ECLI:NL:RBDHA:2021:13487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
20_8092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot verplaatsing van een gehandicaptenparkeerplaats op basis van gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verplaatsing van een gehandicaptenparkeerplaats door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag werd afgewezen op 19 mei 2020, omdat er volgens verweerder geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van eerdere besluiten. Eiser had eerder al aanvragen gedaan voor verplaatsing van de parkeerplaats, maar deze waren ook afgewezen. De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen bestudeerd. Eiser voerde aan dat zijn zoon, die gebruik maakt van de parkeerplaats, een loopbeperking heeft die in de loop der tijd is verergerd, en dat dit een reden is voor de verplaatsing. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser aangevoerde feiten niet nieuw waren en dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag opnieuw te beoordelen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.B. Wijnholt op 2 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.S.J. de Korte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M. Eser).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verplaatsing van de aan hem toegekende gehandicaptenparkeerplaats afgewezen, op de grond dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
Bij besluit van 12 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 maart 2021 heeft eiser een reactie gegeven op het verweerschrift.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn te kennen gegeven dat zij hun eerder gegeven toestemming om het beroep schriftelijk te behandelen niet langer handhaven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 7 augustus 2013 heeft verweerder aan eiser een gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van zijn zoon toegewezen nabij het perceel [perceel 2] [huisnummer 2] te [plaats] . Naar aanleiding van het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 8 januari 2014 alsnog besloten de gehandicaptenparkeerplaats toe te wijzen nabij het perceel [perceel 1] [huisnummer 1] .
1.2
Op 9 juni 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verplaatsing van de aan hem toegekende parkeerplek naar “zelfde straat, aan de overkant”.
1.3
Bij besluit van 26 juli 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verhuizing van de gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats toegewezen naar de overzijde van de straat tegenover het perceel [perceel 1] [huisnummer 1] .
1.4.
Op 30 augustus 2018 heeft eiser verweerder verzocht tot verplaatsing van de aan hem toegekende gehandicaptenparkeerplaats. Hij heeft daarbij aangegeven dat de parkeerplaats onder een boom staat en hij veel schade aan de auto ondervindt als gevolg van vogelpoep. Hij wil graag dat de parkeerplaats wordt verplaatst naar de 3e plaats van de boom waar de bomen zijn omgezaagd.
1.5
Bij brief van 7 september 2018 heeft verweerder aan eiser bericht dat zij het voornemen heeft deze aanvraag af te wijzen, op de grond dat de door eiser aangevoerde reden geen reden geeft om de bestaande parkeerplaats te verplaatsen.
Nadat eiser zijn zienswijze tegen dit voornemen kenbaar had gemaakt, heeft verweerder bij besluit van 18 september 2018 het verzoek van eiser om de ten behoeve van zijn zoon gereserveerde parkeerplaats te verplaatsen afgewezen.
1.6.
Op 21 april 2020 heeft eiser wederom een aanvraag ingediend om de gehandicaptenparkeerplaats te verplaatsen naar de locatie nabij [perceel 1] [huisnummer 1] . Eiser heeft in zijn aanvraag vermeld dat de huidige parkeerplaats moeilijk is te bereiken voor zijn zoon, omdat dit een plek aan de overkant van de sloot is. Aangezien zijn zoon hierbij de weg met tweerichtingsverkeer moet oversteken en zijn zoon zeer moeilijk en traag loopt, is dat gevaarlijk. Eiser heeft daarbij gewezen op de brief van de revalidatiearts Impelmans van 30 maart 2020 waaruit blijkt dat zijn zoon een aantoonbare loopbeperking heeft.
1.7.
Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen, op de grond dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van het besluit van 18 september 2018.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 10 november 2020, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar voren heeft gebracht. Uit de door eiser overgelegde brief van de revalidatiearts blijkt volgens verweerder dat de zoon van eiser bepaalde medische problemen heeft, maar dat daaruit niet blijkt dat de problematiek is toegenomen. De daarin vermelde verwachting dat de problematiek zal toenemen, betreft een onzekere toekomstige ontwikkeling en vormt geen reden om nu al de aanvraag toe te wijzen, aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat er weldegelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en heeft daarbij gewezen op de verklaring van de revalidatiearts van 30 maart 2020. Uit die verklaring blijkt dat zijn zoon moeilijker is gaan lopen dan voorheen en dat de kans op struikelen en vallen groot is. Daaruit blijkt ook dat het niet gaat om een toekomstige ontwikkeling, maar om een voorspelbare toekomst, gelet op de toename van de lengte en het gewicht van zijn zoon als opgroeiende jeugdige. In beroep heeft eiser nog verklaringen overgelegd van de kinderneuroloog/logopedist van 16 november 2017 en 24 januari 2018, de klinisch geneticus van 20 mei 2018, de neuroloog van 28 juni 2017, de revalidatiearts Impelmans van 13 juli 2020 en de maatschappelijk werker van Tyltylcentrum.
Eiser stelt dat het gewenst is dat de parkeerplek wordt verplaatst naar de plek aan het trottoir voor de toegang gelegen aan de [perceel 1] [huisnummer 1] . Om naar de huidige parkeerplek te komen moeten hij en zijn zoon de weg oversteken met alle gevaren verbonden aan de loopbeperkingen en val-, struikelgevaren van dien. Uit het verkeerstechnisch onderzoek
blijkt weliswaar dat de huidige locatie wellicht beter is, maar daaruit blijkt ook dat de parkeerplek weldegelijk kan worden gesitueerd aan de door hem gewenste locatie nabij de [perceel 1] [huisnummer 1] . Dat er dan een te klein stukje overblijft om een tweede parkeerplaats te realiseren, is volgens eiser niet onderbouwd. Dat er sprake is van een hoge parkeerdruk wordt betwist. Tot slot voert eiser aan dat verweerder niet heeft onderzocht en beargumenteerd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing is.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Indien verweerder dit – zoals in dit geval – heeft gedaan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht. In de door eiser overgelegde verklaring van de revalidatiearts van 30 maart 2020 wordt vermeld dat de zoon van eiser een loopbeperking heeft en dat deze van langdurige aard is. Dit was echter al bekend, nu in de eerdere medische adviezen uit 2012 en 2017 al is vastgesteld dat de zoon van eiser motorische beperkingen heeft, een beperkte mobiliteit heeft en instabiel is tijdens het lopen. Dat de revalidatiearts heeft vermeld dat hij verwacht dat de loopbeperking zal toenemen, geeft geen reden om tot een andere oordeel te komen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat dit slechts een verwachting is en daarmee een onzekere toekomstige ontwikkeling. De door eiser aangevoerde toenemende endorotatie van de benen en daarbij ook struikelen, heeft blijkens de brief van de revalidatiearts betrekking op de inzet van de neuroswing orthese. Daarmee is getracht het lopen van Adam te verbeteren, echter bleek Adam zonder neuroswing veel gemakkelijker te lopen. Daarom is ook gestopt met de neuroswing.
Ook de door eiser overgelegde latere verklaring van de revalidatiearts van 13 juli 2020 geeft geen nieuwe gezichtspunten omtrent de gezondheidstoestand van de zoon van eiser.
4.5.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat gelet op hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, het besluit van verweerder niet evident onredelijk is te achten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er buitengewone omstandigheden bestaan waarin zeer zwaarwegende belangen op het spel staan. Ook is niet gebleken dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.