Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] (eiseres 1), [geboortedatum2] (eiser) en [geboortedatum3] (eiseres 2). Eisers stellen dat zij de Eritrese nationaliteit bezitten. Daarnaast stellen zij dat zij de kinderen zijn van de overleden broer van referent.
2. Verweerder heeft de mvv-aanvraag in de eerste plaats afgewezen omdat eisers hun identiteit niet hebben aangetoond. Voor het overleggen van officiële identiteitsdocumenten is bewijsnood aangenomen. Eisers hebben echter ook geen substantieel indicatieve documenten overgelegd waaruit hun identiteit alsnog voldoende blijkt. Daarnaast is de aanvraag afgewezen omdat noch de familierechtelijke relatie van eisers met hun biologische ouders, noch hun familierechtelijke relatie met referent door middel van officiële documenten is aangetoond dan wel anderszins aannemelijk is gemaakt. Maar ook als ervan wordt uitgegaan dat eisers de kinderen zijn van de broer van referent, is volgens verweerder geen sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRMop grond waarvan aan hen verblijf bij referent in Nederland moet worden toegestaan.
3. Eisers hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder heeft voor het overleggen van officiële identiteitsdocumenten van eisers bewijsnood aangenomen. Verder hebben zij kopieën van een vluchtelingenpas en schoolrapporten overgelegd waaruit hun identiteit alsnog voldoende blijkt. Voor de familierechtelijke relatie met hun biologische ouders verwijzen eisers naar de in kopie overgelegde doopaktes. Verweerder heeft daar ten onrechte geen indicatieve waarde aan toegekend. Voor zover verweerder nog meer documenten verlangt, heeft hij ten onrechte geen bewijsnood aangenomen. Daarnaast is tussen eisers en referent wel degelijk sprake van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Uit het overgelegde overlijdensbericht blijkt dat de biologische vader van eisers is overleden. Verweerder miskent dat referent na dit overlijden een grotere rol is gaan spelen in het leven van eisers. Bovendien lijdt de moeder van eisers aan de ziekte aids, wat volgt uit de overgelegde verzekeringspas, waardoor zij niet (meer) in staat is om voor eisers te zorgen. De steun en de zorg die referent aan eisers biedt maakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Tot slot stellen eisers dat referent in bezwaar gehoord had moeten worden over de manier waarop hij invulling geeft aan het gezinsleven met eisers.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zaken als de onderhavige, alvorens
wordt beoordeeld of sprake is van familie-of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het
EVRM, voor de afgifte van een mvv verlangt dat de vreemdeling zijn identiteit en zijn
familierechtelijke relatie met de referent aantoont. Indien de vreemdeling stelt dat hij geen
officiële documenten kan overleggen, moet hij aannemelijk maken waarom dit voor hem
niet mogelijk is. Tevens kan de vreemdeling andere, niet-officiële, indicatieve
bewijsmiddelen overleggen. Als de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken
van officiële documenten hem niet toe te rekenen is, of substantiële indicatieve documenten
overlegt, biedt de IND in beginsel nader onderzoek aan.
5. Niet in geschil is dat eisers geen officiële documenten hebben overgelegd. Verweerder heeft, gelet op de leeftijd van eisers, bewijsnood aangenomen voor het overleggen van officiële identiteitsdocumenten. Voor zover verweerder desondanks aan eisers tegenwerpt dat zij hun identiteit niet alsnog met behulp van substantieel indicatief bewijs aannemelijk hebben gemaakt, volgt de rechtbank verweerder daarin niet. De rechtbank wijst in dat verband op het feit dat WI 2020/16 twee situaties onderscheidt waarin verweerder in beginsel nader onderzoek moet aanbieden, te weten (1) wanneer de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken van officiële identiteitsdocumenten hem niet kan worden toegerekend óf (2) wanneer hij substantieel indicatieve documenten overlegt. De rechtbank stelt vast dat verweerder, ondanks een toereikende verklaring van eisers voor het ontbreken van officiële identiteitsdocumenten geen nader onderzoek heeft aangeboden. Het staat verweerder daarom, gelet op de alternatieve formulering in WI 2020/16, niet vrij eisers desondanks te verwijten dat zij hun identiteit niet alsnog met substantieel indicatieve bewijsmiddelen aannemelijk hebben gemaakt.
