ECLI:NL:RBDHA:2021:13631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
619183 KG ZA 21-970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overplaatsing van een gedetineerde naar een andere penitentiaire inrichting in verband met medische zorg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], een gedetineerde, vorderde om overgeplaatst te worden naar een andere penitentiaire inrichting (P.I.) vanwege onvoldoende medische zorg in de huidige P.I. [plaats]. [eiser] is sinds 26 mei 2021 gedetineerd en heeft medische klachten waarvoor hij onder behandeling is van verschillende specialisten. Hij heeft herhaaldelijk verzocht om overplaatsing naar een Justitieel Centrum voor Somatische Zorg of een andere P.I., maar deze verzoeken zijn afgewezen door de selectiefunctionaris en eerdere rechtbanken.

De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen. De rechter oordeelde dat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat via de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), waardoor [eiser] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de medische zorg in de huidige P.I. ontoereikend was en dat [eiser] niet had aangetoond dat er een spoedeisend belang was dat een snelle overplaatsing rechtvaardigde.

De uitspraak benadrukt het belang van de bestaande procedures voor overplaatsing en de rol van de RSJ in het waarborgen van de rechten van gedetineerden. De voorzieningenrechter heeft [eiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 1.683,-.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 619183/ KG ZA 21-970
Vonnis in kort geding van 9 december 2021
in de zaak van
[eiser]thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaats],
eiser,
advocaat: mr. L. de Leon te Utrecht,
tegen:
STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als [eiser] en de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 16 producties;
- de conclusie van antwoord zonder producties;
- de op 25 november 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft medische klachten en staat onder meer onder behandeling van een cardioloog, hematoloog en een dermatoloog. [eiser] is door zijn huisarts en cardioloog (voorafgaand aan zijn detentie) verwezen naar de Maag Darm Lever-arts (hierna: MDL-arts).
2.2.
Op 19 mei 2021 is [eiser] aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en witwassen. [eiser] verblijft sinds 26 mei 2021 in de penitentiaire inrichting (hierna: P.I.) te [plaats]. Inmiddels is [eiser] bij vonnis van 20 oktober 2021 veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf.
2.3.
[eiser] ervaart medische klachten in de P.I. Hij is tijdens zijn detentie meerdere keren vervoerd naar een ziekenhuis voor onderzoek, maar niet opgenomen. Hij is evenmin detentieongeschikt bevonden.
2.4.
Op 23 juli 2021 heeft de selectiefunctionaris een verzoek ontvangen namens [eiser] tot overplaatsing naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg in Scheveningen (hierna: JCvSZ). Op 14 september 2021 is namens [eiser] verzocht om een overplaatsing naar een andere P.I., bij voorkeur naar Schiphol (hierna: JCS) of Zaanstad (hierna: JCZ).
2.5.
Op 5 september 2021 heeft de heer [X] op verzoek van [eiser] een rapport second-opinion opgesteld met betrekking tot de medische zorg die aan [eiser] is geleverd in de P.I. [plaats]. [X] heeft een aantal aandachtspunten gesignaleerd.
2.6.
[eiser] heeft in zijn strafzaak in twee instanties om een beslissing ex artikel 78 lid 4 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gevraagd, te weten het aanwijzen van een andere detentieplek in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden. De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft op 11 augustus 2021 daartoe geen noodzaak gezien en het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft op 13 september 2021 eveneens beslist geen aanleiding te zien om uit te gaan van bijzondere persoonlijke omstandigheden die ex artikel 78 lid 4 Sv zouden kunnen nopen tot overplaatsing en het verzoek daartoe afgewezen.
2.7.
