Indien een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, rust deze aansprakelijkheid ook hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. [gedaagde sub 4] is sinds 1 september 2018 bestuurder van STAK Solutions Beheer, die op haar beurt bestuurder is van CCS. Dat betekent dat VGZ moet stellen en bewijzen dat STAK Solutions Beheer een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als ze daarin slaagt, is [gedaagde sub 4] op grond van artikel 2:11 BW aansprakelijk.
5.56.
Gesteld noch gebleken is dat STAK Solutions Beheer een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vorderingen tegen [gedaagde sub 4] als indirect bestuurder van CCS kunnen reeds op grond hiervan niet worden toegewezen.
5.57.
De vraag is vervolgens of [gedaagde sub 4] als feitelijk bestuurder van CCS kan worden aangesproken voor het feit dat CCS – in strijd met de op haar rustende verplichting – niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van VGZ. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het er bij de vraag of de feitelijk bestuurder aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW om gaat of de feitelijk bestuurder persoonlijk een zorgplicht of een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden jegens een derde. Bij de invulling van artikel 6:162 BW kan de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde zogenoemde “ernstig verwijt-maatstaf”, die betrekking heeft op bestuurders, behulpzaam zijn (zie 5.36-5.38).
5.58.
Zoals hiervoor overwogen, was CCS verplicht om mee te werken aan de controle in september 2016. Onvoldoende gemotiveerd betwist is dat [gedaagde sub 4] toen nog geen feitelijk bestuurder was van CCS, zodat haar hiervan reeds daarom geen verwijt kan worden gemaakt.
5.59.
Ten aanzien van de aangekondigde controle in juli 2017 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is hiervoor tot het oordeel gekomen dat CCS verplicht was mee te werken aan de controle zoals aangekondigd bij brief van 28 juli 2017. Op dat moment, of in ieder geval kort daarna, was [gedaagde sub 4] feitelijk bestuurder van CCS. Zoals hiervoor overwogen kan het [gedaagde sub 2] niet worden verweten dat hij heeft toegelaten dat CCS niet meewerkte aan deze controle. Ervan uitgaande dat [gedaagde sub 4] samen met [gedaagde sub 2] het beleid van CCS bepaalde, geldt hetzelfde voor haar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat VGZ onvoldoende heeft gesteld dat [gedaagde sub 4] een persoonlijk op haar rustende zorgvuldigheidsverplichting heeft geschonden.
Verwijt 2: niet voldoen aan bewaarplicht dossiers
5.60.
Daarnaast verwijt VGZ [gedaagde sub 4] dat zij er als statutair bestuurder niet voor heeft gezorgd dat CCS voldeed aan haar verplichting de patiëntendossiers te bewaren.
5.61.
Dit verwijt faalt omdat als niet weersproken vaststaat dat CCS toegang had en nog steeds heeft tot haar dossiers.
De proceskosten
5.62.
CCS zal worden veroordeeld in de proceskosten van VGZ. Die veroordeling betreft echter alleen de kosten die CCS aangaan. De processtukken die op CCS betrekking hebben zijn identiek aan de stukken die tegen [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 2] en STAK CCS zijn uitgebracht en het door VGZ betaalde griffierecht heeft ook betrekking op de procedure tegen de andere gedaagden. Dit leidt ertoe dat CCS 1/4e deel van de door VGZ gemaakte kosten in deze procedure voor haar rekening moet nemen. Die kosten worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 86,40
- griffierecht 498,00 (1/4e deel × € 1.992)
- salaris advocaat
540,75(3 punten × tarief € 721 × 1/4e deel)
Totaal € 1.125,15
5.63.
Omdat VGZ ten opzichte van [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 2] en STAK CCS in het ongelijk wordt gesteld, wordt VGZ veroordeeld in de proceskosten die op deze gedaagden betrekking hebben. Daarbij geldt dat het griffierecht is betaald mede namens CCS, die wel wordt veroordeeld. VGZ hoeft daarom maar 3/4e deel van het griffierecht van gedaagden voor haar rekening te nemen. Ten aanzien van het salaris advocaat ligt dat anders. [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 2] en STAK CCS hebben verweer gevoerd tezamen met de zorginstelling Mihan en bestuurder Van Ketwich Verschuur, die beide zijn gedagvaard in een andere procedure. Dit betekent dat het verweer betrekking heeft op zes gedaagden. Om die reden zal VGZ worden veroordeeld 3/6e deel van het salaris advocaat voor haar rekening te nemen. De kosten worden dan als volgt begroot:
- griffierecht € 1.494,00 (€ 1.992 × 3/4e deel)
- salaris advocaat
901,25(2,5 punten × tarief € 721 × 3/6e deel)
Totaal € 2.395,25

6.De beslissing

De rechtbank
ten aanzien van CCS
6.1.
veroordeelt CCS om aan VGZ te betalen een bedrag van € 27.650,53, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt CCS om aan VGZ te betalen een bedrag van € 5.000 aan onderzoekskosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 12 maart 2019 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt CCS in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 1.125,15, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en begroot de nakosten op € 163, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde ten aanzien van CCS af,
ten aanzien van [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 2] en STAK CCS
6.5.
wijst de vorderingen van VGZ op [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 2] en STAK CCS af,
6.6.
veroordeelt VGZ in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 2] en STAK CCS tot op heden begroot op € 2.395,25, en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 ingeval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling van de proceskosten,
ten aanzien van CCS, [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 2] en STAK CCS
6.7.
verklaart het in 6.1, 6.2, 6.3 en 6.6 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, mr. A.M. Voorwinden en mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.

Voetnoten

1.In de zaak Mihan is weliswaar een afzonderlijke conclusie van antwoord genomen, maar daarin wordt voor de inhoud van het verweer alleen verwezen naar de conclusie van antwoord die in de andere zaken is opgesteld.