ECLI:NL:RBDHA:2021:13494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/3702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering op basis van onvoldoende medewerking en bewijsstukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Gouda (verweerder) en eisers, die sinds 1996 een bijstandsuitkering ontvingen. De zaak betreft de opschorting en intrekking van hun bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft de uitkering opgeschort per 4 oktober 2019, omdat eisers niet de gevraagde bankafschriften hebben overgelegd en niet verschenen zijn op een gesprek dat hen was uitgenodigd. In het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking van de bijstandsuitkering gehandhaafd, omdat eisers niet de benodigde gegevens hebben verstrekt en niet hebben meegewerkt aan het onderzoek naar hun financiële situatie.

Eisers hebben in beroep aangevoerd dat hen ten onrechte verweten wordt dat zij geen bankafschriften hebben overgelegd en niet op het gesprek zijn verschenen. Zij ontkennen dat zij onroerende zaken in Marokko bezitten en hebben stukken overgelegd ter onderbouwing van hun standpunt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de bijstandsuitkering op te schorten en in te trekken, omdat eisers niet de gevraagde informatie hebben verstrekt en niet hebben meegewerkt aan het onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevraagde bankafschriften van belang waren voor het vaststellen van het recht op bijstand en dat eisers in verzuim waren door niet te verschijnen op het gesprek.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[eiser](eiser)
en [eiseres](eiseres), te [woonplaats] , hierna ook samen aan te duiden als eisers,
(gemachtigde: voorheen: mr. R.G. van den Heuvel, thans: mr. M.P.G. Glas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigden: C.M.P. de Wit).

