ECLI:NL:RBDHA:2021:13828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
C/09/572732 / HA ZA 19-433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudeonderzoek en medewerking aan controles in de specialistische geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, stond de zorgverzekeraar VGZ tegenover de zorginstelling Mihan en haar bestuurders. De zaak draaide om beschuldigingen van fraude binnen de specialistische geestelijke gezondheidszorg, waarbij VGZ stelde dat Mihan niet had meegewerkt aan een fraudeonderzoek. De rechtbank oordeelde dat Mihan onterecht haar medewerking had geweigerd aan de controles die VGZ had aangekondigd. De rechtbank vond dat VGZ voldoende bewijs had geleverd dat er aanleiding was voor het fraudeonderzoek, gezien de meldingen van fraude en de onregelmatigheden in de declaraties. Mihan werd veroordeeld tot schadevergoeding aan VGZ ter hoogte van het bedrag dat VGZ aan Mihan had betaald voor de gedeclareerde zorg. De vorderingen van VGZ tegen de bestuurders van Mihan werden afgewezen, omdat VGZ onvoldoende bewijs had geleverd dat deze bestuurders persoonlijk een zorgvuldigheidsnorm hadden geschonden. De rechtbank concludeerde dat de bestuurders niet aansprakelijk konden worden gesteld voor het handelen van de vennootschap, omdat er geen ernstig verwijt kon worden gemaakt. De vordering in reconventie van Mihan tegen VGZ werd eveneens afgewezen, omdat Mihan niet had aangetoond dat VGZ nog bedragen aan haar verschuldigd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/572732 / HA ZA 19-433
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.J. Arnold te Den Haag,
tegen

1.STICHTING MIHANte Almere,

gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2.
[gedaagde sub 2]te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
3.
[gedaagde sub 3]te [plaats 2] , [land] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A. Neophitou te Oss.
Partijen zullen hierna achtereenvolgens VGZ, Mihan, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[gedaagde sub 3] , één van de gedaagden in deze procedure, is gedurende een aantal jaren actief geweest als indirect statutair bestuurder, dan wel feitelijk bestuurder van verschillende aanbieders van specialistische geestelijke gezondheidszorg (hierna: specialistische GGZ). Eén van deze zorgaanbieders is Mihan. De zorgaanbieders declareerden behandelingen bij zorgverzekeraars, waaronder VGZ. Op enig moment is VGZ vragen gaan stellen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de gedeclareerde behandelingen. Zij heeft de instellingen gevraagd mee te werken aan controles die daarop betrekking hadden, maar de instellingen hebben hun medewerking niet, of niet volledig, verleend.
1.2.
In deze procedure stelde VGZ zich aanvankelijk op het standpunt dat de zaak betrekking had op “grootschalige fraude binnen de specialistische GGZ”, waarbij [gedaagde sub 3] “het kwade genius achter deze fraude is geweest”. Op die grond vorderde VGZ in dertien verschillende dagvaardingen dat zorginstellingen, [gedaagde sub 3] , statutair bestuurders van die instellingen, behandelend psychiaters en individuele verzekerden zouden worden veroordeeld tot terugbetaling van alle declaraties die zij aan de verschillende instellingen heeft vergoed. Gedurende de procedures heeft VGZ overeenstemming bereikt met de gedagvaarde psychiaters en verzekerden. Tijdens de zitting heeft VGZ de grondslag van haar vordering ingrijpend gewijzigd. VGZ gaf te kennen dat het haar niet langer te doen was om mogelijke fraude, maar dat zij haar vordering baseert op het feit dat de instellingen en hun bestuurders ten onrechte niet hebben meegewerkt aan de controles die zij wilde uitvoeren. Ook heeft zij ter zitting nog wat andere (naar de rechtbank begrijpt: ondergeschikte) verwijten geformuleerd.
1.3.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat Mihan ten onrechte haar medewerking heeft geweigerd aan het door VGZ aangekondigde fraudeonderzoek. Mihan zal worden veroordeeld de daardoor veroorzaakte schade van VGZ te vergoeden. Deze schade wordt bepaald op het totaalbedrag van de declaraties die VGZ aan Mihan heeft betaald.
1.4.
De vorderingen van VGZ op [gedaagde sub 3] worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat VGZ onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen oordelen dat [gedaagde sub 3] als indirect statutair bestuurder van Mihan persoonlijk een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Ook de andere verwijten die VGZ [gedaagde sub 3] maakt, vindt de rechtbank niet terecht. De vorderingen van VGZ op [gedaagde sub 3] worden daarom afgewezen.
1.5.
Datzelfde geldt voor de vorderingen op [gedaagde sub 2] . Ook ten aanzien van hem heeft VGZ onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat hem persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
1.6.
Ook de vordering in reconventie, die is ingesteld door Mihan, wordt afgewezen. Mihan heeft in deze procedure niet voldoende onderbouwd dat zij (of één van de zorginstellingen van wie zij een procesvolmacht heeft gekregen) nog een vordering heeft op VGZ in verband met verleende zorg aan verzekerden van VGZ.
1.7.
De rechtbank legt dit oordeel hierna uit. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op. De uitgebrachte dagvaardingen in de verschillende zaken zijn grotendeels identiek. De dagvaardingen bevatten ruim 25 bladzijden aan feiten, waarna in drie bladzijden het onrechtmatig handelen van alle gedaagden samen wordt behandeld. Bij de verwijten wordt geen onderscheid gemaakt tussen de instellingen en de bestuurders. VGZ heeft in de formulering van de verwijten het woord “(laten)” toegevoegd, zodat de door haar geformuleerde verwijten op zowel de instellingen als de bestuurders zien. In de verschillende zaken is ook één conclusie van antwoord genomen. [1] Dit maakt het voor de rechtbank lastig om te beoordelen welke verwijten VGZ de verschillende gedaagden in de afzonderlijke zaken precies maakt, en wat vervolgens het verweer van die gedaagden in de verschillende zaken is. Daar komt nog bij dat VGZ ter zitting de grondslag van haar vorderingen ingrijpend heeft gewijzigd, wat niet heeft bijgedragen aan de overzichtelijkheid van deze zaken.
1.8.
Dit vonnis is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 vat de rechtbank het procesverloop samen. In hoofdstuk 3 staan de relevante feiten, waarna de rechtbank in hoofdstuk 4 de vordering weergeeft. De beoordeling van de vordering in conventie staat in hoofdstuk 5, waarbij de vorderingen tegen de verschillende gedaagden afzonderlijk zullen worden besproken. De vordering in reconventie komt aan de orde in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 staat ten slotte de beslissing van de rechtbank.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 6 februari 2019 en 11 maart 2019,
  • de akte overlegging producties van de zijde van VGZ, met producties 1 tot en met 91,
  • de rolbeslissing van 29 mei 2019 waarbij tien door VGZ aangebrachte zaken zijn gevoegd,
  • de rolbeslissing van 24 juli 2019 met betrekking tot de substantiërings- en bewijsaandraagplicht,
  • de akte van VGZ met betrekking tot de substantiërings- en bewijsaandraagplicht,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens conclusie in het incident tot voeging van de zijde van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , met producties 1 tot en met 50,
  • het tussenvonnis van 4 mei 2021, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 92 tot en met 97,
  • de akte overlegging producties van VGZ met producties 98 en 99,
  • de akte overlegging producties van gedaagden, tevens houdende eis in reconventie van Mihan, met producties 51 tot en met 64,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van VGZ met producties 100A tot en met 100D,
  • de akte overlegging producties van gedaagden met producties 65 en 66,
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2021.
