ECLI:NL:RBDHA:2021:13607
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet
Op 30 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van Delft, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Delft, dat op 31 augustus 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat de woning van verzoeker voor de duur van zes maanden gesloten zou worden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker, die zich in een hulpverleningstraject bevond en worstelde met een drugsverslaving, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat sluiting van de woning zijn herstel zou bemoeilijken.
Tijdens de zitting, die via een beeldverbinding plaatsvond, werd de situatie van verzoeker besproken. Hij was bijgestaan door zijn gemachtigde en een persoonlijke begeleider. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning noodzakelijk was voor de bescherming van het woon- en leefklimaat, maar dat het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder woog dan het belang van de burgemeester bij onmiddellijke sluiting. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste de rechtsgevolgen van het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester opgedragen het griffierecht van € 181,00 aan verzoeker te vergoeden en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,00.
De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker zich in een kwetsbare sociale situatie bevond en dat de hulpverlening zou worden bemoeilijkt als hij zijn woning moest verlaten. De rechter gaf aan dat de burgemeester in de beslissing op bezwaar rekening diende te houden met de bijzondere omstandigheden van verzoeker en de mogelijkheid om met een waarschuwing te volstaan in plaats van sluiting. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.