ECLI:NL:RBDHA:2021:13806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf voor Egyptische aanvrager met onvoldoende sociale en economische binding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door een Egyptische eiseres. De eiseres had op 23 februari 2021 een visum aangevraagd met als doel familiebezoek bij haar echtgenoot in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat er twijfels bestonden over de sociale en economische binding van de eiseres met Egypte en de vraag of zij Nederland tijdig zou verlaten. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiseres op 24 mei 2021 en de zitting vond plaats op 11 november 2021, waar de eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A. Orhan.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij een sterke sociale en economische binding met Egypte had. Hoewel zij een koopwoning bezat, was dit niet voldoende om aan te tonen dat zij niet van plan was om Nederland illegaal te betreden. De rechtbank vond ook dat de eiseres niet had aangetoond dat zij een eigen inkomen had in Egypte, wat haar economische binding verder ondermijnde. De rechtbank verwierp het argument van de eiseres dat de hoorplicht was geschonden en concludeerde dat het bezwaar van de eiseres kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag door de minister in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3121
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1990, van Egyptische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde M.H. Beleveska).

Procesverloop

Met het besluit van 3 maart 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel ‘familiebezoek bij echtgenoot’ afgewezen. Verweerder heeft het daartegen ingestelde bezwaar met het besluit van 17 mei 2021 ongegrond verklaard. Op 24 mei 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig [naam referent] , referent.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiseres heeft om vrijstelling van het betalen van het griffierecht verzocht. Zij heeft haar verzoek onderbouwd met een verklaring over haar inkomen en vermogen. Eiseres heeft verklaard dat zij geen inkomen en vermogen heeft. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden gehonoreerd, zodat eiseres vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Inleiding
2. Eiseres is 30 jaar en is op [medio] september 2020 gehuwd met referent, die in Nederland woont. Eiseres heeft op 23 februari 2021 een visum voor kort verblijf bij haar echtgenoot aangevraagd.
Standpunt van partijen
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat twijfel is of eiseres het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum zal verlaten. [1] Volgens verweerder is de sociale en economische binding met Egypte namelijk gering. Eiseres is 30 jaar, gehuwd met de in Nederland woonachtige referent en heeft geen kinderen. Niet is gebleken dat zij in Egypte zorg heeft voor andere (directe) familieleden of maatschappelijke verplichtingen waarvoor zij tijdig naar Egypte terug moet keren. Eiseres heeft verklaard dat zij huisvrouw is. Zij heeft geen inkomen in Egypte om zelfstandig in haar onderhoud te kunnen voorzien. Dat eiseres een koopwoning heeft in Egypte maakt niet automatisch dat zij een sterke economische binding heeft met Egypte. Onroerend goed kan immers vanuit het buitenland worden verkocht, beheerd of verhuurd. Omdat twijfel is of eiseres het grondgebied van de lidstaten tijdig zal verlaten, twijfelt verweerder aan de uiteindelijke verblijfsduur en, in het verlengde daarvan, aan de juistheid van het opgegeven reisdoel. [2] De overgelegde garantstelling leidt niet tot een ander oordeel, omdat niet aan de voorwaarden voor een visum kort verblijf is voldaan.
4. Eiseres betwist in beroep dat zij geen sociale en economische binding heeft met Egypte. Dat zij geen eigen gezin heeft in Egypte betekent niet dat geen sociale binding met dat land bestaat. Eiseres is daar geboren en getogen, spreekt alleen Arabisch en haar hele familie woont in Egypte. Referent is de enige band die zij heeft met Nederland. Eiseres heeft niet eerder geprobeerd naar Nederland te komen. Zij heeft geen interesse om zich in Nederland te vestigen, dan had zij de procedure Toegang en Verblijf doorlopen. Daarnaast heeft zij een economische band met Eygpte. Zij heeft een huis, waarin zij niet als enige woont. Zij kan het huis daarom niet naar eigen wens verkopen. Omdat zij getrouwd is met referent, die haar onderhoudt, is een eigen inkomen in Egypte niet nodig. Het is niet aannemelijk dat eiseres haar verblijf in Nederland zal “illegaliseren”, omdat zij in beginsel traceerbaar is bij haar echtgenoot. Verweerder heeft verder de garantstelling niet op de juiste waarde geschat. Deze heeft juist nut als wordt getwijfeld over het voornemen Nederland tijdig te verlaten en is juist bedoeld als niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Omdat aan alle voorwaarden is voldaan, valt eiseres in de uitzonderingscategorieën van het Covid-19 inreisverbod. Ten slotte betoogt eiseres dat de hoorplicht geschonden is.
Beoordeling door de rechtbank
Gevaar voor de volksgezondheid vanwege Covid-19
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geschreven: “
Benadrukt wordt dat de visumaanvraag van de vreemdeling niet is afgewezen op het gestelde onder a) vi. [3] De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting echter verklaard dat bedoeld is dat in het primaire besluit deze afwijzingsgrond niet is tegengeworpen. In het bestreden besluit is dit echter wel een afwijzingsgrond en ook als zodanig aan eiseres tegengeworpen. Dit blijkt volgens de gemachtigde van verweerder uit de tekst op pagina 5, 6 en 7 (tot en met de vierde alinea) van het bestreden besluit en uit het verweerschrift.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende kenbaar en inzichtelijk naar voren komt dat gevaar voor de volksgezondheid ook een afwijzingsgrond is. De rechtbank acht de uitleg van de gemachtigde van verweerder op de zitting en in het verweerschrift tegenstrijdig met het bestreden besluit. De rechtbank leest in het bestreden besluit dan ook niet dat deze afwijzingsgrond wordt tegengeworpen.
Doel van het verblijf en vestigingsgevaar
6.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres het doel van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft gemotiveerd en omdat getwijfeld wordt of eiseres Nederland voor het verstrijken van de visumtermijn zal verlaten.
6.2.
De rechtbank overweegt dat eiseres haar betoog over de economische en sociale binding met Egypte niet heeft onderbouwd. Dat zij een koophuis heeft in Egypte is daartoe onvoldoende. Zoals verweerder heeft verklaard, kan onroerend goed immers vanuit het buitenland worden verkocht, beheerd of verhuurd. Garantstelling door referent kan in die situatie geen waarborg bieden. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat twijfel is aan het doel van het voorgenomen verblijf en daarmee of eiseres Nederland tijdig weer zal verlaten.
6.3.
De rechtbank acht het begrijpelijk dat referent eiseres wil laten overkomen voor een vakantie en om met de Nederlandse taal te oefenen. In de situatie van eiseres en referent ligt echter een aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf in het kader van de procedure Toegang en Verblijf meer in de rede.
Hoorzitting
7. Het betoog van eiseres ten slotte dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden slaagt niet. Gelet op het primaire besluit en de in bezwaar ingebrachte stukken heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet zou kunnen leiden tot een andersluidend besluit en dat dus sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 november 2021.
griffier
rechter
is verhinderd om te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 32, onder b, van de Visumcode.
2.Artikel 32, onder a, ii, van de Visumcode.
3.Gevaar voor de volksgezondheid, pagina 7, vijfde alinea.