ECLI:NL:RBDHA:2021:13316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
NL21.10395 en NL21.16281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ethiopische vrouw met politieke overtuiging en risico op vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ethiopische vrouw, eiseres, die vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Ethiopië vanwege haar politieke overtuigingen en activiteiten voor het Oromo Liberation Front (OLF). Eiseres had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 november 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzingen onvoldoende gemotiveerd waren en dat eiseres wel degelijk een fundamentele politieke overtuiging had, die haar in de negatieve belangstelling van de Ethiopische autoriteiten zou kunnen brengen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres, gezien haar etniciteit als Oromo en haar betrokkenheid bij politieke activiteiten in Nederland, een verhoogd risico liep op vervolging bij terugkeer. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om binnen zes weken een verblijfsvergunning asiel te verlenen op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 2.244,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverhalen, vooral in het licht van de politieke situatie in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.10395 (beroep) en NL21.16281 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] ,

eiseres en verzoekster (hierna: eiseres),
mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 2] ,
en
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum 3] ,
allen met de Ethiopische nationaliteit
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C.D.G. van IJzendoorn).

ProcesverloopMet het besluit van [naam 4] (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter
verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank/voorzieningenrechter, hierna de rechtbank, heeft de zaken via een telefonische verbinding behandeld op de zitting van 22 november 2021. Eiseres heeft daaraan deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk Oromo is verschenen
H. Alemayeau. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1
Eiseres heeft op [datum 1] een eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Hieraan heeft eiseres ten grondslag gelegd dat haar man en vader leden waren van het Oromo Liberation Front (OLF) en dat zij supporter is van deze organisatie. Eiseres gaf voor de OLF goederen door die in haar huis waren opgeslagen. [datum 2] is eiseres meegenomen door de politie en heeft zij zonder proces langdurig gevangen gezeten waarbij zij is mishandeld en verkracht. Verweerder heeft de eerste asielaanvraag van eiseres met het besluit van [datum 4] afgewezen omdat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig werd geacht. Eiseres heeft hiertegen tevergeefs beroep [1] en hoger beroep [2] ingesteld.
1.2
Op [datum 5] heeft eiseres een tweede asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft daarbij een medisch rapport van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (IMMO) van september 2012 overgelegd waarmee zij wil aantonen
dat zij, door wat zij heeft meegemaakt in Ethiopië, getraumatiseerd is geraakt en zij daardoor niet naar behoren heeft kunnen verklaren. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van [datum 6] afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eiseres tegen dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats ‘s Hertogenbosch [3] gegrond verklaard maar door het hoger beroep van verweerder is deze uitspraak weer teruggedraaid [4] . Volgens de Afdeling heeft eiseres geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom zij het IMMO-rapport niet in de eerste procedure heeft kunnen overleggen. Met deze uitspraak in hoger beroep is de afwijzing van de tweede asielaanvraag in stand gebleven.
1.3
Op [datum 7] heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, een opvolgende (derde) asielaanvraag ingediend. De vader van het jongste kind is [naam 5] , een Ethiopische vluchteling met een asielstatus in Nederland en aanhanger van het OLF, met wie eiseres een relatie heeft. Volgens eiseres mag verweerder volgens
WBV 2016/13 een opvolgende aanvraag niet afwijzen als niet-ontvankelijk als sprake is van een IMMO-rapport. Met het besluit van [datum 8] heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep dat eiseres daartegen heeft ingesteld is door deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch [5] gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij in een overweging ten overvloede overwogen het onbegrijpelijk te vinden dat de Afdeling aan de inhoud van het IMMO-rapport in de tweede asielprocedure geen gewicht heeft toegekend. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende kenbaar gemotiveerd waarom de deelname van eiseres aan de Oromo-demonstraties in Nederland ongeloofwaardig is geacht. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat zelfs als van deelname aan de demonstraties wordt uitgegaan, er geen vrees bij terugkeer is omdat verweerder niet heeft getoetst aan actuele landeninformatie. De rechtbank heeft het besluit van [datum 8] vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. In hoger beroep [6] is deze uitspraak bevestigd.
1.4
Met het besluit van [datum 9] heeft verweerder opnieuw beslist op de opvolgende (derde) asielaanvraag van eiseres van [datum 8] en deze wederom afgewezen. Verweerder volgt inmiddels dat eiseres heeft deelgenomen aan de gestelde activiteiten, maar hieruit blijkt nog niet van een fundamentele politieke overtuiging. Het enkele feit dat eiseres Oromo is en haar bevolkingsgroep slecht behandeld wordt, is onvoldoende om een fundamentele politieke overtuiging aan te nemen. Zelfs al zouden de Ethiopische autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de marginale activiteiten van eiseres in Nederland, dan nog acht verweerder niet aannemelijk dat zij als gevolg daarvan bij terugkeer naar Ethiopië te vrezen heeft voor de autoriteiten. Het beroep dat eiseres daartegen heeft ingesteld is door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, [7] gegrond verklaard met vernietiging van het besluit van [datum 9] . De rechtbank heeft daarbij overwogen dat sinds de hervormingen in Ethiopië geen sprake meer is van een situatie waarin personen vanwege hun oppositionele activiteiten zonder meer te vrezen hebben voor vervolging. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voor haar wel gevaarlijk is om terug te keren. Het beroep wordt door de rechtbank toch gegrond verklaard, omdat verweerder ten onrechte niet heeft doorgetoetst of de minderjarige kinderen in aanmerking komen voor regulier verblijf bij [naam 5] . In hoger beroep [8] heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de rechtbank opgedragen de afwijzing van de asielaanvraag opnieuw te beoordelen met inachtneming van het oordeel van de Afdeling. Volgens de Afdeling heeft de rechtbank zich ten onrechte niet uitgelaten over de risico’s die eiseres bij terugkeer loopt als zij de haar in Nederland ontplooide activiteiten ten behoeve van het OLF in Ethiopië voortzet.