2.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Gedaagden hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 10 augustus 2021 en VGZ bij brief van 13 augustus 2021. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen van partijen.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

Partijen en hun relatie

3.1.
Mihan is opgericht op 22 november 2013 en heeft volgens haar omschrijving bij de Kamer van Koophandel als activiteit het “aanbieden van zorg, stimuleren van zelfstandig wonen”. Mihan heeft op 21 januari 2014 een toelating verkregen voor het verlenen van medisch specialistische zorg.
3.2.
De Stichting Viva la Vida is vanaf 1 februari 2014 (met een korte onderbreking tussen 18 juli 2014 en 6 november 2014) statutair bestuurder van Mihan. [gedaagde sub 2] was tussen 1 november 2013 en 1 maart 2015 statutair bestuurder van Viva la Vida. [gedaagde sub 3] was feitelijk bestuurder van Mihan. Sinds 1 maart 2015 is [gedaagde sub 3] de statutair bestuurder van Viva la Vida.
3.3.
VGZ is een zorgverzekeraar als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Zij vergoedt verzekerde zorg die haar verzekerden hebben genoten.
3.4.
In de periode tussen 20 januari 2014 en 9 januari 2015 heeft Mihan voor 47 verzekerden van VGZ zorg gedeclareerd, behorende tot de specialistische geestelijke gezondheidszorg (hierna: specialistische GGZ). VGZ heeft deze zorg (deels) aan Mihan vergoed.
Aanleiding voor fraudeonderzoek
3.5.
Op 25 en 29 oktober 2013 heeft Zorgverzekeraars Nederland twee anonieme meldingen ontvangen over fraude binnen verschillende zorginstellingen, waarvan [gedaagde sub 3] de feitelijk bestuurder was. Op 17 juni 2014 ontving VGZ een melding van andere zorgverzekeraars over fraude door [gedaagde sub 3] . Op 27 juni 2014 heeft VGZ zelf een anonieme melding ontvangen van een oud werkneemster van één van de zorginstellingen van [gedaagde sub 3] . Ook deze oud werkneemster maakt melding van frauduleuze praktijken.
3.6.
Daarop heeft VGZ bij onderzoek van de eigen databanken ontdekt dat er een aanzienlijke groep verzekerden was, die bij meerdere zorginstellingen door dezelfde psychiaters werden behandeld. Ook waren er verzekerden waarvoor specialistische GGZ-zorg was gedeclareerd, die bestuurder van andere zorginstellingen bleken te zijn of die in dienst waren of waren geweest van andere zorginstellingen. Tot slot viel het VGZ op dat er standaard aan de bovenkant van de bandbreedte van de behandelminuten werd gedeclareerd.
3.7.
Ook ontving VGZ een fraudemelding van een oud-werkneemster van Mihan.
3.8.
Op 27 november 2014 declareerde Medisch Centrum Nederland (hierna: MCN), een andere zorginstelling waarvan [gedaagde sub 3] de feitelijk bestuurder was, een bedrag van € 74.699,30 voor zorg die aan [gedaagde sub 3] zou zijn verleend. De gedeclareerde behandeling betrof een opname wegens psychiatrische aandoening in de periode tussen 27 mei tot 27 november 2014. VGZ heeft deze declaratie niet vergoed.
3.9.
Daarop is VGZ een fraudeonderzoek gestart.
Fraudeonderzoek
3.10.
Bij brief van 22 januari 2015 heeft VGZ een detailcontrole aangekondigd. In deze brief heeft VGZ om nadere informatie gevraagd over alle 47 verzekerden voor wie Mihan zorg had gedeclareerd (zoals een kopie van de verwijzing van de huisarts, de data waarop de behandelingen hadden plaatsgevonden en de naam van de hoofdbehandelaar).
3.11.
Op 19 februari 2015 heeft psychiater [de psychiater] namens Mihan bericht dat Mihan geen medewerking zal verlenen aan de detailcontrole, omdat volgens Mihan niet is voldaan aan de vereisten voor het uitvoeren van zo’n controle.
3.12.
Op 26 februari 2015 ontving VGZ opnieuw een fraudesignaal van een verzekerde. Deze verzekerde gaf te kennen dat zij vijf kwartier met iemand van Mihan had gesproken, maar een declaratie ontving waaruit bleek dat zij minimaal 400 minuten zou zijn behandeld.
3.13.
VGZ heeft bij brief van 6 maart 2015 een nadere toelichting gegeven op het door haar aangekondigde onderzoek. In het kader van de proportionaliteit heeft VGZ te kennen gegeven dat in dit stadium een detailcontrole van de dossiers van de verzekerden van wie de behandeling al was vergoed, kon volstaan.
3.14.
Mihan heeft op 8 april 2015 voorgesteld dat VGZ vijf dossiers zou controleren. VGZ is daarmee op 21 april 2015 in zoverre akkoord gegaan, dat zij naast de vijf door Mihan voorgestelde dossiers waarvan de declaraties al waren betaald, ook vijf dossiers waarvan de declaratie nog niet was vergoed wilde onderzoeken.
3.15.
Onder de verzekerden van wie VGZ het dossier volgens haar brief van 21 april 2015 wilde onderzoeken, bevond zich mevrouw [A] . [A] is onder meer statutair bestuurder van de door [gedaagde sub 3] gedreven zorginstellingen MCN, Medisch Centrum Eindhoven (hierna: MCE) en GGZ Noord Holland. Op 6 augustus 2015 heeft Mihan aan VGZ een (op briefpapier van Mihan opgesteld) aanvraagformulier van [A] gestuurd, waarin [A] verzoekt om “vernietiging van alle medische gegevens behorend bij de behandeling bij Stichting Mihan”. Het aanvraagformulier is gedateerd 29 december 2014. De overige verzochte gegevens zijn aan VGZ verstrekt.
3.16.
Naar aanleiding van de door VGZ bestudeerde gegevens, heeft VGZ bij brief van 1 oktober 2015 een controle aangekondigd van de medische dossiers van vijf verzekerden (hierna: de dossiercontrole). VGZ heeft in haar brief aangekondigd dat zij met de dossiercontrole onder andere antwoord wil krijgen op de vragen of sprake is (geweest) van verzekerde zorg binnen de GGZ, of de behandeling is geleverd door de juiste discipline en of de behandeling valt binnen de specialistische GGZ, de basis GGZ of de huisartsenzorg. Op dezelfde datum heeft VGZ ook een dossiercontrole aangekondigd bij MCN en MCE.
3.17.
Op 26 oktober 2015 heeft VGZ meegedeeld welke 15 dossiers van deze drie zorginstellingen zij wilde controleren.
3.18.