Bij beslissing van 4 oktober 2021 heeft de selectiefunctionaris het verzoek om overplaatsing, zowel ten aanzien van het JCvSZ als ten aanzien van JCS en JCZ, afgewezen. Namens [eiser] is op 5 oktober 2021 beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: de RSJ). [eiser] is nog in afwachting van de behandeling van het beroep tegen de negatieve selectiebeslissing.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert zakelijk weergegeven:
1. de Staat te gebieden om [eiser] binnen twee dagen te plaatsen in een andere P.I. in Nederland dan [plaats], met voorkeur voor het JCS, dan wel JCZ, dan wel een soortgelijke inrichting;
2. op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat de Staat daarmee in gebreke blijft; en
3. met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] is ontvankelijk nu géén snelle en met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open staat. Overplaatsing naar het JCvSZ, is door de inrichtingsarts geweigerd. Beroep tegen deze weigering staat niet open voor [eiser] en ook het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 13 september 2021 het verzoek tot overplaatsing ex artikel 78 lid 4 Sv afgewezen. Ook tijdens de zitting van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak bij de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad gehouden op 6 oktober 2021, is opnieuw verzocht om opheffing, althans schorsing, althans plaatsing naar een andere inrichting dan de P.I. te [plaats], met voorkeur voor JCS en/of JCZ, maar ook dat heeft tot op heden niet mogen baten. Dit alles is in strijd met de artikelen 2 (recht op leven) en 3 (verbod van foltering) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van het gevorderde nu hij recht heeft op adequate zorg, welke tot op heden niet, althans onvoldoende aan hem is verleend. Sinds zijn aanhouding heeft [eiser], ondanks de voorliggende verwijzingen van de cardioloog en huisarts geen MDL-arts gesproken en/of gezien en de pijnklachten van [eiser] zijn inmiddels toegenomen tot een onaanvaardbaar niveau.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De Staat heeft allereerst aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vorderingen. Beoordeeld moet worden of [eiser] kan worden ontvangen in zijn vorderingen bij de voorzieningenrechter in kort geding. Dat is niet het geval als er voor hem een met voldoende waarborgen omklede aangewezen rechtsgang openstaat die voldoende rechtsbescherming biedt.
4.2.
[eiser] vordert overplaatsing naar een andere P.I. Voor zover [eiser] beoogt de weigering hem detentieongeschikt te verklaren (waartegen geen beroep openstaat) mede ten grondslag te leggen aan de (ontvankelijkheid van) de onderhavige vordering, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. De vordering heeft immers niets van doen met de beoordeling van zijn detentiegeschiktheid, maar ziet slechts op overplaatsing. Op verzoeken tot overplaatsing beslist de selectiefunctionaris namens de minister voor Rechtsbescherming, met de mogelijkheid van beroep bij de RSJ. De beroepsprocedure bij de RSJ heeft te gelden als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die in beginsel de weg naar de burgerlijke rechter afsluit. Dat kan slechts anders zijn indien sprake is van een dusdanig spoedeisend belang dat in redelijkheid niet van [eiser] kan worden gevergd dat hij de beslissing van de RSJ afwacht.
4.3.
[eiser] stelt dat een dergelijke situatie zich hier voordoet en voert daartoe aan dat de slechte medische zorg in de P.I. en zijn gebrek aan vertrouwen in de zorgverleners van de
P.I., nopen tot een spoedige overplaatsing naar een andere P.I. De medische zorg in de P.I. [plaats] is zwaar onder de maat, hetgeen tot verergering van zijn lichamelijke klachten heeft geleid. De pijnklachten zijn toegenomen maar daaraan wordt onvoldoende aandacht geschonken. Hij heeft sinds zijn detentie, ondanks voorliggende verwijzingen van de cardioloog en de huisarts, nog steeds geen MDL-arts gesproken en/of gezien. Bovendien kan hij in de P.I. [plaats] niet tijdig telefonisch contact opnemen in geval van een medisch noodgeval, maar moet hij een briefje invullen, waarop mogelijk te laat wordt gereageerd, met alle nare gevolgen van dien, aldus [eiser].
4.4.
