ECLI:NL:RBDHA:2021:13749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
NL21.7708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid en leeftijdsregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiser, een Gambiaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 18 mei 2020, omdat deze als ongegrond werd beschouwd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M. Belevska. Tijdens de zitting op 25 november 2021 heeft eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf te vrezen voor zijn leven bij terugkeer naar Gambia vanwege familieproblemen en een vermeende bedreiging door een man die een buitenechtelijke relatie met zijn moeder zou hebben gehad.

De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden. Eiser voerde aan dat de geloofwaardigheidsbeoordeling niet volgens de Werkinstructie 2014/10 was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn geestelijke gesteldheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de vrees voor vervolging ongeloofwaardig vond. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had aangenomen dat de leeftijdsregistratie van eiser in Italië correct was, en dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat deze registratie onjuist was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat hij recht had op een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen uitstel van vertrek hoefde te verlenen, aangezien eiser geen medische documenten had overgelegd die zijn situatie onderbouwden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Akhiat),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Belevska).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig O. Jobe.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd Gambia te hebben verlaten vanwege familieproblemen. Zijn moeder zou een buitenechtelijke relatie hebben gehad met een man. Eiser kent deze man niet. De buitenechtelijke relatie zou hebben geleid tot een ruzie tussen zijn ouders, waarbij zijn vader hem in het vuur heeft gegooid. Eiser is gered door een dorpsgenoot en heeft Gambia verlaten, omdat hij vreest te worden vermoord door de man met wie zijn moeder een buitenechtelijke relatie zou hebben gehad. In de zienswijze heeft eiser naar voren gebracht dat zijn moeder geen buitenechtelijke relatie heeft gehad, maar dat een man verliefd was op zijn moeder. Zijn moeder zou deze man hebben afgewezen en uit jaloezie zou deze man eiser in het vuur hebben gegooid. Daarna zou hij de ouders van eiser hebben achtervolgd. Tijdens de achtervolging zouden zijn ouders zijn verongelukt.
2. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en de familieproblemen geloofwaardig geacht. De vrees om te worden vermoord door de man met wie zijn moeder een buitenechtelijke relatie zou hebben gehad, heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
3. In deze zaak beoordeelt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden of verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder de geloofwaardigheidsbeoordeling niet volgens de Werkinstructie 2014/10 (hierna: WI 2014/10) heeft verricht en geen rekening heeft gehouden met zijn geestelijke gesteldheid. Hij heeft een ontwikkelingsachterstand en kan daarom niet coherent verklaren. Volgens eiser doet het FFMU-rapport geen recht aan de feitelijke situatie. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van de in Italië geregistreerde leeftijd. Over zijn vrees bij terugkeer voert eiser aan dat hij zijn verklaringen daarover door een misverstand niet eerder dan in de zienswijze naar voren heeft kunnen brengen. Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte geen uitstel van vertrek heeft verleend. Verweerder had onderzoek moeten doen naar zijn medische situatie.
5. Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
6. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het advies van FFMU, het nader gehoor en de WI2014/10
7. Uit het medisch advies horen en beslissen (hierna: het FMMU-advies) volgt dat eiser kan worden gehoord, maar dat er relevante beperkingen zijn voor het horen en beslissen. Zo is geadviseerd enkelvoudige vragen te stellen, vragen te herhalen en rekening te houden met pijnklachten aan de voet. Uit het rapport van het nader gehoor volgt dat verweerder rekening heeft gehouden met deze beperkingen en eiser vragen heeft gesteld in lijn met het FMMU-advies. Eiser heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit volgt dat hij ten tijde van het nader gehoor niet coherent kon verklaren dan wel dat er andere dan in het FMMU-advies vermelde beperkingen waren waarmee verweerder bij het horen en beslissen rekening had moeten houden. De enkele stelling dat het FMMU-advies geen recht doet aan de feitelijke situatie is daartoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling daarom uitgaan van de verklaringen van eiser in het nader gehoor. Voor zover eiser heeft gesteld dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn verklaringen al tijdens het aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, wordt eiser hierin niet gevolgd. Tijdens het aanmeldgehoor is eiser niet gehoord over de redenen van het vertrek uit het land van herkomst. Dat is gebeurd tijdens het nader gehoor. Pas in het voornemen, gevolgd door het bestreden besluit, heeft verweerder de relevante elementen van het asielrelaas van eiser volgens de WI 2014/10 op geloofwaardigheid beoordeeld.
