ECLI:NL:RBDHA:2021:13681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/1233 en AWB 21/1232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot gezinshereniging van jongvolwassenen in het kader van het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en twee Syrische eiseressen, de moeder en zus van referent. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen, omdat referent, die op dat moment 21 jaar oud was, volgens de staatssecretaris geen aanspraak kon maken op het beleid voor jongvolwassenen. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de staatssecretaris niet in overeenstemming was met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over beschermenswaardig familieleven. De rechtbank stelde vast dat referent door de scheiding van zijn ouders en de oorlogssituatie in Syrië in een bijzondere situatie verkeerde, waardoor hij niet zelfstandig had kunnen wonen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met deze omstandigheden en dat de afwijzing van de aanvragen niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften van de eiseressen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/1233 en AWB 21/1232
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum] 1966, eiseres 1,
V-nummer: [# 1] ,
en
[eiseres 2] ,
geboren op [geboortedatum] 1999, eiseres 2,
V-nummer: [# 2] ,
beiden van Syrische nationaliteit,
samen te noemen: eiseresessen,
(gemachtigde: mr. drs. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Radema, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 5 december 2017 heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als gezinslid bij [referent] (hierna: referent)” afgewezen.
Bij besluiten van 26 juli 2018 (eiseres 1) en 1 augustus 2018 (eiseres 2) heeft verweerder de bezwaarschriften van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 april 2020 van deze rechtbank en zittingsplaats zijn de beroepen gegrond verklaard en is verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 februari 2021 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard. Zij hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eiseres 1 is geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/1233. Het beroep van eiseres 2 onder zaaknummer AWB 21/1232.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. De zaken zijn gelijktijdig behandeld. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referent is verschenen. Als tolk is de heer [naam 1] verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Referent is geboren op [geboortedatum] 1996. Eiseres 1 is de moeder van referent en eiseres 2 is de zus van referent (hierna [eiseres 2] ). Allen hebben de Syrische nationaliteit. De ouders van referent zijn op 14 juli 2008 gescheiden toen referent 12 jaar oud was. Na de scheiding is referent bij zijn moeder gebleven. Het gezin is echter noodgedwongen veel verplaatst en kon niet altijd bij elkaar blijven. De moeder van referent had door de echtscheiding en een bombardement geen eigen huis meer. Daarom heeft zij steeds bij anderen in huis gewoond. Referent kon, ook al wilde hij dat wel, niet altijd met haar in hetzelfde huis wonen, omdat hij niet als enige man bij een huishouden met alleen maar vrouwen mocht wonen. Referent heeft altijd bij familieleden gewoond en nooit op zichzelf. Van maart 2013 tot 25 oktober 2013 heeft referent bij zijn tante in Qatar gewoond, de overige periode tot zijn vertrek in 2015 heeft hij bij familieleden in Syrië gewoond.
Referent heeft tijdens de hoorzitting op 15 januari 2021 over zijn verschillende werkzaamheden in Syrië verklaard. Hij heeft een maand gewerkt in een mobieltjeswinkel en twee maanden als verkoper in een [bedrijf 1] . Ook verklaart hij tijdens die baantjes onder meer een opleiding computer driving licence (CDL), een cursus windows en office gevolgd te hebben. Zijn laatste betaalde baan voordat hij naar Nederland kwam, was bij een [bedrijf 2] (van maart 2015 tot 15 augustus 2015). Referent verklaart dat hij ongeveer 20.000 Syrische lire verdiende; dat is 13,52 euro. Met dit geld hielp referent zijn vader en zijn gezin. Referent is uit Syrië vertrokken toen hij 19 jaar was.
Referent heeft bij zijn aanvraag verklaard dat hij verloofd was. Later heeft hij uitgelegd dat dat dat niet klopte, dat hij dat alleen had verklaard om gezinshereniging aan te vragen omdat zij problemen had met haar familie, maar dat het niet meer was dan een normale relatie tussen twee jonge mensen: ze vonden elkaar leuk. De relatie heeft maar een paar maanden (juli 2015 en oktober 2015) geduurd.
1.2
Toen referent aankwam in Nederland heeft hij asiel gevraagd en is aan hem een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend met ingang van 22 september 2015. Hij heeft vervolgens binnen drie maanden na de verlening van de asielvergunning aanvragen ingediend op grond van het nareisbeleid. Deze zijn afgewezen, omdat referent meerderjarig was. Deze besluiten staan in rechte vast.
1.3
Op 19 april 2017 heeft referent onderhavige reguliere aanvragen voor overkomst van zijn moeder en zus ingediend. Hij was toen 21 jaar.
1.4
De zus van referent heeft altijd bij hun moeder gewoond en volgt nu een opleiding aan [naam 2] in Damascus en heeft geen werk.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld in de eerste procedure?