De voorzieningenrechter volgt de Staat in zijn verweer dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat de noodzakelijke medische zorg in de P.I. [plaats] momenteel ontbreekt. Daartoe is van belang dat [eiser] niet gemotiveerd heeft weersproken dat hij (thans) wekelijks contact heeft met de inrichtingsarts van de P.I. en de verpleegkundige en dat er via hen ook overleg is met de behandelend specialisten, dat [eiser] al enkele keren naar het ziekenhuis is vervoerd voor onderzoek bij klachten en dat hij periodiek door zijn behandelend specialisten wordt gezien. Reeds op basis van deze informatie oordeelt de voorzieningenrechter dat voorshands niet is gebleken dat er sprake is van een dusdanig spoedeisende situatie dat de beslissing van de RSJ niet kan worden afgewacht.
4.5.
De stelling van [eiser] dat hij ondanks voorliggende verwijzingen van de cardioloog en huisarts nog geen MDL-arts heeft gesproken of heeft gezien, maakt het oordeel niet anders. Allereerst is onduidelijk gebleven of een dergelijke afspraak nu wel of niet is gemaakt. Uit het proces-verbaal van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 11 augustus 2021 blijkt dat toen door de raadsman is aangevoerd, dat [eiser] is verwezen naar een MDL-arts en dat hij op 15 augustus 2021 in Duitsland terecht kon voor een afspraak. Kennelijk heeft die afspraak geen doorgang gevonden. Niet valt uit te sluiten dat de huidige Covid-situatie daarbij een rol heeft gespeeld, maar een en ander is niet helder geworden. Wel is duidelijk dat [eiser], indien hij meent dat door de medische zorg vanuit de P.I. ten onrechte te weinig vervolg aan de verwijzing wordt gegeven, hij de daarvoor geëigende klachtroute kan bewandelen. De Staat heeft in dat kader terecht aangevoerd dat een klacht over het medisch handelen in de P.I. na een eventuele ‘voorbemiddeling’ door het hoofd zorg schriftelijk voorgelegd kan worden aan de medisch adviseur met het verzoek te bemiddelen, waarna door [eiser] desgewenst aansluitend beroep bij de RSJ kan worden ingesteld (tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts en/of andere hulpverleners die betrokken zijn bij de zorg). Daarmee is een goede medische beoordeling voldoende gewaarborgd, te meer daar in de beroepscommissie naast een voorzitter twee huisartsen plaatsnemen.
4.6.
Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij de klachtprocedure al zonder resultaat heeft gevolgd gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Het overleg waarop hij doelt betrof slechts een (gepland) gesprek met de directie, dat zou gaan over het verloop van het verblijf van [eiser] in de P.I. [plaats].
4.7.
Ook het standpunt van [eiser] dat hij met spoed moet worden overgeplaatst omdat bij hem het benodigde vertrouwen in de medische zorg die hij krijgt is komen te ontbreken, wordt verworpen. Weliswaar is juist dat er incidenteel een fout in de medicatieverstrekking heeft plaatsgevonden en aanvankelijk de second-opinion is afgehouden, maar een en ander is door de directie van de P.I. [plaats] nadien hersteld. De second opinion heeft alsnog plaatsgevonden op 18 augustus 2021 en nadien is de zorg opgeschaald en verbeterd, onder meer door wijziging van de bloedverdunningsmedicatie. Nu niet weersproken is dat [eiser] momenteel wekelijks gezien wordt door de inrichtingsarts en de verpleegkundige is er onder de gegeven omstandigheden dan ook geen spoedeisende reden voor de gevorderde snelle overplaatsing.
4.8.
Ook voor het overige is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat er voldoende belang is bij de gevraagde voorziening. Zo heeft [eiser] niet gemotiveerd waarom het JSC, het JSZ of iedere andere P.I. per definitie betere zorg zou verlenen dan P.I. [plaats]. Voor zover [eiser] aanleiding ziet tot overplaatsing naar een andere P.I. in verband met meer mogelijkheden voor telefonisch contact is dit, zo dit al juist zou zijn, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende reden om niet te kunnen wachten op de beslissing van de RSJ.
4.9.
De slotsom is dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,- , waarvan € 1.016,- aan salaris advocaat en € 667,- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021.