De dossiercontrole bij Mihan, MCN en MCE heeft op 25 november 2015 plaatsgevonden. In het algemene verslag van de dossiercontrole heeft VGZ onder andere het volgende opgetekend:
  • “Het gaat wederom om papieren dossiers, terwijl we op 11 november hebben aangegeven dat het beoordelen op papier niet wenselijk is. De toenmalige status van de papieren dossiers was niet toereikend om een goede beoordeling te kunnen maken en daardoor was de datum verzet naar vandaag. Nu dus wederom papieren dossiers die er – zo op het oog – erg gelikt uitzien;
  • Er is geen mogelijkheid om in het computersysteem (Medicore) te kijken;
  • Bij Medisch Centrum Nederland zouden er nog een 2-tal verzekerden zijn die een vernietigingsverzoek hebben ingediend:[…];
  • Bij navraag waarom dit niet eerder bekend is gemaakt antwoord Neophitou[de advocaat van gedaagden, rb]
    dat mevrouw [gedaagde sub 3] niet zo goed is met haar administratie;
  • In de eerste twee dossiers van Mihan lijkt het erop dat er geknipt en geplakt is: er wordt gesproken over “zijn” aangaande een vrouwelijke verzekerde en over een Turkse achtergrond bij een Afghaanse/Iraanse verzekerde;
  • Er wordt veelvuldig door […] gevraagd of we ook in Medicore kunnen kijken, er wordt gekeken of dit kan;
  • Ondanks ons aangeven van 11 november 2015 kunnen we alleen in papieren dossiers kijken die niet volledig zijn;
  • De heer Neophitou loopt steeds in en uit en levert nieuwe informatie zoals de 3 vernietigingsverzoeken en een verslaglegging in een ander dossier. Vreemd;
(…)
EINDOORDEEL:

Ook al wordt door Alexander Neophitou volledige medewerking geveinsd, dit wordt niet herkend door:
I.
Alleen papieren dossiers klaar te hebben;
II.
Vernietigingsverzoeken die ineens opduiken;
III.
Verslagen die ineens worden uitgeprint;
IV.
Mevrouw [gedaagde sub 3] die er elke keer niet bij is;
V.
De toegang tot het computersysteem wordt ons telkens ontzegd;
VI.
Niet complete papieren dossiers klaar te hebben;
VII.
Dossiers waarover besloten was dat we deze zouden controleren achter te houden op de controle dag (mogelijk op advies mevrouw [gedaagde sub 3] );
VIII.
Een maatschappelijk werkster aanwezig te laten zijn […] die niet in de systemen mag, niet kan uitleggen waarom iets zo geschreven staat en die het alleen maar heeft over tevreden klanten.”
3.19.
VGZ heeft haar bevindingen naar aanleiding van de dossiercontrole samengevat in een brief aan Mihan, MCN en MCE van 24 december 2015. Daarin schrijft VGZ – voor zover voor deze procedure van belang – als volgt:
Bevindingen onderzoek dossiers
Een opsomming van geconstateerde feiten staat hieronder per stichting benoemd:
(…)
Stichting Mihan:
  • Er is enkel toegang tot papieren dossiers die allen zijn uitgeprint en in mapjes zijn gestoken. Er is hiermee niet vast te stellen wie verslaglegging heeft gedaan en op welk moment. Het zijn niet de originele dossiers en dus niet te herleiden naar een systeem en/of instelling. Er kan op basis van deze dossiers niet worden vastgesteld of deze dossiers daadwerkelijk toebehoren aan een cliënt en/of instelling;
  • In de beoordeelde (kopie) dossiers was er sprake van zeer summiere verslaglegging waardoor feitelijke levering niet is vast te stellen;
  • In de beoordeelde dossiers was sprake van inzet van therapieën die niet werden geleverd door disciplines die hiervoor bevoegd en/of bekwaam waren;
  • In 2 van de 4 beoordeelde dossiers was sprake van groepsbehandelingen, maar in de declaraties is sprake van individuele therapie;
  • Ten tijde van de dossiercontrole is door u als advocaat van mevrouw [gedaagde sub 3] een drietal dossiers vanuit de kamer meegenomen die u nimmer meer hebt teruggebracht. Het betreft hier 3 dossiers aangaande zorg die ten onrechte op het kalenderjaar 2014 is gedeclareerd aangezien de zorg in 2013 is geleverd. Over deze 3 dossiers was nochtans afgesproken dat deze toch ingezien zouden worden.
(…)
Ten tijde van de dossiercontrole werd door u als advocaat van mevrouw [gedaagde sub 3] namens haar een drietal vernietigingsverzoeken afgegeven. Een van deze vernietigingsverzoeken was al afgegeven voordat de daadwerkelijke behandeling nog moest beginnen. Het bevreemdt ons ten zeerste dat deze vernietigingsverzoeken pas op de controle dag worden afgegeven en niet ten tijde van onze eerdere dossiercontrole op 11 november 2015 ten kantore van VGZ te Eindhoven;
In casu stelt VGZ zich op het standpunt dat op basis van de dossiercontrole niet vastgesteld kan worden of ten aanzien van de onderzochte declaraties sprake is geweest van feitelijk geleverde en kwalitatief verantwoorde zorg. Uit de dossiercontrole is gebleken dat de kwaliteit van zorgverlening niet beantwoordt aan de professionele standaard.
Graag vernemen wij van uuiterlijk 10 januari 2016uw standpunt aangaande onze bevindingen.”
3.20.
Mihan heeft vervolgens een schikkingsvoorstel gedaan, dat door VGZ niet is geaccepteerd.
3.21.
VGZ heeft bij brief 15 juni 2017 aan haar verzekerden, van wie declaraties aan Mihan waren uitgekeerd, om toestemming verzocht voor het opvragen van medische informatie bij de behandelend arts. VGZ heeft de verzekerden die nog niet hadden gereageerd, op 11 juli 2017 en 30 november 2017 herinneringsbrieven gestuurd.
3.22.
Bij brief van 1 augustus 2017 aan VGZ heeft [gedaagde sub 3] namens een groot aantal instellingen, waaronder Mihan, gereageerd op de verzoeken om toestemming die VGZ de verzekerden had gedaan. Zij schrijft daarin onder meer dat inzage in alle patiëntendossiers niet proportioneel is.
3.23.
Van een aantal verzekerden, voor wie Mihan zorg had gedeclareerd, heeft VGZ een toestemmingsverklaring ontvangen. Een aantal andere verzekerden heeft niet gereageerd op het verzoek van VGZ.
3.24.
VGZ heeft de ontvangen toestemmingsverklaringen op 11 januari 2018 aan Mihan gezonden met het verzoek om vragen te beantwoorden en stukken aan te leveren over de behandeling. Op 22 februari 2018 heeft VGZ een herinnering gestuurd. Mihan heeft niet aan de verzoeken van VGZ voldaan.
3.25.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft VGZ bericht dat de door Mihan gedeclareerde nota’s voor een bedrag van € 62.804,34 werden afgewezen, omdat de betrokken verzekerden geen medewerking hadden verleend aan het onderzoek.
3.26.
Op dezelfde datum heeft VGZ aan Mihan bericht dat de door Mihan gedeclareerde nota’s voor een bedrag van € 375.672,73 werden afgewezen, omdat Mihan geen medewerking had verleend aan het onderzoek. VGZ heeft Mihan gesommeerd om dit bedrag aan haar terug te betalen.
3.27.
Mr. Neophitou heeft namens verschillende zorginstellingen van [gedaagde sub 3] (waaronder Mihan) bij brief van 14 november 2018 gereageerd. Zij heeft VGZ verzocht te bevestigen dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
3.28.
Nader overleg tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.
procesvolmacht
3.29.
In verband met deze procedure hebben de instellingen Boylam Psychiatrie B.V., Stichting Healthcare Europe in liquidatie, MCN, Stichting Viva la Vida, Stichting International Healthcare Center, MCE en Cure + Care Solutions B.V. Mihan een procesvolmacht gegeven. Daarmee hebben zij Mihan gemachtigd om namens hen een vordering in reconventie in te stellen tegen VGZ.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
VGZ vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van
- Mihan, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 248.319,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016;
- [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 191.158,03, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016;
- Mihan, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] in de kosten, waaronder begrepen een bedrag van € 5.000 aan onderzoekskosten, de kosten van de procedure en de nakosten.
