ECLI:NL:RBDHA:2021:13488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
20_6675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor rolstoelvervoer met begeleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de toekenning van een vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Eiser had een aanvraag ingediend voor vergoeding van de aanschaf van een auto om zijn invalide zoon, [A], te vervoeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente bij het primaire besluit een vervoersvoorziening in de vorm van collectief aanvullend vervoer (CAV) heeft toegekend, maar dat eiser dit als ontoereikend beschouwde. Eiser voerde aan dat zijn zoon, [A], meervoudige en complexe lichamelijke en mentale beperkingen heeft en dat het CAV niet voldoet aan zijn vervoersbehoeften, vooral niet in spoedgevallen of buiten reguliere uren.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de adviserend geneeskundige A. Martinez in overweging genomen, die concludeerde dat rolstoeltaxivervoer met begeleiding geschikt en doelmatig is voor [A], mits hij niet te lang hoeft te wachten en zijn hulpmiddelen kan meenemen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de bevindingen van de geneeskundige te twijfelen en dat de door eiser overgelegde medische rapporten geen nieuwe informatie boden die de eerdere conclusies tegenspraken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vervoersbehoefte van [A] niet alleen beperkt is tot schoolvervoer, maar dat er ook andere medische afspraken zijn die vervoer vereisen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de gemeente op goede gronden heeft besloten om de CAV toe te kennen als passende voorziening voor de beperkingen van [A]. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.S.J. de Korte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van collectief aanvullend vervoer (de Taxibus).
Bij besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn te kennen gegeven dat zij hun eerder gegeven toestemming om het beroep schriftelijk te behandelen niet langer handhaven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 20 februari 2020 een aanvraag ingediend voor vergoeding van de aanschaf van een auto om zijn invalide zoon [A] te vervoeren naar het ziekenhuis, de huisarts en voor uitjes buiten de school. Eiser heeft daarbij vermeld dat zijn zoon nu zo groot wordt dat hij moeilijk in de huidige auto, een 3-deurs Opel Corsa uit 1999, is te vervoeren en dat de rolstoel ook niet meer in deze auto past. Verder voldoet de auto technisch niet meer.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit beslist op deze aanvraag en aan eiser een vervoersvoorziening in de vorm van collectief aanvullend vervoer (CAV) toegekend.
3. Naar aanleiding van het hiertegen gemaakte bezwaar, waarbij kort gezegd is gesteld dat het CAV ontoereikend is, heeft verweerder advies gevraagd aan de geneeskundige A. Martinez. Deze geneeskundige heeft op 26 augustus 2020 rapport uitgebracht. In haar rapport heeft deze geneeskundige vermeld dat er bij [A] sprake is van ernstige psychomotorische problemen waardoor het zelfstandig staan en lopen instabiel en kortdurend mogelijk is. [A] draagt ortheses aan de enkel en maakt gebruik van een loopwagen, een sofielstoel met antislipmat en een rolstoel. Buitenshuis maakt [A] voornamelijk gebruik van een rolstoel die door derden wordt voortgeduwd. Voor de handen zijn spalken aangemeten. Verder is er sprake van een spraakstoornis en heeft er specialistisch onderzoek plaatsgevonden naar overmatig speekselverlies. In 2017 is [A] tevens onderzocht vanwege aanvalsgewijs optredende wegrakingen. Daarvoor is hij nu goed ingesteld. Wat betreft het psychisch functioneren heeft de geneeskundige vermeld dat er sprake is van een mentale ontwikkelingsachterstand, dat [A] voornamelijk contact maakt door middel van verbaal communiceren, dat hij veel van de gesproken taal begrijpt en dat hij eenvoudige terugkerende woorden en opdrachten begrijpt.