2.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de afwijzing van de aanvragen om de volgende redenen gegrond verklaard:
- Wat er ook zij van de vraag of referent ook bij zijn moeder woonde, niet ter discussie staat dat hij bij familie woonde. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat hij zelfstandig woonde;
- Dat iemand gedeeltelijk in zijn eigen onderhoud voorziet is ook volgens het beleid onvoldoende;
- Uit een verloving mag verweerder in beginsel opmaken dat sprake is van een serieuze relatie die aan het aannemen van een feitelijke gezinsband met de moeder in de weg staat, maar daarover had verweerder referent moeten horen.
Waarom heeft verweerder de aanvragen opnieuw afgewezen?3. Na referent te hebben gehoord heeft verweerder de afwijzingen in bezwaar opnieuw gehandhaafd, omdat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] tussen referent en zijn moeder. Referent is weliswaar een jongvolwassene, maar kan geen aanspraak maken op het beleid over jongvolwassenen [2] , omdat hij in zijn eigen onderhoud is gaan voorzien, hij ten tijde van zijn vertrek uit Syrië en bij binnenkomst in Nederland verloofd was en hij langer dan een half jaar zelfstandig woonde.
Ten aanzien van [eiseres 2] heeft verweerder geen familieleven aangenomen, omdat er geen hechte persoonlijke banden tussen haar en referent bestaan. Verweerder komt niet toe aan een belangenafweging.
4. De rechtbank zal bij de beoordeling of verweerder de aanvragen op goede gronden heeft afgewezen, allereerst ingaan op de aspecten die zien op de band tussen referent en zijn moeder, wat ook van belang is voor de aanvraag van zijn zus [eiseres 2] . Vervolgens zal de rechtbank kort ingaan op de aanvraag van zijn zus [eiseres 2] .
Heeft referent als jongvolwassene familieleven met zijn moeder?
5. Volgens verweerder is dat niet het geval. Referent komt niet in aanmerking voor het jongerenbeleid. Verweerder baseert dat op drie omstandigheden. Verweerder vindt allereerst dat referent in zijn eigen onderhoud is gaan voorzien omdat hij in ieder geval vanaf begin 2013 tot en met eind 2015 bij familieleden heeft gewoond en zijn inkomsten heeft kunnen delen met familieleden. Dat betekent volgens verweerder dat referent zelfredzaam is geweest en dus in zijn eigen onderhoud heeft kunnen voorzien. Volgens verweerder is referent ook zelfstandig gaan wonen. Verweerder baseert dat op het feit dat uit de verklaringen van referent blijkt dat hij op veel verschillende plaatsen tijdelijk heeft verbleven, hoofdzakelijk bij anderen dan zijn moeder, namelijk bij tantes, en dat hij toen werkte en studeerde. Tot slot betrekt verweerder daarbij ook dat uit de verklaringen van referent volgt dat er sprake was van een serieuze relatie, gelet op het feit dat referent het voornemen had om voor zijn vriendin een gezinsherenigingsaanvraag in te dienen.
5.1
Eiseressen hebben deze conclusie van verweerder gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de beoordeling door verweerder niet in overeenstemming is met de eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats en de door het EHRM [3] geformuleerde uitgangspunten en de uitspraken van de Afdeling [4] naar aanleiding daarvan.
5.2 In het arrest Azerkane [5] vat het EHRM onder verwijzing naar zijn eerdere arresten over de toetsing van familieleven tussen jongvolwassenen en hun ouders als volgt samen:
64. In its case-law in immigration cases, the Court has laid down as a general rule that relationships between adult relatives do not necessarily attract the protection of Article 8 without further elements of dependency involving more than the normal emotional ties (…). However, it has not insisted on such further elements of dependency in a number of cases concerning young adults who were still living with their parents and had not yet started a family of their own (see Bouchelkia v. France, 29 January 1997, § 41, Reports 1997-I; Ezzouhdi v. France, no. 47160/99, § 26, 13 February 2001; Maslov, cited above, §§ 62 and 64; Osman v. Denmark, no. 38058/09, §§ 55-56, 14 June 2011; and Yesthla v. the Netherlands (dec.), no. 37115/11, § 32, 15 January 2019).
5.3
Uit dit arrest en de daarin aangehaalde jurisprudentie volgt dat het EHRM belang hecht aan de omstandigheden dat de jongvolwassene nog deel uitmaakt van het gezin van zijn ouders, alleenstaand is en geen kinderen heeft. Dit is een feitelijke beoordeling die vooral ziet op de vraag of ervan uit kan worden gegaan dat de jongvolwassene een eigen gezin heeft gesticht.