Procesverloop

In besluit van 17 oktober 2019 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op uitkering van eisers ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 4 oktober 2019 opgeschort.
In het besluit van 26 november 2019 (primair besluit II) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers ingevolge de Pw met ingang van 4 oktober 2019 ingetrokken.
In het besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
Namens eisers is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Van de kant van eisers zijn nadere stukken ingebracht. Verweerder heeft daarop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers ontvingen al geruime tijd, sinds december 1996, een bijstandsuitkering. In het kader van een themacontrole "Grensoverschrijdend Vermogen" naar eventueel verzwegen vermogen en inkomsten in het buitenland van uitkeringsgerechtigden van de gemeente Gouda, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand. Daarbij is het bureau Soza Xpert B.V. (hierna: SoZa Xpert) ingeschakeld. De uitkomst van dit onderzoek was dat in het kadaster te Marokko op naam van eiser als 100% eigenaar een onroerende zaak staat vermeld, te weten een stuk grond en een appartement aan de [adres] in [plaats marokko] , onder nummer [kadasternummer] , met een geschatte waarde van 2.000.000 Marokkaanse Dirham. Dat is omgerekend € 184.349,-. De uitdraai van het kadaster is van 22 februari 2019. Naar mogelijke huurinkomsten is geen onderzoek gedaan.
2.
Eisers zijn op 18 juli 2019 schriftelijk op de hoogte gesteld van het onderzoeksresultaat. Daarbij is hen verzocht om uiterlijk 30 augustus 2019 een groot aantal gegevens te overleggen die volgens verweerder nodig zouden zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het gaat daarbij onder meer om eigendomsbewijzen betreffende de onroerende zaken, belastingaangiften en – aanslagen over de onroerende zaak [kadasternummer] en andere door verweerder genoemde bewijsstukken. Ook heeft verweerder gevraagd om alle bankafschriften van alle bankrekeningen waarover eisers de beschikking hebben gehad in de gehele periode waarin eisers volgens verweerder een onroerende zaak in eigendom hadden in Marokko. Bij brief van 30 juli 2019 heeft de voormalig gemachtigde van eisers verweerder bericht dat eisers niet zullen voldoen aan het verzoek van verweerder omdat zij bestrijden dat zij één of meer onroerende zaken in Marokko in eigendom hebben. Ook heeft hij verzocht om een afschrift van de onderzoeksrapportage. Verweerder heeft hierop bij brief van 6 augustus 2019 geantwoord dat geen inzage wordt gegeven in de resultaten van het onderzoek omdat dit onderzoek nog niet is afgesloten. Bij brief van 8 augustus 2019 heeft de voormalig gemachtigde hierop gereageerd en daarbij onder meer verzocht om een nadere onderbouwing van de conclusie dat sprake is van vermogen in het buitenland. Bij brief van 30 augustus 2019 heeft verweerder eisers op hun verzoek tot 27 september 2019 uitstel verleend om de gevraagde gegevens te overleggen. Bij brief van 5 september 2019 heeft de voormalig gemachtigde een attest van de Marokkaanse autoriteiten overgelegd waaruit zou blijken dat eiser geen eigendommen heeft aan de [adres] in [plaats marokko] . Bij brief van 24 september 2019 heeft verweerder eisers uitgenodigd voor een gesprek op 4 oktober 2019. Op die brief heeft de voormalig gemachtigde bij schrijven van 26 september 2019 gereageerd dat eisers niet op het gesprek van 4 oktober 2019 zullen verschijnen, hetgeen zij ook niet hebben gedaan. Vervolgens heeft verweerder primair besluit I genomen, waarin verweerder eisers heeft uitgenodigd voor een gesprek op 29 oktober 2019 met het verzoek de gevraagde gegevens mee te nemen. Omdat eisers binnen de gegeven termijn niet alsnog de gevraagde gegevens hebben overgelegd, heeft verweerder primair besluit II genomen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder primair besluit I en II gehandhaafd. Dit besluit berust onder verwijzing naar het advies van de Bezwaarschriftencommissie Gouda op de overweging dat verweerder op goede gronden nader onderzoek heeft gedaan naar de uitkomsten van de ontvangen rapportage. Nu eisers niet eerder melding hebben gemaakt van eventueel vermogen in het buitenland, is bij eisers terecht om alle gegevens gevraagd die in de brief van 18 juli 2019 zijn opgesomd. Voor het verstrijken van de gegeven termijn is geen van de gevraagde gegevens ingeleverd. Volgens verweerder is eisers de gelegenheid geboden om de situatie in een gesprek te verduidelijken. Verder zijn bij eisers ook gegevens opgevraagd die zij wel hadden kunnen aanleveren, ook al zou het kloppen dat zij niet over onroerende zaken in Marokko beschikken. Door ook die gegevens niet te overleggen, en bovendien niet te verschijnen voor het gesprek op 4 oktober 2019 hebben eisers de op hen rustende medewerkingsplicht geschonden, zodat is voldaan aan de voorwaarden voor opschorting van het recht op bijstand. Uitgaande van een rechtmatige opschorting heeft verweerder vervolgens vastgesteld dat de aan eisers gevraagde gegevens niet binnen de bij de opschorting gestelde termijn (alsnog) zijn ingeleverd, terwijl niet is gebleken dat eisers daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Daarom is verweerder van mening dat het recht op uitkering van eisers terecht is ingetrokken met ingang vanaf 4 oktober 2019.
5. Eisers voeren in beroep aan dat hen ten onrechte wordt verweten dat zij geen bankafschriften hebben overgelegd en niet op het gesprek van 4 oktober 2019 zijn verschenen. Daarvoor hadden zij in bezwaar al een steekhoudende reden gegeven, namelijk dat zij ontkennen over onroerende zaken in Marokko te beschikken. Voorts hebben eisers gesteld dat alle gevraagde gegevens direct verband houden met de veronderstelde eigendommen in Marokko. Zij hebben in beroep meerdere stukken overgelegd waarmee zij volgens hen genoegzaam hebben aangetoond dat eiser geen eigendommen heeft (gehad) aan de [adres] te [plaats marokko] .
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De te beoordelen periode loopt van 4 oktober 2019 (de ingangsdatum van de intrekking) tot en met 26 november 2019 (de datum van primair besluit II).
6.2.
Voor zover eisers het standpunt innemen dat verweerder het onderzoek van SoZa Xpert niet bij zijn besluitvorming mocht betrekken omdat sprake is van een commercieel belang, hebben ze tijdens de zitting gesteld deze beroepsgrond niet langer te handhaven. De rechtbank laat dit dan ook buiten beschouwing.
6.3.
Daargelaten de vraag of voldoende aannemelijk is dat eisers over onroerend goed in Marokko beschikken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van eisers. De rechtbank komt tot dat oordeel omdat eisers niet de bankafschriften hebben overgelegd waar verweerder om heeft gevraagd en omdat zij ook niet op het gesprek van 4 oktober 2019 zijn verschenen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.3.1.
Het bestreden besluit berust onder andere op toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Pw. Ingevolge die bepaling heeft de bijstandverlenende instantie de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover betrokkene niet binnen de hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
6.3.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie vervolgens op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Dit is vaste rechtspraak. [1]
6.3.3.
Gelet op de resultaten van het onderzoek dat door SoZa Xpert is verricht, is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde bankafschriften van belang waren om het recht op bijstand vast te stellen. Hiermee kon immers (aanvullend) inzicht in de financiële situatie van eisers worden verkregen. Daarnaast mocht verweerder van eisers verlangen dat zij op het gesprek van 4 oktober 2019 zouden verschijnen om de vragen die het onderzoek van SoZa Xpert had opgeroepen met hen te bespreken.
6.3.4.
Niet in geschil is dat eisers in het geheel geen bankafschriften hebben overgelegd en dat zij niet op het gesprek van 4 oktober 2019 zijn verschenen. Niet is gebleken dat dit eisers niet is te verwijten. Gesteld noch gebleken is dat zij niet tijdig bankafschriften konden overleggen. Daarnaast is niet gebleken dat zij redelijkerwijs niet in staat zouden zijn om op het gesprek met verweerder te verschijnen. Dat eisers van meet af aan hebben gesteld niet over onroerend goed in Marokko te beschikken, maakt niet dat eiseres in het geheel geen medewerking hoeven te verlenen aan het onderzoek van verweerder en dat zij daarom ook niet op het gesprek met verweerder hoefden te verschijnen. Dat zij geen medewerking verleenden omdat zij het niet eens waren met de manier waarop verweerder hen benaderde, zoals eisers ter zitting hebben gesteld, is evenmin een reden om geen verwijtbaarheid aan te nemen. Hiervoor staat eventueel een klachtenprocedure open. De rechtbank concludeert dan ook dat eisers in verzuim waren doordat zij geen bankafschriften hebben overgelegd en niet op het gesprek met verweerder zijn verschenen. Verweerder kon daarom in redelijkheid gebruikmaken van zijn bevoegdheid om de bijstandsuitkering van eisers op te schorten.
6.4.
Nu eisers geen gevolg hebben gegeven aan de in primair besluit I geboden mogelijkheid om het verzuim te herstellen en niet is gebleken dat eisers dit niet is te verwijten – de rechtbank verwijst daarvoor naar hetgeen zij hiervoor onder 6.3 heeft overwogen – was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw het recht op bijstand van eisers vervolgens in te trekken met ingang van de eerste dag waarop het recht op uitkering was opgeschort, te weten 4 oktober 2019. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kon maken.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:939.