De geneeskundige heeft geconcludeerd dat de prognose van de beperkingen redelijk stabiel is en dat bij onderzoek geen evidente risico’s op acute ontsporing van de gezondheidssituatie is gebleken. Medisch gezien zijn er volgens haar geen bezwaren tegen collectief rolstoeltaxivervoer, mits [A] niet te lang hoeft te wachten en hij zijn hulpmiddelen kan meenemen. Rolstoeltaxivervoer met begeleiding kan als geschikt en doelmatig worden beschouwd voor vervoer in- en rondom de gemeente. Dit blijkt mede uit het feit dat [A] bijna dagelijks gebruik maakt van het leerlingenvervoer zonder dat er sprake is geweest van een acute medische complicatie. Voor het eigen gesloten buitenvervoer is volgens de geneeskundige geen strikt medische reden, aangezien ernstige lichamelijke- en psychische problematiek ontbreken.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit gehandhaafd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat uit het onderzoek van de adviserend geneeskundige Martinez is gebleken dat er medisch geen bezwaren zijn tegen het gebruik van rolstoeltaxivervoer met begeleiding, mits [A] niet te lang hoeft te wachten en hij zijn hulpmiddelen kan meenemen. Gebleken is dat de hulpmiddelen van [A] (rolstoel en loopwagen) invouwbaar zijn en kunnen worden meegenomen in het CAV. Het CAV is daarmee volgens verweerder een passende voorziening.
5. Eiser voert aan dat [A] bekend is met meervoudige en complexe lichamelijke en mentale beperkingen en dat verweerder de ernst van de aandoeningen en de beperkingen van zijn zoon heeft onderschat en de mogelijkheden heeft overschat. Eiser heeft daarbij gewezen op de verklaring van revalidatiearts Impelmans van 30 maart 2020, waaruit volgens hem blijkt dat [A] een aantoonbare loopbeperking heeft van langdurige aard, waarvan de verwachting is dat de loopbeperking zal toenemen en dat [A] 1-op-1 begeleiding nodig heeft en noodzakelijk is, ook tijdens vervoer. Eiser heeft in beroep voorts verklaringen overgelegd van de kinderneuroloog/logopedist van 16 november 2017 en 24 januari 2018, de klinisch geneticus van 20 mei 2018, de neuroloog van 28 juni 2017, de revalidatiearts Impelmans van 13 juli 2020 en de maatschappelijk werker van Tyltylcentrum. Naar de mening van eiser is de medische toestand van [A] in de loop der tijd verslechterd en is het de verwachting dat deze in de toekomst verder verslechtert.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat [A] weliswaar met het leerlingenvervoer naar school gaat, maar dat verweerder heeft miskend dat dit niet de enige vervoersbehoefte is. [A] moet heel vaak bezoeken afleggen aan ziekenhuizen en het revalidatiecentrum in Den Haag en ook aan ziekenhuizen in Delft, Leiden en Nijmegen. Bovendien is het CAV niet beschikbaar in de late en nachtelijke uren. Als [A] te maken krijgt met een medische complicatie en in de nacht naar het ziekenhuis moet, is het CAV niet beschikbaar. Evenmin heeft verweerder er rekening mee gehouden dat [A] snel overprikkeld raakt en niet in staat is lang te wachten op het CAV. Verder dient hij ook buiten de schooluren, schooldagen en tijdens schoolvakanties vervoerd kunnen worden. Het wordt steeds moeilijker om [A] in de huidige 3-deursauto te vervoeren, zeker als hulpmiddelen moeten worden meegenomen. De auto voldoet technisch ook niet meer. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder een bedrag aan hem dient te verstrekken waarmee hij een regulier gezinsauto met 5 deuren aan kan schaffen.
6.1.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2, van de Wmo 2015 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
6.2.
Artikel 3.1, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2018 (Verordening) bepaalt dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die een cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet met gebruikelijke ondersteuning kan verminderen of wegnemen.
6.3.
Artikel 3.6, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat, in aanvulling op artikel 3.1, een cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening of het aanpassen van het eigen vervoermiddel, wanneer de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van een algemene voorziening voor vervoer.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het onderzoek door de geneeskundige A. Martinez, welk onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, onzorgvuldig is geweest. Deze geneeskundige heeft eiser en zijn zoon [A] op haar spreekuur gezien, heeft een loop- en houdingsonderzoek bij [A] verricht, heeft bij [A] een oriënterend psychisch onderzoek verricht en voorts heeft zij de in bezwaar overgelegde medische rapporten van de behandelend artsen bij haar beoordeling betrokken.