5.4
De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat uit de motivering van verweerder onvoldoende blijkt dat rekening is gehouden met de bijzondere situatie waarin referent verkeerde en dat de beoordeling niet in overeenstemming is met de door het EHRM geformuleerde uitgangspunten.
Daarvoor is allereerst van belang dat referent bij zijn vertrek 19 jaar was, dus nog maar net meerderjarig. Verder heeft referent nooit op zichzelf gewoond, maar altijd bij familieleden. Het feit dat hij niet bij zijn moeder heeft gewoond was bovendien geen vrijwillige keuze, maar het gevolg van het feit dat de ouders van referent zijn gescheiden en dat zijn moeder na de bombardementen in 2012 geen eigen huis meer had. Van zelfstandig wonen was, zoals ook de rechtbank in de eerdere uitspraak al heeft overwogen, dan ook geen sprake.
Wat betreft de verloving heeft verweerder inderdaad kunnen tegenwerpen dat referent bij zijn aanvraag gezegd heeft dat hij verloofd was en zijn verloofde ook naar Nederland wilde laten overkomen. In het gehoor heeft referent echter uitgelegd dat er geen sprake was van een verloving, dat hij daarover heeft gelogen, dat het in feite niet meer was dan een korte en voor zijn leeftijd normale relatie: ze vonden elkaar leuk en zij hebben slechts een paar maanden (tussen juli 2015 en oktober 2015) iets met elkaar gehad. Achteraf bleek dat zij officieel al met iemand anders verloofd was. Uit deze omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van een langdurige bestendige relatie, die van zodanige aard is dat daaruit kan worden afgeleid dat referent bezig was om als het ware een eigen gezin te stichten.
Ten aanzien van de inkomsten van referent heeft referent in het gehoor aangegeven dat de inkomsten bij de [bedrijf 1] zo onbenullig waren dat hij ze niet heeft genoemd. Het daarna in de reparatiewinkel voor mobieltjes verdiende geld was een soort zakgeld. Met het laatste werk bij het [bedrijf 2] verdiende hij omgerekend zo’n 13,52 euro, welk bedrag hij deelde met zijn vader, stiefmoeder en zus. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze feiten onvoldoende steun voor de conclusie dat hij daarmee in zijn eigen onderhoud heeft voorzien, in de betekenis die daaraan moet worden toegekend in het licht van de jurisprudentie van het EHRM.
De conclusie is dat uit al deze omstandigheden, in samenhang bezien, onvoldoende blijkt dat niet langer sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referent als 19 jarige en zijn moeder.
5.5
De beroepsgrond slaagt. Het beroep is reeds hierom gegrond en het besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Is er sprake van familieleven met zus [eiseres 2] ?
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een familie- of gezinsband tussen referent en [eiseres 2] in het kader van artikel 8 van het EVRM als gevolg waarvan niet wordt toegekomen aan de belangenafweging. Er zijn geen hechte persoonlijke banden tussen referent en [eiseres 2] . Zij ging niet met hem mee naar de plaatsen waar hij woonde van begin 2013 tot en met eind 2015 zodat er geen sprake was van een situatie van samenwonen. Over het contact tussen referent en [eiseres 2] geeft hij aan dat er niet vaak met elkaar wordt gebeld of anderszins contact is. Er is thans sprake van een situatie waarbij zij weliswaar samenwoont met zijn moeder in Syrië, maar zij tegelijkertijd een opleiding volgt in Damascus. Ook de psychische problemen waarmee referent kampt geven onvoldoende aanleiding om hechte persoonlijke banden tussen referent en [eiseres 2] aan te nemen. Evenmin geven de bij [eiseres 2] spelende hartproblemen, die overigens niet zijn onderbouwd, daar blijk van. Ook was er geen zorgtaak of ouderrol die referent had voor [eiseres 2] en vice versa.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat, nu het bestreden besluit ten aanzien van de moeder van referent onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, het bestreden besluit ten aanzien van de zus van referent ook geen stand kan houden. Immers, [eiseres 2] was ten tijde van de aanvraag minderjarig en niet is bestreden dat moeder en [eiseres 2] een gezinsband hebben. Verder schiet de motivering van verweerder dat referent en zijn zus geen hechte banden hebben te kort, nu dat hoofdzakelijk is gebaseerd op het gescheiden wonen en de rechtbank daarover anders heeft geoordeeld in rechtsoverweging 5.4. Ook is ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat het gezin ontheemd was en het geen vrijwillige keuze is geweest.
Conclusie
7. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond vanwege het ontbreken van een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering van het besluit. De bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb [6] . De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten dient te nemen op de bezwaarschriften van eiseressen, met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseressen hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften van eiseressen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.496,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Arrest van 2 juni 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816
6.Algemene wet bestuursrecht