ECLI:NL:RBDHA:2021:13688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
NL21.17600 (beroep) en NL21.17601 (vovo)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van alleenstaande minderjarige vreemdeling en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.17600 (beroep) en NL21.17601 (voorlopige voorziening) betreffende een asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, eiseres, die afkomstig is uit Somalië. Eiseres heeft een verzoek om internationale rechtsbescherming ingediend tijdens een tussenlanding in Nederland, terwijl zij in het kader van een Europees herplaatsingsprogramma van Griekenland naar Kroatië werd vervoerd. De Griekse autoriteiten hadden geconcludeerd dat het in het belang van eiseres was om in een ander Europees land herplaatst te worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, onvoldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiseres niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling werd genomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de bijzondere omstandigheden van eiseres in acht genomen moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden waaronder eiseres haar asielaanvraag indiende, waaronder haar jonge leeftijd en de trauma's die zij had opgelopen, voldoende reden vormden om de aanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiseres, die op € 1.496,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.17600 (beroep) en NL21.17601 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 2 december 2021, op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer [naam] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 20 oktober 2020 in Griekenland een verzoek om internationale rechtsbescherming heeft ingediend. Eiseres is door de Griekse autoriteiten voorgedragen voor deelname aan een programma dat is gebaseerd op internationale afspraken om alleenstaande minderjarige asielzoekers vanuit Griekenland over te dragen aan andere Europese lidstaten. Griekenland wordt hierbij ondersteund door IOM, EASO, UNHCR en UNICEF. Eiseres is hierover geïnformeerd en bevraagd. De Griekse autoriteiten hebben daarvan een rapport van bevindingen opgesteld (Best Interests Assesment (BIA)), waarin is geconcludeerd dat het in het belang van eiseres is om in een ander Europees land herplaatst te worden.
1.1
Vervolgens heeft Griekenland op 3 maart 2021 aan Kroatië gevraagd om eiseres over te nemen op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening [2] . Kroatië heeft hiermee ingestemd op 11 maart 2021.
1.2
Bij brief van 31 maart 2021 zijn de Nederlandse autoriteiten geïnformeerd door de ambassade van Kroatië in Den Haag, dat Kroatië in samenwerking met IOM voornemens is om een groep personen, waaronder eiseres, van Griekenland naar Kroatië te herplaatsen. De Kroatische autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten om bijstand gevraagd om een veilige en snelle overbrenging van een groep alleenstaande (minderjarige) asielzoekers, waaronder eiseres, naar Kroatië te kunnen realiseren.
1.3
Op 9 april 2021 werd eiseres met tien andere vreemdelingen in het kader van het Europees programma “Relocation for Unaccompanied Minors” (hierna: herplaatsingsprogramma) vervoerd van Athene, via Schiphol, naar Zagreb om haar te herplaatsen in Kroatië. Eiseres heeft tijdens de tussenlanding in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend.
Besluit van verweerder
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [3] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft op 26 april 2021 Kroatië verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening. Kroatië heeft het overnameverzoek op 10 juni 2021 aanvaard.
Standpunt partijen
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van het claimakkoord tussen Griekenland en Kroatië voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres. Artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening kan niet dienen als grondslag voor dit claimakkoord. Eiseres heeft immers geen familie in Kroatië en artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening biedt, anders dan verweerder stelt, geen ruimte voor overname op andere gronden. Bovendien heeft zij niet schriftelijk ingestemd met overname. Nu de grondslag van het claimakkoord tussen Griekenland en Kroatië ontbreekt, is er ook geen grondslag voor het claimakkoord tussen Kroatië en Nederland. Aangezien eiseres oorspronkelijk asiel heeft aangevraagd in Griekenland zou verweerder haar daarheen terug moeten sturen, maar aangezien verweerder geen dublinclaimanten meer naar Griekenland terugstuurt, is verweerder verantwoordelijk voor de behandeling voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat tussen Nederland en Kroatië een rechtsgeldig claimakkoord tot stand is gekomen, waarmee de verantwoordelijkheid van Kroatië vaststaat. Voor zover eiseres meent dat artikel 17, tweede lid van de Dublinverordening niet ten grondslag kan liggen aan het tussen Griekenland en Kroatië tot stand gekomen claimakkoord, stelt verweerder dat eiseres dit claimakkoord in Nederland niet kan aanvechten.
