ECLI:NL:RBDHA:2021:13565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
20/9639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van het Coa tot het verstrekken van inlichtingen en de afwijzing van griffierechtenvergoeding

Op 19 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Coa) met zaaknummer AWB 20/9639. De rechtbank heeft het Coa aangesproken op haar procesgedrag en gewezen op de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 8:28 en 8:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Coa verplicht is om inlichtingen te verstrekken en relevante stukken in te zenden. Indien het Coa in de toekomst niet aan deze verplichtingen voldoet, zal de rechtbank daaruit de nodige gevolgtrekkingen maken, zoals vermeld in artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht.

De zaak betreft een aanvraag van eiseres om vergoeding van griffierechten die zij heeft betaald in een civiele procedure. Het Coa had eerder een besluit genomen waarin deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Coa ten onrechte had gesteld dat de griffiekosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze kosten niet gerelateerd waren aan de asielprocedure. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit was ingetrokken.

De rechtbank heeft het Coa veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2021 in de zaak tussen

[naam] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het Coa.

Procesverloop

Bij besluit van onbekende datum (het bestreden besluit I) heeft het Coa de aanvraag van eiseres om vergoeding van griffierechten afgewezen. Het bestreden besluit I is op 30 december 2020 door eiseres ontvangen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Zij heeft de gronden van het
beroep op 31 december 2020 ingediend.
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft het Coa het bestreden besluit I ingetrokken en een
nieuw besluit genomen (het bestreden besluit II).
Op dezelfde dag heeft eiseres hierop gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 oktober 2021. Namens eiseres is haar gemachtigde naar de zitting gekomen. Met voorafgaand bericht is namens het Coa niemand naar de zitting gekomen.

Overwegingen

Vooraf
1. Voordat de rechtbank ingaat op de inhoudelijke behandeling van het beroep, richt zij zich eerst tot het Coa met de volgende constateringen.
De rechtbank heeft het Coa bij brief van 31 december 2020 verzocht om binnen vier weken na verzending van de brief alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen bij de rechtbank. Nadat het Coa niet binnen de gegeven termijn had gereageerd, heeft de rechtbank bij brief van 15 februari 2021 het Coa wederom verzocht om binnen twee weken te reageren. Nadat het Coa ook op deze brief niet heeft gereageerd, heeft de rechtbank bij brief van 25 maart 2021 het Coa verzocht om binnen een week te reageren. Eerst op 30 maart 2021, nadat de rechtbank hier drie keer om heeft gevraagd, heeft het Coa de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend bij de rechtbank. De rechtbank wijst het Coa op de artikelen 8:28 en 8:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan het Coa verplicht is te voldoen aan het verzoek van de rechtbank om inlichtingen te geven en onder hem berustende stukken in te zenden. Indien het Coa in de toekomst niet aan zijn verplichtingen voldoet, zal de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. De rechtbank wijst hiervoor op artikel 8:31 van de Awb.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat partijen op 27 september 2021 een uitnodiging hebben ontvangen voor de behandeling van deze beroepszaak op 26 oktober 2021. Pas op 21 oktober 2021, nog geen drie werkdagen voor de zitting, laat het Coa weten dat hij het bestreden besluit I intrekt en een nieuw besluit heeft genomen. Daarbij plaatst de rechtbank nog de aantekening dat het bestreden besluit II met bijlagen niet volledig is verstuurd. Deze gang van zaken getuigt niet van een zorgvuldige werkwijze van de zijde van het Coa. Bovendien frustreert het Coa met haar werkwijze de zorgvuldige voorbereiding van de zaak voor zowel (de gemachtigde van) eiseres als de rechtbank. Hier komt bij dat de gemachtigde van het Coa op 25 oktober 2021 om 16:07 uur, dus nog geen 24 uur voor de zitting, zich schriftelijk heeft afgemeld voor de zitting. Ook deze gang van zaken van de zijde van het Coa verdient geen schoonheidsprijs. De rechtbank geeft het Coa mee om in de toekomst met de benodigde zorgvuldigheid die van hem verwacht mag worden, te procederen.
Het bestreden besluit I
2. Het beroep was in eerste instantie gericht tegen het bestreden besluit I. Omdat dit besluit is ingetrokken, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling daarvan. Het beroep van eiseres is daarom niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het betreden besluit I. Omdat het bestreden besluit I is ingetrokken nadat eiseres daartegen beroep had ingesteld, is er, anders dan het Coa meent, wel aanleiding om het Coa te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Op de hoogte daarvan gaat de rechtbank in onder 10.
Het bestreden besluit II
3. Op grond van artikel 6:19 van de Awb richt het beroep zich van rechtswege ook tegen het bestreden besluit II. Deze uitspraak gaat verder over het beroep voor zover het is gericht tegen dat besluit.
4. Eiseres heeft op 18 december 2020 een aanvraag ingediend om de kosten te vergoeden van griffierecht van €83,- die eiseres heeft betaald in een civiele procedure die door de Staat is gestart. Het Coa heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Het Coa stelt zich eerst op het standpunt dat de gemaakte griffiekosten in civiele zaken niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat die strikt genomen niet zien op de asielprocedure terwijl het Coa op grond van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) alleen eventuele kosten van een asielprocedure kan vergoeden. Daarnaast stelt het Coa zich op het standpunt dat de gemaakte griffiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat is gebleken dat eiseres nimmer de griffierechten van € 83,- heeft betaald. Zo blijkt uit het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 oktober 2020 dat de Staat is veroordeeld in de proceskosten van eiseres, waaronder het griffierecht van € 83,-. Vervolgens blijkt uit het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 augustus 2021 dat eiseres weliswaar is veroordeeld in de kosten van beide gedingen, maar de Staat deze kosten niet heeft gevorderd.
5. Eiseres is het hiermee niet eens. Op wat zij heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, ingaan.
6. De rechtbank is van oordeel dat het Coa zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de griffiekosten die eiseres heeft gemaakt in het kader van een civiele procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat artikel 17 van de Rva 2005 deze beperking niet kent. Eiseres wijst in dit kader nog terecht op de Handleiding Vergoeding Buitengewone kosten op grond van artikel 17, Rva 2005 van juli 2018 waar het volgende staat:

2.1.4 Griffierecht of vast recht in civiele procedures
Het kan voorkomen dat een bewoner andere rechterlijke procedures dan vreemdelingrechtelijke procedures voert (bijv. echtscheiding of een verhaalsprocedure uit onrechtmatige daad). Ook in dergelijke procedures kan griffierecht of vast recht geheven worden. Het griffierecht kan voor vergoeding in aanmerkingen komen mits de Rva 2005 van toepassing is en de kosten noodzakelijk zijn. (…)
Het Coa heeft daarom de aanvraag van eiseres niet om deze reden kunnen afwijzen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het Coa zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij geen kosten vergoedt die niet door eiseres zijn gemaakt. Eiseres heeft op 18 december 2020 een aanvraag ingediend om vergoeding van griffierechten. Op de aanvraag heeft eiseres in de toelichting het volgende aangegeven: “
Griffierecht €83,- , kosten gemaakt Rechtbank Zeeland-West Brabant in het kader van Civiele Zaak kort geding.” Ten tijde van haar aanvraag wist eiseres echter dat de Staat is veroordeeld in de proceskosten van het kort geding. De omstandigheid dat de Staat hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van 29 oktober 2020 en eiseres nog niet wist wat de uitkomst zou zijn van die procedure, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De aanvraag van eiseres ziet namelijk enkel op de kosten die zijn gemaakt in het kader van het kort geding. Het Coa heeft de aanvraag van eiseres om deze reden kunnen afwijzen.
8. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond is.
Conclusie
9. Het beroep zover gericht tegen het bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
10. De rechtbank heeft hiervoor onder 2 overwogen dat er aanleiding is om het Coa te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit I en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt het Coa in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.P.A. Burghoorn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 19 november 2021.
griffier De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.