4.2.
VGZ legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag:
  • i) VGZ verwijt Mihan dat zij ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het fraudeonderzoek van VGZ.
  • ii) Dit verwijt treft ook [gedaagde sub 3] als bestuurder van Mihan. Volgens VGZ wist zij, of moest zij als bestuurder van Mihan weten dat Mihan verplicht was mee te werken aan een controle van de declaraties van Mihan, maar Mihan heeft daaraan niet meegewerkt. VGZ is hierdoor in haar belangen geschaad, omdat zij niet kon onderzoeken of de declaraties die door Mihan zijn ingediend, rechtmatig en doelmatig waren.
  • iii) Daarnaast verwijt VGZ [gedaagde sub 3] dat zij er als bestuurder niet voor heeft gezorgd dat Mihan voldeed aan haar verplichting de patiëntendossiers te bewaren.
  • iv) Aan [gedaagde sub 2] wordt verweten dat hij als bestuurder van Mihan er niet voor heeft gezorgd dat de jaarrekening van Mihan over 2014 is gepubliceerd. Daardoor is voor VGZ onduidelijk waar de door haar uitbetaalde bedragen zijn gebleven.
  • v) Tot slot verwijt VGZ aan [gedaagde sub 2] dat hij niet heeft gezorgd voor het instellen van een Raad van Toezicht binnen Mihan. Een Raad van Toezicht zou volgens VGZ hebben bewerkstelligd dat Mihan aan haar dossierverplichting zou voldoen, dat Mihan zou hebben meegewerkt aan het fraudeonderzoek van VGZ en zou bovendien hebben voorkomen dat Mihan de gedeclareerde bedragen doorbetaalde aan derden, waardoor de verhaalsmogelijkheden van VGZ niet zouden zijn gefrustreerd.
De overige verwijten die VGZ gedaagden aanvankelijk maakte, zoals het verwijt dat ten onrechte declaraties zijn ingediend voor zorg die niet is geleverd, heeft zij ter zitting ingetrokken.
4.3.
De schade die daardoor is veroorzaakt, bedraagt volgens VGZ € 438.477,07. Dit is het totaalbedrag van de declaraties die VGZ aan Mihan heeft uitbetaald. VGZ vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] tot betaling van dit volledige bedrag. Van Mihan vordert VGZ (om voor de rechtbank onduidelijke redenen) alleen een bedrag van € 248.319,04. VGZ vermeerdert haar vordering met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018, omdat VGZ alle bedragen vóór die datum heeft betaald. Ook vordert VGZ op grond van artikel 6:96 lid 1 sub b BW vergoeding van door haar gemaakte onderzoekskosten ter hoogte van € 5.000.
4.4.
Mihan, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.6.
Mihan vordert – samengevat – veroordeling van VGZ tot betaling aan Mihan:
- van € 100.277,63 voor zichzelf;
- van een nog nader te bepalen bedrag voor Stichting Viva la Vida;
- van een nog nader te bepalen bedrag voor MCN;
- van een nog nader te bepalen bedrag voor Stichting Healthcare Europe (hierna: SHE);
- van € 160.424,88 voor MCE;
- van een nog nader te bepalen bedrag voor Stichting International Healthcare Center (hierna: SIHC);
- van 75%, dan wel een door de rechtbank te bepalen percentage van € 209.939,09 voor Boylam Psychiatrie B.V. (hierna: Boylam);
- van een nog nader te bepalen bedrag voor Cure + Care Solutions B.V. (hierna: CCS),
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
4.7.
Mihan legt daaraan de stelling ten grondslag dat VGZ ingediende declaraties voor verzekerde zorg ten onrechte heeft afgewezen. Dit doet zich niet alleen voor bij Mihan, maar ook bij andere zorginstellingen. Deze zorginstellingen hebben aan Mihan een procesvolmacht verstrekt om namens hen een vordering tegen VGZ in te stellen.
4.8.
VGZ voert verweer.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Verhouding met (ingetrokken) procedures tegen verzekerden

5.1.
Gedaagden hebben er ter zitting op gewezen dat VGZ in deze procedure aanvankelijk ook een aantal individuele verzekerden had gedagvaard. Het ging hier om verzekerden die niet hadden gereageerd op de verzoeken van VGZ om ermee in te stemmen dat VGZ medische informatie opvroeg bij hun behandelaar. Van hen vorderde VGZ terugbetaling van het bedrag dat Mihan voor hun behandeling had gedeclareerd. In de loop van de procedure heeft VGZ haar vorderingen tegen de individuele verzekerden echter ingetrokken. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat VGZ als gevolg daarvan geen vorderingsrecht meer op hen heeft.
5.2.
Daartoe stellen gedaagden dat Mihan geen zorgovereenkomst heeft gesloten met VGZ en ook geen betaalovereenkomst. Dit betekent dat Mihan niet op grond van een overeenkomst zorg bij VGZ kon declareren. VGZ heeft niettemin namens haar verzekerden de kosten voor de door Mihan verleende zorg aan Mihan vergoed. Die betalingen kwalificeren daarom als een nakoming namens een derde (te weten de verzekerden) als bedoeld in artikel 6:30 BW. Omdat het ging om een schuld van de verzekerden aan Mihan, en niet om een eigen schuld van VGZ, kan VGZ de betalingen niet als onverschuldigde betaald terugvorderen. Daarbij komt dat VGZ in het kader van de regelingen die zij met de verzekerden heeft getroffen, aan de verzekerden finale kwijting heeft verleend. Daarmee heeft VGZ volgens [gedaagde sub 3] bevestigd dat de declaraties terecht zijn ingediend.
5.3.
De rechtbank passeert dit verweer. Anders dan gedaagden lijken aan te nemen, is de vordering van VGZ niet (langer) gegrond op de stelling dat zij de gedeclareerde bedragen onverschuldigd heeft betaald. VGZ heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat Mihan onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door niet mee te werken aan het fraudeonderzoek, en dat de bestuurders daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vordering van VGZ strekt dan ook tot schadevergoeding uit hoofde van een door Mihan en de bestuurders gepleegde onrechtmatige daad. Niet valt in te zien om welke reden VGZ daarvoor de individuele verzekerden zou moeten aanspreken: het zijn immers niet hun gedragingen die in deze procedure tussen partijen ter discussie staan.
5.4.
Ook de gestelde schikkingen tussen VGZ en de verzekerden helpen gedaagden niet. VGZ sprak haar verzekerden aan in verband met een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de verzekeringsovereenkomst. Ook als VGZ in het kader van een regeling finale kwijting zou hebben verleend aan haar verzekerden, doet dat niet af aan de vordering zoals VGZ die stelt op gedaagden te hebben. Die vordering heeft namelijk een hele andere grondslag, te weten een gesteld onrechtmatig handelen door Mihan en haar bestuurders. Omdat het gaat om twee zelfstandige verplichtingen, heeft een eventuele kwijting door VGZ van haar verzekerden geen invloed op haar (gestelde) vorderingsrecht op gedaagden.
5.5.
De rechtbank zal daarom hierna de vorderingen van VGZ op Mihan, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] beoordelen.
De vorderingen op Mihan
Niet meewerken aan fraudeonderzoek
5.6.
Het verwijt dat VGZ Mihan maakt is dat zij, ondanks meerdere verzoeken daartoe van VGZ, niet heeft meegewerkt aan het fraudeonderzoek van VGZ, door geen inzage te geven in alle dossiers die ten grondslag lagen aan de declaraties die Mihan bij VGZ heeft ingediend.
