ECLI:NL:RBDHA:2021:13742
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser op grond van artikel 3 en 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, had op 14 juni 2020 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij bedreigd werd in Irak vanwege zijn huwelijk met een sjiitische vrouw. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, met de stelling dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel en dat er geen reden was om uitstel van vertrek te verlenen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 11 november 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en zijn echtgenote was ook aanwezig. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de asielaanvraag beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat hij in Irak gevaar loopt vanwege zijn huwelijk. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk bedreigd werd en dat de afwijzing van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het EVRM met zich meebracht.
De rechtbank oordeelde dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiser, en dat er geen objectieve belemmeringen waren voor eiser en zijn echtgenote om hun gezinsleven in Irak voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.