ECLI:NL:RBDHA:2021:13506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
FT RK 21/806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake beslag op zorgtoeslag in het kader van WSNP

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot opschorting van beslag op de zorgtoeslag van verzoeker, die in een problematische schuldsituatie verkeert. Verzoeker, bijgestaan door mr. P.A. Loeff, had een verzoekschrift ingediend om het beslag dat door VGZ Zorgverzekeraar N.V. was gelegd, op te schorten totdat er een beslissing zou zijn genomen op zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag was gelegd na de start van een minnelijk schuldhulpverleningstraject, wat de financiële stabiliteit van verzoeker in gevaar bracht. De rechtbank oordeelde dat het belang van verzoeker om zijn financiële situatie te stabiliseren zwaarder weegt dan het belang van VGZ bij het beslag. De rechtbank heeft het verzoek tot opschorting van het beslag toegewezen en VGZ veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 656,00. De beslissing geldt totdat de uitspraak op het WSNP-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken, en vervalt in ieder geval na zes maanden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/619450 / FT RK 21/806
Beschikking van 3 november 2021
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoeker,
bijgestaan door mr P.A. Loeff
tegen
VGZ Zorgverzekeraar N.V.
statutair gevestigd te Arnhem,
verweerster,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als verzoeker en verweerster.

1.Inleiding

1.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of het beslag dat door VGA Verzekeringen is gelegd op de zorgtoeslag van verzoeker, in afwachting van een beslissing op het verzoek van [verzoeker] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP), moet worden opgeschort.
1.2
Verzoeker heeft een problematische schuldenlast. Hij wordt, in verband met het (minnelijke) schuldhulpverleningstraject, bijgestaan door mr. Loeff. Namens verzoeker zijn op 10 september 2021 zijn schuldeisers aangeschreven, waarbij uitgebreid op de situatie van verzoeker is ingegaan. In deze brief is ook een voorstel gedaan, dat erop neer komt dat de schuldeisers worden verzocht hun vordering op verzoeker kwijt te schelden.
1.3
In reactie op voornoemde brief heeft VGZ laten weten niet in te stemmen met de verzochte kwijtschelding. Vervolgens heeft VGZ beslag laten leggen op de toeslagen die maandelijks door de Belastingdienst aan verzoeker worden uitgekeerd.
Namens verzoeker is hierop (op 19 oktober 2021) een verzoekschrift ingediend waarin verzocht wordt om het gelegde beslag op te schorten totdat is beslist op het WSNP-verzoek. Dat laatste verzoek is tegelijkertijd bij de rechtbank ingediend.
1.4
Het verzoekschrift is behandeld op de zitting van 2 november 2021. Verzoeker is verschenen en gehoord. Verzoeker werd bijgestaan door de heer mr. P.A. Loeff, schuldhulpverlener van Advocatenkantoor Loeff B.V. en mevrouw N.M. Brandt, beschermingsbewindvoerder van Oprecht Leiden B.V. Namens verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

2.Standpunten van partijen

2.1
Namens verzoeker is gesteld dat het vanwege het gelegde beslag onvermijdelijk is dat er nieuwe schulden gaan ontstaan en dat daardoor dus de financiële situatie van verzoeker niet langer stabiel is. Dat sprake is van een stabiele financiële situatie is nodig om te kunnen worden toegelaten tot de WSNP. Het belang van verzoeker dient zwaarder te wegen dan het belang van VGZ bij het gelegde beslag, te meer nu het beslag pas is gelegd nadat het minnelijk traject is opgestart. Namens verzoeker wordt ook verzocht om verweerster te veroordelen in de kosten van dit geding, omdat – samengevat – VGZ door haar gedrag willens en wetens het schuldhulpverleningstraject frustreert en verzoeker onnodig op kosten jaagt. Voor de hoogte van de proceskostenvergoeding wordt verzocht aan te sluiten bij het tarief van een eenvoudig kort geding ad € 656,00.
2.2
Van verweerster is geen standpunt vernomen.

3.De beoordeling

3.1
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting een budgetplan overgelegd. Hieruit blijkt dat voorafgaand aan het beslag sprake was van een positief budgetplan. Na aftrek van alle vaste lasten bleef een bedrag van € 46,92 over. De financiële situatie was zodanig stabiel dat vaste lasten kunnen worden voldaan, zonder dat er nog nieuwe schulden ontstaan. Door het beslag , dat is gelegd ná aanvang van het minnelijk traject, wordt het budgetplan van verzoeker negatief. Concreet betekent dit dat verzoeker iedere maand € 60,08 tekort komt om zijn vaste lasten te kunnen voldoen. Dit houdt in dat er op zeer korte termijn nieuwe schulden zullen ontstaan. De bestaande stabiliteit, die ook nodig is voor toelating tot de Wsnp, wordt daarmee doorbroken.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat tegen de hiervoor geschetste achtergrond, waarbij de financiële situatie van verzoeker reeds stabiel was en inmiddels een minnelijk traject was gestart, het belang van verzoeker zwaarder dient te wegen dan het belang van VGZ Zorgverzekeraar bij het gelegde beslag. Dit geldt te meer nu dat beslag pas is gelegd nádat het minnelijk traject was opgestart. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
De proceskosten
3.3
VGZ heeft beslag doen leggen op de aan verzoeker toekomende toeslagen op het moment dat zij wist dat met het minnelijk traject (dat verplicht moet worden doorlopen in aanloop naar de WSNP) was begonnen. Hierdoor wordt zowel het minnelijk traject als een beroep op de WSNP gefrustreerd, omdat de stabiele financiële situatie wordt doorbroken. De rechtbank is van oordeel dat het geen pas geeft om in zo’n laat stadium nog beslag te leggen, ook al is daartoe op grond van de wet wel de mogelijkheid. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een veroordeling in de proceskosten moet worden uitgesproken. Uit artikel 285 Fw vloeit voort dat het minnelijk traject moet worden begeleid door specifiek daarin aangewezen personen, zoals in dit geval mr Loeff. Gelet op deze bepaling zal de rechtbank voor het bepalen van de proceskosten aansluiten bij de artikelen uit het Wetboek van Rechtsvordering waarin rechtsbijstand verplicht is. Gezien de aard van deze procedure zal de rechtbank aansluiten bij het tarief voor een eenvoudig kort geding. De kosten aan zijde van verzoeker worden tot op heden begroot op € 656,00.
3.4
De rechtbank ziet geen rechtsgrond om, zoals ter zitting door mr Loeff verzocht, te bepalen dat de proceskosten rechtstreeks op zijn kantoorrekening worden overgemaakt.

4.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de invorderingsmaatregel van het door verweerster gelegde beslag op de toeslagen van verzoeker per heden wordt opgeschort;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt totdat de uitspraak op het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt na verloop van zes maanden;
- veroordeelt verweerster in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 656,00.
Gewezen door mr. R.G.C. Veneman, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2021 in tegenwoordigheid van A.F. Mooijman, griffier.