5.7.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, is of Mihan verplicht was mee te werken aan een controle door VGZ. Voordat de rechtbank daarover een oordeel zal vellen, zet zij eerst de relevante wet- en regelgeving uiteen.
De toepasselijke wet- en regelgeving
5.8.
Zorgverzekeraars zijn in het kader van de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bevoegd en verplicht om in overeenstemming met de bepalingen van die wet, het Besluit zorgverzekering (hierna: Bzv), de Regeling zorgverzekering (hierna: Rzv) en de Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg) formele en materiële controles bij zorgaanbieders uit te voeren.
Een
formele controleis een onderzoek of – kort gezegd – alle gegevens op een declaratie kloppen. Het gaat er dan om of de patiënt daadwerkelijk verzekerd is bij de verzekeraar, of de geleverde zorg verzekerd is, of de behandelaar daartoe bevoegd is en of het in rekening gebrachte tarief klopt (artikel 1 aanhef en onder t Rzv).
Een
materiële controleis een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en of die geleverde prestatie het meest voor de hand lag, gelet op de gezondheidstoestand van de verzekerde (artikel 1 aanhef en onder u Rzv).
Een
fraudeonderzoekten slotte is een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de verzekerde of de zorgaanbieder (kort gezegd) valsheid in geschrifte pleegt (artikel 1 aanhef en onder v Rzv).
5.9.
Het voorgaande is in artikel 1 lid 1 van de Rzv als volgt verwoord:
“1. Deze regeling verstaat onder:
[…]
u. materiële controle: een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en die geleverde prestatie het meest was aangewezen gezien de gezondheidstoestand van de verzekerde;
v. fraudeonderzoek: een onderzoek waarbij de zorgverzekeraar nagaat of de verzekerde of de zorgaanbieder valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering pleegt of tracht te plegen ten nadele van bij de totstandkoming of uitvoering van een overeenkomst van zorgverzekering betrokken personen en organisaties met het doel een prestatie, vergoeding, betaling of ander voordeel te krijgen waarop de verzekerde dan wel de zorgaanbieder geen recht heeft of recht kan hebben;
[…]
x. detailcontrole: onderzoek door de zorgverzekeraar naar bij de zorgaanbieder berustende persoonsgegevens met betrekking tot eigen verzekerden ten behoeve van materiële controle of fraudeonderzoek;
y. algemene risicoanalyse: een analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens de materiële controle of het fraudeonderzoek zich zal richten;
z. specifieke risicoanalyse: een analyse die erop is gericht te bepalen op welke gegevens en op welke zorgaanbieders of categorieën van zorgaanbieders de detailcontrole zich zal richten;
[…]”
5.10.
De Rzv stelt vervolgens voorwaarden aan de manier waarop de controle moet worden uitgevoerd.
5.11.
De eisen die worden gesteld aan een
materiële controlestaan verwoord in de artikelen 7.2a tot en met 7.2c en 7.5 tot en met 7.9 Rzv. Deze regels houden – samengevat en voor zover voor deze procedure van belang – in dat:
de verzekeraar voorafgaand aan de materiële controle het doel van die controle vaststelt (artikel 7.5 lid 1 Rzv in combinatie met artikel 2.1 Bzv);
de verzekeraar aan zijn verzekerden enquêteformulieren mag sturen om te onderzoeken of de in rekening gebrachte zorg daadwerkelijk is verleend en hoe de verzekerden de kwaliteit van de zorg hebben ervaren, mits de verzekeraar de verzekerde informeert dat hij niet verplicht is de gestelde vragen te beantwoorden en dat het onthouden van medewerking niet in zijn nadeel zal strekken (artikel 7.5 leden 3 en 4 Rzv);
de verzekeraar op basis van een risicoanalyse een algemeen controleplan vaststelt, waarin de objecten van materiële controle en de in te zetten controle-instrumenten zijn opgenomen (artikel 7.6 lid 2 Rzv), maar dat niet voorziet in de inzet van een detailcontrole (artikel 7.6 lid 3 Rzv);
e verzekeraar – wanneer het controledoel is bereikt – alleen een detailcontrole mag uitvoeren als er van een ander afkomstige aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat sprake is van onvoldoende zekerheid (artikel 7.6 lid 4 Rzv);
het controledoel en controleplan voor de zorgaanbieders en verzekerden gemakkelijk verkrijgbaar moeten zijn (artikel 7.7 Rzv);
de verzekeraar over mag gaan tot een detailcontrole, als het vastgestelde specifieke doel van de materiële controle zonder detailcontrole niet kan worden bereikt (artikel 7.8 lid 1 sub a tot en met c Rzv), waarbij de detailcontrole niet verder mag gaan dan noodzakelijk is (artikel 7.8 lid 1 sub d Rzv) en de verzekeraar de instelling voorafgaand aan de detailcontrole heeft geïnformeerd over hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan (artikel 7.8 lid 1 sub e Rzv);
de verwerking van persoonsgegevens van verzekerden plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur (artikel 7.8 lid 2 Rzv);
de verzekeraar niet aan de onder f. genoemde voorwaarden hoeft te voldoen, als de verzekerde schriftelijk heeft ingestemd met verstrekking van de gegevens over zijn gezondheid aan de verzekeraar (artikel 7.8 lid 3 Rzv);
de verzekeraar de instelling informeert over de voorgenomen uitkomsten van de detailcontrole en in de gelegenheid stelt daarop te reageren (artikel 7.8 lid 4 Rzv).
5.12.
Voor een
fraudeonderzoekgeldt ook de eis dat de zorgverzekeraar een specifiek controledoel vaststelt en aangeeft welke gegevens hij wil inzien met welk doel (artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder b Rzv). Ook geldt als voorwaarde dat niet meer gegevens worden verwerkt dan met het oog op dat doel noodzakelijk is (artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder d Rzv). Daarnaast is de verzekeraar verplicht de zorgaanbieder vooraf te informeren, maar alleen voor zover het onderzoeksbelang zich daartegen niet verzet (artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder e Rzv).
Het voorgaande betekent dat de verzekeraar een detailcontrole mag uitvoeren, als hem uit de uitgevoerde algemene controle of uit andere bron indicaties bereiken dat mogelijk sprake is van fraude. De specifieke risicoanalyse en het specifiek controleplan vormen daarvoor niet het geschikte kader. Bij fraudeonderzoek is verwerking door de verzekeraar van bij de zorgaanbieder berustende persoonsgegevens onvermijdelijk (vgl. Toelichting bij de Rzv van 30 juni 2010, Stcrt. 2010, 10581, p. 18).
5.13.
Aan een fraudeonderzoek worden – net als ingeval van een materiële controle – minder zware eisen gesteld, als de verzekerde er schriftelijk mee heeft ingestemd dat gegevens over zijn gezondheid aan de verzekeraar worden verstrekt (artikel 7.10 lid 2 Rzv).
5.14.
Als de verzekeraar voldoet aan de in de Rzv gestelde eisen, dan is de zorgaanbieder verplicht om medewerking te verlenen aan de materiële controle (artikel 7.4 lid 2 Rzv) of aan het fraudeonderzoek (artikel 7.4 lid 3 Rzv). Een dergelijke verplichting vloeit overigens ook voort uit de artikelen 87 en 88 Zvw.
Moest Mihan meewerken aan de controle?
5.15.
De eerste vraag die dus beantwoord moet worden, is of VGZ bij de aangekondigde controle(s) heeft voldaan aan de in de Rzv gestelde eisen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit wel het geval en had Mihan dus aan die controle(s) moeten meewerken. Daartoe geldt het volgende.