7.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan het medisch oordeel van de adviserend geneeskundige. Deze geneeskundige heeft afdoende gemotiveerd dat rolstoeltaxivervoer met begeleiding als geschikt en doelmatig wordt beschouwd voor vervoer in- en rondom de gemeente en dat medisch gezien er geen bezwaren zijn tegen collectief rolstoeltaxivervoer, mits [A] niet te lang hoeft te wachten en hij zijn hulpmiddelen kan meenemen. De door eiser in beroep overgelegde medische rapporten geven geen reden om aan het medisch oordeel van de geneeskundige te twijfelen, nu deze rapporten dezelfde zijn als de rapporten die in bezwaar zijn overgelegd en waar de geneeskundige rekening mee heeft gehouden. Zij merkt daarbij op dat ook het rapport van revalidatiearts Impelmans van 30 maart 2020 waar eiser met nadruk op heeft gewezen, niet aan het medisch oordeel van de geneeskundige doet twijfelen, nu de geneeskundige de daarin vermelde loopbeperking van [A] heeft onderkend. Dat de medische toestand van [A] in de toekomst mogelijk zal verslechteren, valt buiten de buiten de beoordeling van deze zaak. Immers, het gaat om de beoordeling van de beperkingen zoals die er op de datum in geding zijn. Eiser kan altijd op een later moment verzoeken om een nieuwe beoordeling, indien hij van mening is er verslechtering van de gezondheidstoestand heeft plaatsgevonden ten opzichte van de huidige medische beoordeling.
Wat betreft de overgelegde verklaring van maatschappelijk werker E. Mulder merkt de rechtbank op dat onduidelijk is wat de status hiervan is. Het lijkt er op dat zij in die verklaring uit de brief van revalidatiearts Impelmans van 13 juli 2020 citeert. Zij vermeldt echter ook punten die niet afkomstig zijn uit deze brief, noch uit de brief van Impelmans van 30 maart 2020 die zich in het dossier bevindt. Voor zover dit haar eigen (medische) bevindingen zijn, kent de rechtbank hieraan geen waarde toe, reeds omdat zij geen arts is.
7.3
Niet is betwist dat de rolstoel en loopwagen van [A] invouwbaar zijn. Daarmee kunnen deze hulpmiddelen worden meegenomen in de Taxibus. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde die door de geneeskundige heeft gesteld om gebruik te kunnen maken van het CAV.
7.4.
Wat betreft de stelling dat [A] niet in staat is om lang te wachten op het CAV overweegt de rechtbank als volgt. Afspraken die [A] met medisch specialisten maakt zijn ver van tevoren bekend, zodat de taxi tijdig besteld kan worden en aldus een lange wachttijd vermeden wordt. Bovendien is gebleken dat [A] in staat is om met het leerlingenvervoer naar en van school te reizen. Voor incidentele gevallen kan van eiser gevergd worden dat [A] wordt vervoerd met gebruikmaking van het individuele taxivervoer of in geval van spoed door een ambulance.
7.5.
Eiser heeft er op gewezen dat de bezwaarmedewerkster in haar emailbericht van 7 augustus 2020 schrijft dat [A] is gegroeid en zijn spieren stram en stijf zijn, hij moeilijk in de auto is te krijgen, dat de gezinsauto niet meer voldoet en dat het CAV geen passende oplossing is. De rechtbank kent hieraan niet de waarde toe die eiser hier aan toegekend wil zien. Dit emailbericht is slechts een intern discussiestuk waarin de betreffende bezwaarmedewerker aan de specialist Jeugd en Maatschappelijke Ondersteuning mevrouw Eijer vraagt wat haar standpunt is. Bovendien heeft mevrouw Eijer op 10 augustus 2020 in antwoord hierop bericht zij van mening dat de Taxibus een passende oplossing is voor de vervoersbehoefte van [A] .
7.6.
Eiser stelt dat bij het besluit van 30 augustus 2018 door verweerder aan eiser is meegedeeld dat het CAV geen geschikte oplossing is en dat daarom toen een tegemoetkoming in de vervoerskosten is toegekend. Dit geeft de rechtbank geen reden om tot het oordeel te komen dat ook nu aan eiser deze tegemoetkoming moet worden toegekend. Aan het besluit van 30 augustus 2018 lag het standpunt ten grondslag dat het gebruik van de Taxibus een optie zou kunnen zijn, maar dat dit geen passende oplossing was omdat eiser een eigen auto had. Hieruit blijkt niet dat [A] destijds om medische redenen geen gebruik kon maken van de Taxibus.
7.7.
Voor zover eiser stelt dat hij [A] niet meer kan vervoeren omdat zijn eigen auto te oud en aan vervanging toe is, valt dit buiten de beoordeling van dit geschil. Ter beoordeling staat immers of [A] wel of geen gebruik kan maken van CAV.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden besloten de voorziening CAV toe te kennen ter compensatie van de beperkingen die de zoon van eiser ondervindt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.