ECLI:NL:RBDHA:2021:13701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
NL21.10404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familierechtelijke relatie en gezinsleven

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De aanvraag was ingediend op 2 maart 2020 met het doel verblijf te verkrijgen als familie- of gezinslid. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 27 oktober 2020 afgewezen, en het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 10 maart 2021 ongegrond verklaard. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser, die van Eritrese nationaliteit is en stelt de zoon te zijn van de referent, heeft aangevoerd dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was. Hij heeft geen officiële documenten kunnen overleggen om de familierechtelijke relatie aan te tonen, maar heeft wel een doopakte overgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt, en dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten en dat de stelling dat hij is geboren uit een geheime relatie onvoldoende is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte geen DNA-onderzoek heeft aangeboden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10404

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Op 2 maart 2020 heeft [naam] (referent) ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 27 oktober 2020 (het primaire besluit) afgewezen. Bij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook referent was aanwezig. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit te zijn. Ook stelt eiser dat hij de zoon is van referent.
2. Verweerder heeft de mvv-aanvraag afgewezen omdat de familierechtelijke relatie met referent en zijn (gestelde) moeder niet is aangetoond. Ook als ervan uit wordt gegaan dat eiser de (biologische) zoon is van referent, kan tussen hen volgens verweerder geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] worden aangenomen.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Het is voor eiser moeilijk om documenten te verkrijgen; er is enkel een doopakte om de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent aan te tonen. Verweerder heeft ten onrechte geen DNA-onderzoek aangeboden om de familierechtelijke relatie vast te stellen. Er is daarnaast wel degelijk sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft te weinig rekening gehouden met de bijzondere situatie. Eiser is immers geboren uit een geheime buitenechtelijke relatie van referent met de moeder van eiser. Verweerder miskent dat referent eiser voor zijn vlucht uit Eritrea regelmatig bezocht. Ook heeft hij hem financieel ondersteund. Verweerder heeft bij de belangenafweging ten onrechte gewicht toegekend aan het feit dat referent een bijstandsuitkering ontvangt. Tot slot stelt eiser dat verweerder eiser en referent had moeten horen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zaken als de onderhavige, alvorens
wordt beoordeeld of sprake is van familie-of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het
EVRM, voor de afgifte van een mvv verlangt dat de vreemdeling zijn identiteit en zijn familierechtelijke relatie met de referent aantoont. Indien de vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten kan overleggen, moet hij aannemelijk maken waarom dit voor hem niet mogelijk is. Tevens kan de vreemdeling andere, niet-officiële, indicatieve bewijsmiddelen overleggen. Als de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet toe te rekenen is, of substantiële indicatieve documenten overlegt, biedt de IND in beginsel nader onderzoek aan. [2]
5. Niet in geschil is dat eiser geen officiële documenten heeft overgelegd. Verweerder heeft, gelet op de leeftijd van eiser, bewijsnood aangenomen voor het overleggen van identiteitsdocumenten. Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag of verweerder op goede gronden aan eiser heeft tegengeworpen dat de familierechtelijke relatie met referent en zijn (gestelde) moeder niet is aangetoond. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Verweerder heeft niet ten onrechte geen bewijsnood aangenomen voor het overleggen van documenten waaruit de familierechtelijke relatie met referent en zijn moeder blijkt. Eiser heeft immers geen aannemelijke verklaring gegeven voor het ontbreken van dergelijke documenten. De stelling dat eiser is geboren uit een geheime relatie die altijd verborgen heeft moeten blijven, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft wel een kopie van een kerkelijke doopakte overgelegd. Omdat het origineel hiervan ontbreekt heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat aan de inhoud hiervan geen indicatieve waarde toegekend kan worden. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder DNA-onderzoek aan had moeten bieden.
6. Nu verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de familierechtelijke relatie tussen eiser, referent en zijn moeder niet aannemelijk is gemaakt, is reeds daarom de aanvraag terecht afgewezen. Niettemin ziet de rechtbank aanleiding om ook de beroepsgrond dat tussen hem en referent sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM (hierna: beschermenswaardig familieleven) te bespreken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
7. Volgens het beleid zoals neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder beschermenswaardig familieleven aan tussen het minderjarig kind dat niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren en zijn biologische ouder, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Verweerder heeft in het bestreden besluit kenbaar en deugdelijk gemotiveerd uiteengezet dat daar bij eiser en referent niet van is gebleken. De rechtbank neemt hierbij allereerst in aanmerking dat eiser, volgens zijn eigen verklaringen, niet door referent is opgevoed en ook nooit met hem heeft samengewoond. Dat referent, in de tijd dat hij als militair in de buurt van eiser en zijn moeder was gestationeerd, hen regelmatig bezocht en financieel ondersteunde, maakt dat, daargelaten dat deze stelling niet is onderbouwd, niet anders. Verder heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat referent pas tweeënhalf jaar nadat hij in het bezit is gesteld van een asielvergunning, om gezinshereniging met eiser heeft verzocht. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat tussen eiser en referent geen sprake is van beschermenswaardig familieleven. De beroepsgronden van eiser voor zover gericht tegen de door verweerder verrichte belangenafweging behoeven daarom geen bespreking.
8. De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn standpunt dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [3] kan van het horen in bezwaar worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op het hiervoor overwogene bestond er redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eiser ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen van eiser af mogen zien.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens.
2.Zie paragraaf 3.1 van Werkinstructie 2020/16.
3.Algemene wet bestuursrecht