ECLI:NL:RBDHA:2021:13646
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens connexiteitsvereiste
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning voor regulier met als doel 'arbeid als zelfstandige' had aangevraagd, kreeg op 31 juli 2021 te horen dat zijn aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hierop heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Awb een voorlopige voorziening alleen kan worden verzocht zolang er bezwaar of beroep aanhangig is, het zogenaamde connexiteitsvereiste. In deze zaak is het verzoek ingediend terwijl er nog bezwaar aanhangig was. Echter, op 22 september 2021 is er een beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. Verzoeker heeft tot op heden geen beroepschrift ingediend tegen deze beslissing, waardoor de termijn voor het indienen van beroep is verstreken. Het verzoek om een voorlopige voorziening is niet ingetrokken.
Aangezien niet langer voldaan wordt aan het connexiteitsvereiste, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft verder geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.