Voor zover het claimakkoord tussen Griekenland en Kroatië wel in Nederland ter discussie kan worden gesteld, stelt verweerder dat het claimakkoord tussen Griekenland en Kroatië wel rechtsgeldig is. Immers, ook op overige humanitaire gronden kan op grond van artikel 17, tweede lid, Dublinverordening een overname plaatsvinden. Bovendien blijkt uit de mailwisseling tussen Nederland en Griekenland dat eiseres expliciet toestemming heeft gegeven voor de overname door Kroatië, aldus verweerder.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 13 van de Dublinverordening Griekenland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale rechtsbescherming. Eiseres is immers via Griekenland de buitengrenzen van Europa binnengekomen. Tussen partijen is in geschil of tussen Griekenland en Kroatië een claimakkoord tot stand is gekomen als gevolg waarvan de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres nu bij Kroatië ligt. Nog los van de vraag of eiseres in Nederland kan opkomen tegen de geldigheid van dit claimakkoord, stelt de rechtbank vast dat Nederland (in ieder geval) niet op grond van de criteria op grond van Hoofdstuk III van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat betekent dat, nu Nederland niet op grond van de criteria in Hoofdstuk III verantwoordelijk is, Nederland op grond van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening kan bepalen de aanvraag aan zich te trekken.
4.1
Verweerder heeft ter uitvoering van dat artikel het beleid gemaakt, zoals dat is neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarin is onder het kopje “Discretionaire bepalingen” het volgende, voor zover hier relevant, opgenomen:
“De IND maakt terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr.604/2013, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht.
De IND gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval in de volgende situaties:
 er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt;
 bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt; of
 er zijn naar het oordeel van de IND proceseconomische redenen, met name wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst en na afhandeling van het verzoek in de procedure conform artikel 3.109ca, Vb binnen afzienbare tijd terugkeer naar het land van herkomst gewaarborgd is.”
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres aangevoerde bijzondere, individuele omstandigheden niet maken dat overdracht van een onevenredige hardheid getuigt.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat verweerder van de juistheid van de informatie in het BIA-rapport uitgaat. Daaruit komt het volgende naar voren: eiseres is in haar land van herkomst besneden en vlak daarna, in maart 2020 uitgehuwelijkt aan een oudere man (45 jaar oud). Gedurende het huwelijk is zij meermaals verkracht en mishandeld. Na twee maanden getrouwd te zijn, heeft eiseres haar echtgenoot verlaten en haar moeder gevraagd om haar te helpen. Eiseres heeft drie maanden ondergedoken gezeten totdat haar moeder voldoende geld bij elkaar had zodat eiseres Somalië kon verlaten. Eiseres is blootgesteld aan zware reisomstandigheden. Zo zat zij vele uren in een overvolle vrachtwagen waar zij niet kon zitten en medepassagiers zijn gestikt. Ook is eiseres aan de verdrinkingsdood ontkomen. De boot waarop zij en ongeveer 80 andere vluchtelingen zaten, leed schipbreuk en de mensensmokkelaars hebben eiseres en de andere vluchtelingen aan hun lot overgelaten. Veel vluchtelingen zijn tijdens de schipbreuk omgekomen. Uit het BIA-rapport volgt dat eiseres psychologische ondersteuning nodig heeft vanwege opgelopen trauma. Daarbij komt dat eiseres op het moment van het indienen van de aanvraag in Nederland nog geen twee maanden meerderjarig was en bovendien ongewenst zwanger. Deze zwangerschap is geëindigd in een miskraam, zo verklaarde haar gemachtigde ter zitting.
Verweerder heeft al deze omstandigheden, onvoldoende kenbaar betrokken bij de beoordeling en daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden geen aanleiding wordt gezien de aanvraag in behandeling te nemen. De enkele stelling dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn, vindt de rechtbank een volstrekt ontoereikende motivering.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verweerder de asielaanvraag van eiseres niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling neemt. Het beroep is om die reden gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Verzoek om een voorlopige voorziening
7. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat er is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.17601.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Vreemdelingenwet 2000.