5.16.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat VGZ terecht een fraudeonderzoek is gestart. Gelet op het aantal fraudemeldingen dat VGZ ontving over Mihan en aan Mihan gelieerde instellingen, bestond er alle aanleiding voor onderzoek. Daarnaast bleek uit onderzoek in de eigen databanken van VGZ dat er een aanzienlijke groep verzekerden was, die door dezelfde psychiaters op meerdere locaties bij meerdere aan Mihan gelieerde instellingen werd behandeld. Ook bleken verzekerden voor wie specialistische GGZ-zorg werd gedeclareerd, bestuurder van andere zorginstellingen te zijn en werd standaard aan de bovenkant van de bandbreedte van de behandelminuten gedeclareerd. Dit alles maakt dat VGZ naar het oordeel van de rechtbank op goede grond een fraudeonderzoek is gestart.
5.17.
Dit fraudeonderzoek heeft VGZ ook op de juiste wijze ingericht en aangekondigd. In haar brief van 22 januari 2015 heeft VGZ aan Mihan bericht:
  • wat de aanleiding was voor het onderzoek;
  • wat het doel was van het onderzoek (onderzoeken of aan Mihan onterechte betalingen zijn gedaan);
  • welke gegevens zij wilde inzien (informatie over de vraag of de zorg daadwerkelijk is genoten en – als dit het geval is – of deze door een bevoegde zorgaanbieder is verleend).
In haar brief van 6 maart 2015 heeft VGZ een nadere toelichting gegeven op het onderzoeksdoel van de detailcontrole en de aanleiding daarvan.
5.18.
Naar aanleiding van correspondentie tussen partijen en van nieuwe fraudesignalen, heeft VGZ vervolgens aangekondigd dat zij inzage wilde krijgen in de medische dossiers van vijf verzekerde patiënten van Mihan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft VGZ hiermee voldaan aan alle voorwaarden gesteld in de artikelen 7.10 en 7.8 eerste lid onder b, d en e Rzv.
5.19.
Voor zover Mihan heeft willen betogen dat de dossiers waarin VGZ inzage wilde krijgen niet aselect waren gekozen, en dat het onderzoek daardoor niet aan de eisen zou voldoen, volgt de rechtbank haar niet in dat betoog. Mihan heeft deze stelling (die VGZ heeft bestreden) namelijk niet nader onderbouwd, terwijl dat wel op haar weg had gelegen.
5.20.
De inzage van de dossiers vond plaats op 25 november 2015. VGZ concludeerde naar aanleiding van deze inzage (onder andere) dat op basis van de dossiers niet kon worden vastgesteld dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd, dat de zorg was verleend door een bevoegde zorgverlener en de gedeclareerde zorg daadwerkelijk verzekerd was. Gelet hierop, en gelet op een aantal merkwaardige gebeurtenissen tijdens het onderzoek (zoals het feit dat na aankondiging van de controle declaraties werden gecrediteerd, dat dossiers tijdens de controle werden aangevuld en dat gedurende het onderzoek verschillende vernietigingsverzoeken werden getoond), heeft VGZ zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat zij nader onderzoek wilde verrichten.
5.21.
In het kader van dit onderzoek heeft VGZ aan Mihan medegedeeld dat zij de dossiers wilde controleren van alle verzekerden voor wie (onder andere) Mihan zorg had gedeclareerd.
5.22.
Mihan heeft echter geweigerd om aan dit nadere onderzoek mee te werken. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van VGZ om inzage in
allepatiëntendossiers niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit standpunt heeft Mihan tijdens de zitting herhaald. De rechtbank is het echter niet met Mihan eens. VGZ heeft zich ter zitting gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk was om (opnieuw) door middel van een steekproef dossiers van Mihan te controleren, omdat het totale aantal dossiers te laag was om een verantwoorde steekproef te nemen. Mihan heeft haar standpunt vervolgens niet onderbouwd, zodat de juistheid daarvan niet is komen vast te staan.
5.23.
Dit betekent dat het fraudeonderzoek van VGZ voldeed aan de daaraan te stellen regels en dat Mihan daaraan moest meewerken.
5.24.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat Mihan onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij niet heeft meegewerkt aan het door VGZ verlangde onderzoek van de dossiers die ten grondslag lagen aan de declaraties die bij VGZ zijn ingediend, terwijl zij daartoe op grond van de Zwv en Rzv wel verplicht was.
De schade
5.25.
De volgende vraag is welke schade VGZ heeft geleden door het onrechtmatig handelen van Mihan.
5.26.
In haar dagvaarding betoogt VGZ dat Mihan het totaalbedrag van de declaraties die zij aan Mihan heeft uitgekeerd (te weten € 438.477,07) bij wijze van schadevergoeding aan VGZ moet betalen. VGZ onderbouwt dit standpunt met de stelling dat zij als gevolg van de handelwijze van Mihan niet goed in staat is geweest te controleren welke zorg is verleend, welke omvang die zorg had en of het verzekerde zorg betrof. Daardoor heeft zij niet kunnen vaststellen of er een recht op vergoeding bestond en zo ja tot welk bedrag. De dossiers die zij wel heeft kunnen inzien, voldeden geen van alle aan de daaraan te stellen eisen. VGZ stelt dat zij daarom het totale bedrag dat zij heeft uitgekeerd terug kan vorderen als schade. In het petitum van haar dagvaarding vordert VGZ van Mihan echter alleen een bedrag van € 248.319,04.
5.27.
Mihan heeft betwist dat VGZ schade heeft geleden. Zij heeft betoogd dat zij – behoudens incidentele fouten van behandelaren – nooit méér heeft gedeclareerd dan waarop zij recht had. De verleende zorg was bovendien doelmatig. VGZ heeft bij de dossiers die zij wel heeft ingezien weliswaar veel kritische opmerkingen gemaakt over de dossiervoering, maar zij verliest daarbij volgens Mihan uit het oog dat Mihan geen gecontracteerde zorginstelling was, zodat aan haar dossiers niet dezelfde eisen kunnen worden gesteld als aan die van gecontracteerde zorginstellingen. Mihan heeft bovendien verwezen naar de bevindingen van (zelfstandig werkend) verpleegkundig specialist GGZ [de verpleegkundig specialist] (hierna: [de verpleegkundig specialist] ). In het kader van deze procedure hebben gedaagden aan [de verpleegkundig specialist] gevraagd om een aantal dossiers te beoordelen. Het betrof hier drie dossiers, waarvan twee van Mihan, die eerder ook door VGZ waren beoordeeld. Volgens Mihan stelt [de verpleegkundig specialist] vast dat de instellingen in alle gevallen verzekerde zorg hebben verleend. Zij verbindt daaraan de conclusie dat de vordering van VGZ moet worden afgewezen.
5.28.
