ECLI:NL:RBDHA:2021:13444
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op basis van tijdelijke humanitaire gronden. Het bestreden besluit, dat op 6 mei 2021 was genomen, verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond.
Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. In de uitspraak van dezelfde dag, met zaaknummer AWB 21/3317, is op het beroep van verzoeker beslist. Aangezien het beroep is afgewezen, werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond beschouwd en afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 november 2021 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.