ECLI:NL:RBDHA:2021:13671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
NL21.15895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling was genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Eiser had aangevoerd dat zijn asielaanvraag op grond van artikel 16 en 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten worden genomen. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond met betrekking tot artikel 16 niet slaagde, omdat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor de afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder. Echter, de rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond met betrekking tot artikel 17 wel slaagde. De rechtbank vond dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd hoe de verschillende omstandigheden in samenhang waren beoordeeld, met name de medische omstandigheden van eiser, die PTSS heeft en baat heeft bij de aanwezigheid van zijn familie. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15895

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

25 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.15896, op 25 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496

Overwegingen

1.
Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet in behandeling is genomen. Hij betoogt – kort weergegeven – dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 16 of artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen.
2. De beroepsgrond van eiser over artikel 16 van de Dublinverordening slaagt niet. De rechtbank is met verweerder eens dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn om aan te nemen dat tussen eiser en zijn moeder sprake is van afhankelijkheid zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Uit de stukken blijkt weliswaar dat eiser psychische problemen heeft en dat hij gebaat is bij de aanwezigheid van zijn familie, maar niet dat hij voor hulp afhankelijk is van zijn moeder dan wel dat zijn moeder voor hulp afhankelijk is van hem.
3. De beroepsgrond van eiser over de uitspraak van 28 september 2021 [1] van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, slaagt ook niet. De rechtbank heeft in die uitspraak niet definitief geoordeeld dat een overdracht een obstructie van eisers medisch herstel betekent waardoor bij een overdracht sprake is van onevenredige hardheid. In die uitspraak oordeelde de rechtbank alleen dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om eiser asielaanvraag aan zich te trekken.
4. De beroepsgrond van eiser over artikel 17 van de Dublinverordening slaagt wel. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting de verschillende omstandigheden van deze zaak op zichzelf beoordeeld, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de verschillende omstandigheden in samenhang zijn beoordeeld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.1.
Verweerder heeft terecht gesteld dat de medische omstandigheden onvoldoende zijn voor een geslaagd beroep op artikel 16 van de Dublinverordening. Dat betekent echter niet dat deze medische omstandigheden geen (zwaarwegende) rol spelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Het standpunt dat de medische omstandigheden niet voldoen aan de drempel van artikel 16 van de Dublinverordening, is daarom naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende motivering waarom deze medische omstandigheden, in samenhang met de overige omstandigheden, geen bijzondere omstandigheid in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening betreffen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd welk gewicht hij aan de medische omstandigheden van eiser heeft toegekend in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening, nu niet in geschil is dat eiser PTSS heeft en hij baat heeft bij de aanwezigheid van zijn familie.
Verweerder heeft verder terecht gesteld dat de aanwezigheid van eisers familie op zichzelf onvoldoende is om te spreken van bijzondere omstandigheden. Toch kan ook deze omstandigheid een zwaarwegende rol spelen en in combinatie met andere omstandigheden maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd hoe de aanwezigheid van eisers familie in samenhang met de andere omstandigheden is beoordeeld. De rechtbank volgt verweerder daarbij niet in het standpunt dat eiser zich in zijn eentje staande heeft weten te houden in Syrië en hij daarom nu ook kan zonder de aanwezigheid van zijn familie. Uit de door eiser overgelegde stukken volgt dat hij in Syrië onder erbarmelijke omstandigheden verbleef en hij (mede) hierdoor nu PTSS heeft en in verband daarmee juist gebaat is bij de aanwezigheid van zijn familie.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2021 door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.10514.