ECLI:NL:RBDHA:2021:13493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
21_6589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking verzoek voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Ziektewet (ZW). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de schorsing van haar ZW-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die per 1 september 2021 was ingegaan. Na een besluit van 21 oktober 2021, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard en de uitkering werd hervat, trok verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening in. Ze verzocht echter wel om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid tot proceskostenvergoeding beoordeeld op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter oordeelde dat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de hervatting van de uitkering was gebaseerd op nieuwe informatie die na de schorsing was verkregen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de schorsing van de uitkering niet onterecht was en dat de beslissing om het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de overweging dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding gaven om anders te oordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6589

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. O.F.X. Roozemond),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).

Procesverloop

Verweerder heeft de uitbetaling van verzoeksters uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 1 september 2021 geschorst.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft op 14 oktober 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de ZW-uitkering van eiseres per 1 september 2021 voortgezet.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De schorsing van de ZW-uitkering was gebaseerd op de vaststelling dat het niet meer mogelijk was om contact met verzoekster te krijgen en dat als gevolg daarvan het recht op een ZW-uitkering niet was vast te stellen. Eerst nadat er op 6 oktober 2021 telefonisch contact is geweest tussen verzoekster en haar re-integratiebegeleider en verzoekster vervolgens op 18 oktober 2021 op het spreekuur van een arts van verweerder is gezien, heeft verweerder de betaling van de ZW-uitkering en de toeslag per 1 september 2021 hervat. Het nieuwe besluit is dus kennelijk gebaseerd op informatie die eerder niet bekend is en die dateert van na het oorspronkelijke besluit. Dat betekent dat geen sprake van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. In het feit dat verweerder dat het bezwaar niettemin gegrond heeft verklaard, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding anders te oordelen.
4. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenveroordeling af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.