6. Het voorgaande kan eisers evenwel niet baten, nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank wel op goede gronden aan eisers heeft tegengeworpen dat de familierechtelijke relatie met referent en hun biologische ouders niet is aangetoond. Verweerder heeft daartoe in de eerste plaats niet ten onrechte opgemerkt dat eisers geen aannemelijke verklaring hebben gegeven voor het ontbreken van officiële documenten waaruit de familierechtelijke relatie met hun biologische ouders blijkt. De stelling dat eisers niet wisten wat met officiële documenten wordt bedoeld is daarvoor niet voldoende. Er is reeds daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder ook in dit opzicht bewijsnood aan had moeten nemen. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat aan de doopaktes geen indicatieve waarde toekomt omdat dit slechts kopieën zijn die daardoor niet op echtheid kunnen worden onderzocht. Bovendien heeft verweerder er in het verweerschrift terecht op gewezen dat de gegevens op de doopakte van eiseres 1 niet juist kunnen zijn omdat de daarop vermelde datum van haar doop is gelegen voor de datum waarop zij volgens haar eigen opgave is geboren. Desgevraagd heeft eiseres 1 daar ter zitting geen verklaring voor kunnen geven. Voorts overweegt de rechtbank dat ook als de familierechtelijk relatie tussen eisers en hun biologische ouders wel voldoende aannemelijk zou zijn gemaakt, daarmee de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent nog niet is aangetoond. Hiervoor is immers vereist dat ook (voldoende) komt vast te staan dat referent de broer is van eisers (overleden) vader. Eisers hebben daartoe een schriftelijke verklaring van de vader van referent (de rechtbank begrijpt: de (gestelde) grootvader van eisers) overgelegd. Verweerder heeft daarover echter niet ten onrechte opgemerkt dat daar geen indicatieve waarde aan kan worden toegekend omdat niet is gebleken dat voor die verklaring de officiële registers zijn geraadpleegd.
7. Nu verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de familierechtelijke relatie tussen eisers, referent en hun biologische ouders niet aannemelijk is gemaakt, is de aanvraag reeds daarom terecht afgewezen. Niettemin ziet de rechtbank aanleiding om ook de beroepsgrond dat tussen hen en referent sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM (hierna: beschermenswaardig familieleven) te bespreken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
8. Volgens het beleid zoals neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder beschermenswaardig familieleven aan tussen het minderjarig kind, zoals in dit geval eiser en eiseres 2, en overige bloed- of aanverwanten, als er sprake is van hechte persoonlijke banden. Dit moet blijken uit de feitelijke situatie en kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een familielid de rol van een overleden ouder op zich heeft genomen. In het geval van meerderjarige kinderen, zoals in dit geval eiseres 1, moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met de referent.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich kenbaar en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de band tussen referent en eisers niet aan de hiervoor aangehaalde maatstaven voldoet. Eisers hebben in dat verband niet aannemelijk gemaakt dat referent na het (gestelde) overlijden van hun vader diens rol heeft overgenomen. Verweerder heeft daar niet ten onrechte bij betrokken dat de vader van eisers in december 2007 zou zijn overleden, terwijl referent al in 2009 uit Eritrea is gevlucht. Ook heeft verweerder niet ten onrechte betekenis toegekend aan het feit dat referent in het kader van de onderhavige procedure weliswaar stelt dat hij sinds 2008 een grotere rol in het leven van eisers is gaan spelen, maar dat referent in zijn eigen asielprocedure heeft verklaard dat hij zichzelf sinds 2012 als pleegouder van eisers beschouwt. Ook is niet zonder betekenis dat referent nooit met eisers heeft samengewoond. Dat referent, zoals hij stelt, eisers gedurende langere tijd financieel heeft gesteund maakt dat niet anders, nu het verlenen van financiële steun zonder bijkomende zorg en steun van langere duur niet toereikend is om hechte persoonlijke banden of een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Voor eiseres 1 geldt bovendien dat zij zelfstandig uit Eritrea is vertrokken en al enkele jaren in Ethiopië verblijft, waardoor eens te meer niet van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referent kan worden gesproken. Tot slot overweegt de rechtbank dat voor zover op grond van het door eisers overgelegde document al kan worden aangenomen dat hun moeder besmet is met het HIV-virus, niet aannemelijk is gemaakt dat zij niet meer voor eisers kan zorgen. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen eisers en referent.
10. De rechtbank volgt eisers tot slot niet in hun standpunt dat referent ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awbkan van het horen in bezwaar worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op het hiervoor overwogene bestond er redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eisers ongegrond was. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat referent in meerdere instanties voldoende gelegenheid heeft gehad om toe te lichten hoe aan het gestelde gezinsleven met eisers invulling is gegeven. Nu eisers in beroep ook niet hebben toegelicht welke informatie van enige betekenis verweerder door het achterwege laten van een hoorzitting heeft gemist, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder een hoorzitting ten onrechte achterwege heeft gelaten.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.