Bij de beoordeling van de stellingen van partijen stelt de rechtbank het volgende voorop. Het ligt in beginsel op de weg van VGZ – die zich immers beroept op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Mihan – om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij schade heeft geleden door het handelen van Mihan en hoe hoog die schade dan is. Daartoe is VGZ echter niet in staat. Juist omdat Mihan niet heeft meegewerkt aan het verzoek van VGZ om alle dossiers in te zien en VGZ die dossiers dus niet heeft kunnen beoordelen, kan VGZ niet onderbouwen welk gedeelte van de door Mihan ingediende declaraties niet voor vergoeding in aanmerking kwam en dus hoe hoog de schade is die zij heeft geleden. Die gegevens bevinden zich onder Mihan. Dit betekent dat Mihan verplicht is om haar verweer tegen de stellingen van VGZ voldoende te onderbouwen met feitelijke gegevens (de zogenoemde “verzwaarde stelplicht”, of “verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer”). Dit heeft Mihan echter nagelaten. Zij heeft (afgezien van een aantal stukken uit de drie hierna te noemen patiëntendossiers) geen dossierinformatie in het geding gebracht en heeft deze ook niet verstrekt aan de medisch adviseur van VGZ. Daarmee heeft Mihan haar verweer onvoldoende onderbouwd. Zij heeft weliswaar ter zitting aangeboden om de dossiers alsnog door een deskundige te laten beoordelen, maar de rechtbank vindt dit te laat. Niets stond eraan in de weg dat Mihan de gegevens in een eerder stadium aan (de medisch adviseur van) VGZ of de rechtbank ter beschikking zou hebben gesteld.
5.29.
De bevindingen van [de verpleegkundig specialist] leiden evenmin tot afwijzing van de vorderingen van VGZ. Zelfs als uit de bevindingen van [de verpleegkundig specialist] zou kunnen worden afgeleid dat de drie door haar bestudeerde dossiers (waarvan twee van Mihan) voldeden aan de daaraan te stellen eisen en dat het verzekerde zorg betrof, zegt dat niets over de overige door Mihan gedeclareerde behandelingen. Daarbij komt dat VGZ bij wijze van schadevergoeding van Mihan niet het totale uitgekeerde bedrag van € 438.477,07 vordert, maar slechts een bedrag van € 248.319,04. Mihan heeft onvoldoende bestreden dat de schade die VGZ heeft geleden door het feit dat Mihan niet heeft meegewerkt aan het fraudeonderzoek, minimaal het gevorderde bedrag bedraagt.
5.30.
Mihan heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat VGZ bij de berekening van het betaalde bedrag geen rekening heeft gehouden met het feit dat Mihan geen gecontracteerde zorgverlener is (en dat zij dus slechts een percentage van het gedeclareerde bedrag ontvangt), maar zij heeft dit standpunt niet voldoende onderbouwd. Uit de door Mihan in het geding gebrachte stukken valt niet af te leiden dat zij minder heeft ontvangen dan het bedrag waarvan VGZ betaling vordert. Dit betekent dat de vordering van VGZ van € 248.319,04 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal als niet bestreden ook worden toegewezen.
De onderzoekskosten
5.31.
VGZ vordert veroordeling van Mihan tot vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in het kader van haar onderzoeken. VGZ begroot dit bedrag op € 5.000. Mihan heeft tegen deze vordering geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag.
Slotsom vordering op Mihan
5.32.
In het licht van het voorgaande zal Mihan worden veroordeeld tot betaling aan VGZ van de hoofdsom van € 248.319,04 en de gevorderde onderzoekskosten van € 5.000. Ook zal Mihan in de proceskosten van VGZ worden veroordeeld. De berekening daarvan staat hierna opgenomen, in 5.51.
De vorderingen op de bestuurders
5.33.
Het centrale verwijt dat VGZ de bestuurders maakt is dat zij wisten of behoorden te weten dat Mihan wettelijk verplicht was om mee te werken aan een controle van haar dossiers, en dat Mihan deze verplichting niet is nagekomen.
5.34.
In beginsel kan een bestuurder niet in privé worden aangesproken voor een handelen of nalaten van een vennootschap. Dit beginsel lijdt uitzondering indien de bestuurder persoonlijk een hem toe te rekenen onrechtmatige daad pleegt tegenover de derde of de wederpartij, of anders gezegd, als hem ter zake van de schade een “voldoende ernstig verwijt” kan worden gemaakt.
5.35.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 8 december 2006, NJ 2006, 659; JOR 2007/38 (Ontvanger/Roelofsen)) kan worden afgeleid dat er grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld en bij het aangaan van de verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (Beklamel-norm) dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
5.36.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
De vorderingen op [gedaagde sub 3]
Verwijt 1: niet meewerken aan controle
5.37.
Ter zitting heeft VGZ opgemerkt dat het niet meewerken door Mihan aan het fraudeonderzoek van VGZ, speelde na 2015. [gedaagde sub 3] was tot 1 maart 2015 feitelijk bestuurder en sindsdien indirect statutair bestuurder van Mihan. Dat betekent dat het verwijt dat VGZ [gedaagde sub 3] als feitelijk bestuurder maakt niet opgaat. De vraag is dus of [gedaagde sub 3] als indirect statutair bestuurder aansprakelijk is.
5.38.
Indien een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, rust deze aansprakelijkheid ook hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. [gedaagde sub 3] is sinds 1 maart 2015 bestuurder van Vida la Vida, die op haar beurt bestuurder is van Mihan. Dat betekent dat VGZ moet stellen en bewijzen dat Viva la Vida een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als ze daarin slaagt, is [gedaagde sub 3] op grond van artikel 2:11 BW aansprakelijk.
5.39.
Gesteld noch gebleken is dat Viva la Vida een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat Mihan niet heeft meegewerkt aan het fraudeonderzoek. De vorderingen tegen [gedaagde sub 3] kunnen reeds op grond hiervan niet worden toegewezen.
5.40.
Ook overigens, indien ervan wordt uitgegaan dat VGZ heeft beoogd te stellen dat Viva la Vida een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, kunnen de vorderingen niet worden toegewezen.
5.41.
Uit haar brief van 1 augustus 2017 (zie 3.22) volgt dat [gedaagde sub 3] bij haar beslissing om niet toe te laten dat Mihan meewerkte aan het onderzoek zich vooral heeft laten leiden door de opvatting dat het controleren van
allepatiëntendossiers in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. VGZ heeft destijds niet toegelicht waarom daarvan geen sprake was, en waarom een steekproef niet voldeed. Die toelichting heeft VGZ pas ter zitting gegeven. De rechtbank acht het standpunt van [gedaagde sub 3] dat het niet proportioneel was om alle dossiers te controleren niet zo onaannemelijk dat dit een persoonlijk ernstig verwijt kan opleveren.
5.42.
Dat [gedaagde sub 3] heeft toegelaten dat Mihan ook niet meewerkte aan een controle van de dossiers van de patiënten die toestemming hadden gegeven maakt dat niet anders. Haar standpunt dat het vereiste van proportionaliteit niet kan worden omzeild door een toestemmingsverklaring (wat er verder ook zij van de wijze waarop VGZ die toestemmingsverklaringen heeft verkregen) acht de rechtbank niet zo onaannemelijk, dat haar kan worden verweten dat zij toeliet dat Mihan ook daaraan niet meewerkte.
5.43.
Daarnaast is onvoldoende gesteld en gebleken dat [gedaagde sub 3] zich niet alleen heeft laten leiden door de onjuiste opvatting dat Mihan niet hoefde mee te werken, maar ook door motieven waarvan haar een verwijt zou kunnen worden gemaakt. VGZ heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat [gedaagde sub 3] niet aan het fraudeonderzoek heeft meegewerkt om fraude van Mihan te verbloemen, en heeft ook verder niet gesteld dat er verwijtbare motieven aan de handelwijze van [gedaagde sub 3] ten grondslag liggen.
Verwijt 2: niet voldoen aan bewaarplicht dossiers
5.44.
