ECLI:NL:RBDHA:2021:13703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
NL21.16957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op de grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat Italië, door de aanvaarding van het verzoek om eiser over te nemen, heeft toegezegd het asielverzoek in behandeling te nemen volgens de Europese asielrichtlijnen. De rechtbank wijst op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waaruit volgt dat Italië zijn internationale verplichtingen zal nakomen.

Eiser heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat de opvangomstandigheden in Italië gebrekkig zijn en dat overdracht aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris hierop gemotiveerd heeft gereageerd en dat eerdere rechtspraak geen aanleiding heeft gegeven om aan te nemen dat asielzoekers in Italië niet op toereikende opvang kunnen rekenen. Eiser heeft niet kunnen concretiseren waarom de motivering van de staatssecretaris onjuist zou zijn, en de rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16957
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Mevr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
2. Verweerder heeft terecht overwogen dat Italië met de aanvaarding van het verzoek om eiser over te nemen heeft toegezegd om eisers asielverzoek in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan er ook van worden uitgegaan dat Italië haar internationale verplichtingen zal nakomen.
3. Voor zover eiser bij zienswijze heeft gesteld dat vanwege de gebrekkige opvang van asielzoekers in Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat overdracht aan Italië daarom in strijd is met artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest, heeft verweerder hierop gemotiveerd gereageerd in het bestreden besluit.
4. Daarbij heeft verweerder er uitvoerig op gewezen dat de bij zienswijze geciteerde stukken al in de rechtspraak zijn beoordeeld en dat daarin geen aanleiding is gevonden om aan te nemen dat Dublinterugkeerders in Italië niet op toereikende opvang kunnen rekenen. Verweerder heeft er verder op gewezen dat ook volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in arresten van 23 maart en 27 mei van dit jaar asielzoekers aan Italië kunnen worden overgedragen.
Daarnaast heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet waarom het persoonlijke relaas van eiser geen reden is om het tegendeel aan te nemen.
5. Voor zover eiser in beroep stelt dat uit zijn verklaringen en eerder ingebrachte documentatie blijkt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, heeft hij niet geconcretiseerd in welk opzicht verweerders motivering niet juist zou zijn. Ook de stelling dat sinds de arresten van het EHRM van 23 maart en 27 mei van dit jaar sprake is van een verslechtering van de situatie in Italië, heeft eiser niet weten te concretiseren.
6. Voor zover eiser hiervoor opnieuw verwijst naar het rapport van SFH van 10 juni 2021 slaagt het beroep in elk geval niet. In dit rapport wordt samengevat geconcludeerd, dat de opvangomstandigheden in Italië alleen op papier zijn verbeterd, maar nog niet merkbaar zijn verbeterd in de praktijk. De capaciteit van de tweedelijns opvang is volgens SFH nog steeds ontoereikend. Het rapport schetst hiermee echter geen beeld dat wezenlijk afwijkt van de situatie zoals die tot nu toe is betrokken in de beoordeling door de rechtbanken en de Afdeling.
7. Hiermee heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er anders dan voorheen niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat overdrachten aan Italië in strijd komen met artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.