Leeftijdsonderzoek
8. Uit onderzoek is gebleken dat eiser in Italië met de geboortedatum [geboortedag] 2000 is geregistreerd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [1] mag verweerder er in beginsel vanuit gaan dat de leeftijdsregistratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden en juist is. Uit deze rechtspraak volgt dat informatie uit een andere lidstaat, waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren. Nu eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd waaruit iets anders blijkt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de registratie in Italië onjuist zou zijn. De enkele stelling dat in Italië niet in een voor hem begrijpelijk taal naar zijn leeftijd is gevraagd, is daartoe onvoldoende. Verweerder mocht daarom uitgaan van de registratie in Italië. Dat een medewerker van de Vreemdelingenpolitie in het proces-verbaal van 16 mei 2019 heeft geoordeeld dat eiser evident minderjarig is, doet hier niet aan af. De stelling dat er aanwijzingen zijn dat eiser cognitief gezien minderjarig zou zijn, is niet onderbouwd en vormt geen aanleiding hiervan af te wijken.
De vrees bij terugkeer
9. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat zijn moeder een buitenechtelijke relatie zou hebben gehad met een man. Deze man zou de biologische vader van eiser zijn. Eiser kent deze man niet. De buitenechtelijke relatie zou hebben geleid tot een ruzie tussen zijn ouders, waarbij zijn (stief)vader hem in het vuur zou hebben gegooid. In de zienswijze heeft eiser verklaard dat hij niet door zijn (stief)vader in het vuur is gegooid, maar door een man die verliefd was op zijn moeder. Zijn moeder zou deze man hebben afgewezen. Uit jaloezie zou deze man eiser in het vuur hebben gegooid en enige tijd later zijn ouders hebben vermoord. Volgens eiser zou deze man nog leven en hem willen vermoorden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze wijziging van het asielrelaas niet bij de beoordeling hoeven te betrekken. Eiser heeft immers de gelegenheid gehad zijn verklaringen te corrigeren door het indienen van correcties en aanvullingen op het rapport nader gehoor. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Met de stelling dat eiser door een misverstand tussen hem en zijn gemachtigde pas in de zienswijze het echte verhaal naar voren heeft kunnen brengen, heeft eiser geen deugdelijke verklaring kunnen geven waarom hij dit verhaal niet tijdens het nader gehoor naar voren heeft kunnen brengen. Daarnaast blijkt uit het verslag van het nader gehoor niet dat eiser de vragen niet goed heeft begrepen. Verweerder mocht daarom uitgaan van de verklaringen in het nader gehoor en heeft de verklaringen van eiser over zijn vrees bij terugkeer op goede gronden ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat de gestelde vrees slechts een aanname is van de dorpsgenoot, die hem uit het vuur heeft gered en dat deze dorpsgenoot noch eiser weten wie deze man is. Bovendien heeft eiser enige tijd in het hetzelfde dorp als deze man gewoond en is nooit door hem bedreigd. Overigens heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, ook als zou worden uitgegaan van de verklaringen van eiser in de zienswijze, eiser daarmee zijn vrees bij terugkeer niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt.
Uitstel van vertrek
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser geen uitstel van vertrek hoeven te verlenen, omdat eiser geen documenten heeft ingebracht waaruit blijkt dat hij onder medische behandeling staat. Een onderzoek naar de vraag of eiser op grond van medische redenen uitstel van vertrek dient te worden verleend, is daarom niet mogelijk. Dat eiser het ontbreken van medische documenten niet kan worden verweten, omdat hij niet in staat is zelfstandig naar afspraken te gaan, wordt niet gevolgd. Uit de stukken blijkt niet dat eiser niet zelfstandig of al dan niet met behulp van derden de weg naar de hulpverlening kan vinden. Dat eiser niet altijd op afspraken verschijnt, dient daarom voor zijn rekening en risico te komen. De stelling van eiser dat in zijn specifieke situatie medisch onderzoek noodzakelijk is, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit het patiëntendossier volgt dat de huisarts bekend is met eiser, maar geen aanleiding heeft gezien hem door te verwijzen voor verdere behandeling vanwege lichamelijke of psychische klachten. Zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, staat het eiser vrij een afzonderlijke aanvraag om uitstel van vertrek in te dienen, zodra hij alsnog medische documenten kan overleggen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1910.