Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2021 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: S. Gootjes).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Ziektewet (ZW). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de schorsing van haar ZW-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die per 1 september 2021 was ingegaan. Na een besluit van 21 oktober 2021, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard en de uitkering werd hervat, trok verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening in. Ze verzocht echter wel om vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid tot proceskostenvergoeding beoordeeld op basis van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter oordeelde dat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de hervatting van de uitkering was gebaseerd op nieuwe informatie die na de schorsing was verkregen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de schorsing van de uitkering niet onterecht was en dat de beslissing om het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de overweging dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding gaven om anders te oordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.