ECLI:NL:RBDHA:2021:13701
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familierechtelijke relatie en gezinsleven
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De aanvraag was ingediend op 2 maart 2020 met het doel verblijf te verkrijgen als familie- of gezinslid. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 27 oktober 2020 afgewezen, en het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 10 maart 2021 ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser, die van Eritrese nationaliteit is en stelt de zoon te zijn van de referent, heeft aangevoerd dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was. Hij heeft geen officiële documenten kunnen overleggen om de familierechtelijke relatie aan te tonen, maar heeft wel een doopakte overgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt, en dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten en dat de stelling dat hij is geboren uit een geheime relatie onvoldoende is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte geen DNA-onderzoek heeft aangeboden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.