ECLI:NL:RBDHA:2021:13438
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongeldigverklaring rijbewijs en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, welke door het CBR was vastgesteld op 12 augustus 2020, omdat hij het aan hem opgelegde onderzoek naar drugsgebruik niet tijdig had betaald. Het bezwaar van eiser werd door het CBR niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. Eiser stelde dat hij in afwachting was van een beslissing van de Officier van Justitie en dat hij problemen had met zijn postadres en gezondheid, waardoor hij minder goed overzicht had over zijn post.
De rechtbank overwoog dat de bezwaartermijn van zes weken eindigde op 23 september 2020, maar dat het bezwaarschrift pas op 24 september 2020 was verzonden. Eiser kon niet aantonen dat hij het bezwaarschrift eerder had verzonden. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was, ook niet gezien de omstandigheden die eiser had aangevoerd. Ten overvloede merkte de rechtbank op dat zelfs als de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, dit niet zou leiden tot een andere uitkomst, aangezien eiser de kosten voor het opgelegde onderzoek niet had betaald.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiser verantwoordelijk is voor het goed beheren van zijn post. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier A. Nobel, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2021.