1.5
Verweerder heeft eiseres aanvullend gehoord en met het besluit van
[naam 4] de opvolgende asielaanvraag van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning verleend aan de minderjarige kinderen van eiseres met ingang [datum 7] tot en met 7 maart 2023 op grond van artikel 8 van het EVRM [9] (verblijf bij [naam 5] ).
2.1
Verweerder heeft als relevante elementen aangemerkt dat:
- eiseres heeft deelgenomen aan Oromo-demonstraties/bijeenkomsten in Nederland;
- dat zij de Vereniging Hawaasa Oromo Nederland (Oromo-vereniging) financieel ondersteunt, en
- dat de kinderen van eiseres in Nederland zijn geboren.
Verweerder gelooft deze relevante elementen, maar niet dat de politieke activiteiten van eiseres voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging op grond waarvan zij in aanmerking komt voor asielverlening. Haar activiteiten voor het OLF zijn daarvoor te marginaal. Volgens verweerder mag daarom van eiseres worden verlangd dat zij zich bij terugkeer terughoudend opstelt in haar sympathie voor het OLF.
2.2
Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling een integrale weging plaatsvindt. Ook als sprake is van een ongeloofwaardig geachte gebeurtenis die het beginpunt vormt van een verhaallijn is het van belang om bij de beoordeling van de opvolgende gebeurtenissen niet te volstaan met de stelling dat gegeven de ongeloofwaardigheid van een onderdeel van het asielrelaas, evenmin geloof wordt gehecht aan opvolgende gebeurtenissen. Eiseres behoort tot de Oromo en zij heeft verklaard dat haar volk op ernstige wijze wordt vervolgd en dat zij wil dat de Ethiopische autoriteiten hiermee stoppen. Niet valt in te zien waarom dit geen goede verklaring voor deelname aan demonstraties en bijeenkomsten in Nederland kan zijn, ondanks dat het eerdere asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is gevonden en ondanks dat zij door deelname vreest voor gevolgen bij terugkeer. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van verweerder dat zelfs als ervan wordt uitgegaan dat eiseres lid is van de Oromo-vereniging en sympathiseert met het OLF, dit niet betekent dat eiseres een fundamentele politieke overtuiging heeft. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat haar verklaringen hieromtrent ongeloofwaardig zijn en dat het lidmaatschap en de aanwezigheid bij demonstraties en bijeenkomsten marginale activiteiten zijn die niet maken dat sprake is van meer dan een politieke voorkeur of sympathie.
Relevante elementen
4.1
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in zijn verweerschrift heeft erkend dat de relatie van eiseres met [naam 5] en haar gestelde lidmaatschap van de Oromo-vereniging in het bestreden besluit eveneens als relevante elementen aangemerkt hadden moeten worden. De relatie van eiseres met [naam 5] heeft verweerder in het verweerschrift getoetst op zwaarwegendheid en daarmee dit relevante element geloofwaardig geacht. Het lidmaatschap van de Oromo-vereniging valt volgens verweerder onder het relevante element ‘fundamentele politieke overtuiging’ en wordt niet geloofwaardig geacht.
4.2
Het bestreden besluit mist op dit punt een deugdelijke motivering en dient alleen al om die reden te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank zal met het oog op finale geschilbeslechting onderzoeken of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Politieke overtuiging
5.1
Verweerder volgt eiseres niet in haar stelling dat de politieke activiteiten van eiseres voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging en dat zij (bij terugkeer) in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. In de visie van verweerder is in het bestreden besluit terecht gemotiveerd dat eiseres geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
5.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij voldoende heeft gemotiveerd dat haar politieke activiteiten voortkomen uit een diepe fundamentele politieke overtuiging om op te komen voor haar Oromo-volk. Daarnaast heeft eiseres een relatie met [naam 5] , een Ethiopische vluchteling aan wie in Nederland asiel is verleend. Hij is eveneens actief voor het OLF en lid van de Oromo-vereniging. Eiseres en haar partner zijn actief op Facebook waar zij hun politieke meningen delen en waarop foto’s zijn te zien van deelname aan demonstraties in Nederland. Ook zijn op YouTube filmpjes te zien van de deelname van eiseres en [naam 5] aan deze demonstraties. Deze activiteiten kunnen volgens eiseres voor de Ethiopische autoriteiten niet onopgemerkt zijn gebleven. Regeringsfunctionarissen maken immers foto’s van demonstranten tijdens demonstraties. Eiseres heeft daarbij verwezen naar paragraaf 3.3.3 van het Algemene Ambtsbericht Ethiopië 2021 (ABB 2021). Eiseres vreest daarom dat zij in problemen komt als zij moet terugkeren naar Ethiopië en zij haar activiteiten voor het OLF voortzet.