VGZ stelt zich ook op het standpunt dat [gedaagde sub 3] wist of moest weten dat de door haar bestuurde instellingen een bewaarplicht hadden ten aanzien van de patiëntendossiers, maar dat de instellingen aan die verplichting niet hebben voldaan. [gedaagde sub 3] moest ervoor zorgen dat de door haar bestuurde instellingen altijd toegang zouden houden tot de dossiers, en in die verplichting is zij volgens VGZ tekortgeschoten.
5.45.
Dat Viva la Vida ter zake van de dossiers een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, is gesteld noch gebleken, zodat dit verwijt reeds op grond daarvan faalt. Ook overigens slaagt dit verwijt niet. Vast staat dat Mihan de beschikking had over haar dossiers, maar dat het faillissement van MPCH ervoor heeft gezorgd dat zij geen toegang meer had tot Medicore en daarmee ook niet meer tot de elektronische dossiers. Daar komt bij dat Mihan nog beschikte over papieren dossiers.
De vorderingen op [gedaagde sub 2]
5.46.
Aan [gedaagde sub 2] wordt verweten dat hij onrechtmatig jegens VGZ heeft gehandeld doordat hij als bestuurder geen zorg heeft gedragen voor publicatie van een jaarrekening over 2014. Dit levert volgens VGZ onbehoorlijk bestuur op. Het ontbreken van een jaarrekening is volgens VGZ relevant, omdat daardoor onduidelijk is waar de door VGZ betaalde gelden zijn gebleven. [gedaagde sub 2] wordt verder verweten dat hij geen raad van toezicht heeft ingesteld voor de instellingen waarbij hij betrokken is geweest.
5.47.
[gedaagde sub 2] was bestuurder van Vida la Vida, die op haar beurt bestuurder is van Mihan. Dat betekent dat VGZ moet stellen en bewijzen dat Viva la Vida een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als ze daarin slaagt, is [gedaagde sub 2] op grond van artikel 2:11 BW aansprakelijk.
5.48.
Gesteld noch gebleken is dat Viva la Vida een ernstig verwijt kan worden gemaakt van enig handelen van Mihan. De vorderingen tegen [gedaagde sub 2] kunnen reeds op grond hiervan niet worden toegewezen.
5.49.
Ook overigens kunnen de vorderingen niet worden toegewezen. Onvoldoende gesteld en gebleken is namelijk dat VGZ door het ontbreken van een jaarrekening over 2014 en een Raad van Toezicht schade heeft geleden.
5.50.
Nu de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] worden afgewezen, hoeft niet meer te worden ingegaan op het beroep dat hij heeft gedaan op verjaring en schending van de klachtplicht door VGZ.
De proceskosten in conventie
5.51.
Mihan zal worden veroordeeld in de proceskosten van VGZ. Die veroordeling betreft echter alleen de kosten die Mihan aangaan. Mihan is in deze procedure gedagvaard samen met [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] en de processtukken hebben dan ook betrekking op deze drie gedaagden. Ook het door VGZ betaalde griffierecht heeft betrekking op de procedure tegen alle gedaagden. Dit leidt ertoe dat Mihan 1/3e deel van het door VGZ betaalde griffierecht en de advocaatkosten voor haar rekening moet nemen. Die kosten worden (voor wat betreft het liquidatietarief op basis van het toegewezen bedrag) als volgt begroot:
- dagvaarding € 85,18
- griffierecht 1.346,67 (1/3e deel × € 4.040)
- salaris advocaat
2.075,83(2,5 punten × tarief € 2.491 × 1/3e deel)
Totaal € 3.507,68
5.52.
Omdat VGZ ten opzichte van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] in het ongelijk wordt gesteld, wordt VGZ veroordeeld in de proceskosten die op deze gedaagden betrekking hebben. Daarbij geldt het volgende.
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd samen met Mihan en met zorginstelling CCS en haar bestuurder [de bestuurder] , die zijn gedagvaard in een andere procedure. Dit betekent dat het verweer betrekking heeft op zes gedaagden. Om die reden zal VGZ worden veroordeeld 2/6e deel van het salaris advocaat voor haar rekening te nemen. Het griffierecht dat aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] in rekening is gebracht, heeft ook betrekking op de medegedaagde [de psychiater] , die aanvankelijk werd bijgestaan door dezelfde advocaat. Dit betekent dat VGZ 2/3e deel van het griffierecht moet vergoeden.
De kosten worden dan als volgt begroot:
- griffierecht € 1.066,00 (2/3e deel × € 1.599)
- salaris advocaat
2.678,33(2,5 punten × tarief € 3.214 × 2/6e deel)
Totaal € 3.744,33

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Mihan vordert in reconventie betaling door VGZ van bedragen, die volgens haar betrekking hebben op declaraties die VGZ ten onrechte heeft afgekeurd. Zij becijfert haar eigen vordering op € 100.227,63. Daarnaast vordert Mihan betaling van declaraties van de zorginstellingen MCE ten bedrage van € 160.424,88 en Boylam ten bedrage van € 157.454,32. Voor de zorginstellingen Viva la Vida, MCN, SHE, SIHC en CCS vordert Mihan veroordeling van VGZ tot betaling van een nader te bepalen bedrag.
6.2.
Deze vorderingen worden afgewezen. Het ligt op de weg van Mihan om te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat VGZ nog bedragen schuldig is aan haar of aan de zorginstellingen die haar een procesvolmacht hebben verstrekt. Dat heeft Mihan echter niet (althans onvoldoende) gedaan. De rechtbank kan uit de stukken niet afleiden hoe Mihan haar vordering namens zichzelf, MCE en Boylam precies heeft becijferd. Daarnaast geldt dat – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door VGZ – niet voldoende is gebleken dat de declaraties van de verschillende instellingen (ervan uitgaande dat die inderdaad zijn ingediend) betrekking hebben op verzekerde zorg en dat de daarbij behorende prestatie inderdaad is geleverd. Voor zover vorderingen zijn ingesteld ten bedrage van een “nog nader te bepalen” bedrag, geldt dat in het geheel niet voldoende is gesteld om te kunnen vaststellen dat door de betreffende zorginstellingen declaraties zijn ingediend, dat die declaraties betrekking hebben op verzekerde (en geleverde) zorg en dat VGZ deze declaraties ten onrechte onbetaald heeft gelaten.
6.3.
Nu de vorderingen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, behoeven de overige (deels formele) verweren van VGZ geen bespreking.
6.4.
Mihan zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten bedragen € 1.607 (1 punt × factor 0,5 × tarief € 3.214).

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
ten aanzien van Mihan
7.1.
veroordeelt Mihan om aan VGZ te betalen een bedrag van € 248.319,04, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2016 tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt Mihan om aan VGZ te betalen een bedrag van € 5.000 aan onderzoekskosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 6 februari 2019 tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt Mihan in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 3.507,68, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en begroot de nakosten op € 163, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening,
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde ten aanzien van Mihan af,
ten aanzien van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2]
7.5.
wijst de vorderingen van VGZ op [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] af,
7.6.
veroordeelt VGZ in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 3.744,33, en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 ingeval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling van de proceskosten,
in reconventie
7.7.
wijst de vorderingen van Mihan op VGZ af,
7.8.
veroordeelt Mihan in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 1.607,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en begroot de nakosten op € 163, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening,
in conventie en in reconventie
7.9.
verklaart het in 7.1, 7.2, 7.3, 7.6 en 7.8 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, mr. A.M. Voorwinden en mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021. [2]

Voetnoten

1.In deze zaak is weliswaar nog een afzonderlijke conclusie van antwoord genomen, maar daarin wordt voor de inhoud van het verweer alleen verwezen naar de conclusie van antwoord die in de andere zaken is opgesteld.
2.: