ECLI:NL:RBDHA:2021:13498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
AWB 20 2069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben verzoekers, [naam verzoeker] en [naam verzoekster], beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Tijdens de procedure hebben verzoekers hun beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op verzoek van de verweerder een verweerschrift ontvangen en heeft, zonder zitting, uitspraak gedaan op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoekers hun beroep hebben ingetrokken omdat het bestuursorgaan, in dit geval de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hen tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen, kan de rechtbank op verzoek van de verzoekers het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is, aangezien de verweerder heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 374, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 748 met een wegingsfactor van 0,50. Daarnaast dient de verweerder het griffierecht van € 178 aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2069
V-nummers: [v-nummer verzoeker] en [v-nummer verzoekster]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam verzoekster], verzoekster,

[naam verzoeker], verzoeker,
gezamenlijk te noemen verzoekers,
gemachtigden: mrs. J.J.M. Verstrepen en R. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis.
Verzoekers hebben het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijk uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoekers is tegemoet gekomen door hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een beslissing te nemen. Verweerder heeft in het verweerschrift meegedeeld bereid te zijn de proceskosten te vergoeden. Verzoekers hebben het verzoek om vergoeding van de proceskosten gedaan gelijktijdig met het intrekken van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
3. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond is.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 374 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 748 en wegingsfactor 0,50 (licht). De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb het griffierecht – ten bedrage van € 178 – aan verzoekers dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 374 (driehonderdvierenzeventig euro);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 (honderdachtenzeventig euro) aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mee te ondertekenen
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.