ECLI:NL:RBDHA:2021:13615
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om een militair invaliditeitspensioen na afwijzing van de aanvraag en ongegrondverklaring van het bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig marinier, en de minister van Defensie over de afwijzing van zijn aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen. De eiser, die lijdt aan een aangeboren afwijking van de lage rug, had zijn aanvraag op 3 juli 2020 ingediend, maar deze werd afgewezen. Het bezwaar dat hij hiertegen indiende, werd op 12 november 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 1 december 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren toegelicht. Eiser stelde dat hij niet adequaat was gehoord over zijn bezwaren, mede omdat hij op de Filipijnen woont en niet tijdig kon reageren op de uitnodiging voor een hoorzitting. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren kenbaar te maken en dat hij niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd. Dit werd als zijn eigen risico beschouwd.
De rechtbank heeft ook de verzekeringsgeneeskundige rapportages van de verzekeringsarts H.G. Goedhard en R. Bhaggoe beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat deze rapportages onzorgvuldig waren en dat de afwijzing van de aanvraag voor het invaliditeitspensioen op juiste gronden was gedaan. De rechtbank oordeelde dat de aangeboren rugafwijking van eiser zich als een autonoom proces ontwikkelt, onafhankelijk van de militaire dienst, en dat er geen bewijs was dat de militaire dienst een significante invloed had op de verergering van zijn aandoening.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenvergoeding aan eiser toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 december 2021.