ECLI:NL:RBDHA:2021:13498
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben verzoekers, [naam verzoeker] en [naam verzoekster], beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Tijdens de procedure hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op verzoek van de verweerder een verweerschrift ontvangen en heeft, zonder zitting, uitspraak gedaan op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoekers hun beroep hebben ingetrokken omdat het bestuursorgaan, in dit geval de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hen tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen, kan de rechtbank op verzoek van de verzoekers het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is, aangezien de verweerder heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 374, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 748 met een wegingsfactor van 0,50. Daarnaast dient de verweerder het griffierecht van € 178 aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.