ECLI:NL:RBDHA:2021:13677
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM en nieuw gebleken feiten
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 november 2021, betreft het een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking van 'familieleven' op grond van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag was eerder afgewezen en eiseres stelde dat er nieuw gebleken feiten waren die de afwijzing onterecht maakten. Het ging hierbij om een gedragswetenschappelijk onderzoeksrapport dat na het eerdere besluit was opgesteld, waaruit bleek dat uitzetting van de kinderen van eiseres schadelijke gevolgen zou hebben voor hun ontwikkeling.
De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte de aanvraag had afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er wel degelijk sprake was van nieuw gebleken feiten. Het onderzoeksrapport was relevant en kon mogelijk invloed hebben op de eerdere beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om deze feiten serieus te overwegen bij het nemen van besluiten.