5.3
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn [10] houdt het begrip “politieke overtuiging” met name in dat de betrokkene een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 6 genoemde actoren van vervolging en hun beleid of methoden, ongeacht of de verzoeker (vreemdeling) zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden. In het tweede lid is bepaald dat bij het beoordelen of de vrees van de verzoeker (vreemdeling) voor vervolging gegrond is, het niet ter zake doet of de verzoeker (vreemdeling) in werkelijkheid de raciale, godsdienstige, nationale, sociale of politieke kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging indien deze kenmerken hem door de actor van de vervolging worden toegeschreven. Dit artikel is geïmplementeerd en vrijwel letterlijk overgenomen in artikel 3.37 van het Voorschrift Vreemdelingen (VV).
5.4
Eiseres stelt terecht dat niet helder is wanneer volgens verweerder sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, omdat een (openbaar) toetsingskader in de vorm van een werkinstructie of vaste gedragslijn van verweerder ontbreekt en ook anderszins niet duidelijk is wat onder dit begrip moet worden verstaan. Op de zitting heeft verweerder erkend dat een werkinstructie ontbreekt. Dat verweerder gebruik maakt van een andere vaste gedragslijn voor het beoordelen van de mate waarin een politieke overtuiging fundamenteel is, is ook niet gebleken. Uit het Vluchtelingenverdrag noch de Kwalificatierichtlijn kan worden afgeleid wat precies onder een ‘fundamentele politieke overtuiging’ moet worden verstaan en wanneer hiervan sprake is.
5.5
Niet in geschil is dat eiseres in Nederland politieke activiteiten (heeft) verricht. Vervolgens is de vraag of eiseres vanwege die politieke overtuiging in de negatieve belangstelling van de Ethiopische autoriteiten staat of bij terugkeer komt te staan als eiseres deze activiteiten voor het OLF in Ethiopië voortzet. Ongeacht of de politieke overtuiging van eiseres fundamenteel is of niet, kunnen de Ethiopische autoriteiten eiseres immers een bepaalde politieke overtuiging toedichten [11] .
5.6
De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de autoriteiten op de hoogte zijn van haar activiteiten voor het OLF en dat zij op dit moment in de (negatieve) belangstelling van die autoriteiten staat. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat eiseres hierin met haar verwijzing naar algemene informatie niet is geslaagd. Uit paragraaf 3.3.3 van het ABB 2021 blijkt dat de meeste marginale politieke activiteiten van opposanten in het buitenland de Ethiopische overheid niet zullen opvallen. Echter hoe meer de Ethiopische autoriteiten iemand zien als een bedreiging, hoe groter het risico is dat deze persoon loopt. Gelet op de hiervoor onder 5.2 geschetste politieke activiteiten van eiseres ten behoeve van het OLF, de Oromo-vereniging en haar relatie met [naam 5] als aanhanger van het OLF heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat haar politieke activiteiten als meer dan marginaal moeten worden aangemerkt. Op grond daarvan is het niet uit te sluiten dat eiseres in de negatieve aandacht van de Ethiopische autoriteiten staat. Het betoog van verweerder dat eiseres onvoldoende herkenbaar op beeld staat omdat zij een mondkapje droeg waardoor de kans op negatieve aandacht gering wordt geacht, volgt de rechtbank niet.
Risicogroep
6.1
Eiseres voert aan dat zij vreest voor vervolging als zij terugkeert naar Ethiopië. Op grond van haar etniciteit als Oromo-vrouw en als sympathisant/aanhanger van het OLF loopt zij een grote kans om in Ethiopië te worden gearresteerd en gedetineerd. Volgens eiseres moet zij als aanhanger van het OLF worden aangemerkt als behorende tot een risicogroep.
6.2
Verweerder erkent dat (vermeend) aanhangers van het OLF worden aangemerkt als risicogroep. Om echter als aanhanger van het OLF te worden aangemerkt moet er sprake zijn van een diepe fundamentele politieke overtuiging voor het OLF. Om die reden valt eiseres niet onder die risicogroep.
6.3
Verweerder heeft met een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van
29 juni 2021 het landenbeleid Ethiopië gewijzigd [12] en – onder meer – (vermeende) aanhangers van het OLF als risicogroep aangemerkt. Uit die brief:

Het AAB 2021 geeft niet het beeld dat iedere politiek opposant, reeds omdat hij of zij een tegenstander is van de regering, een verhoogd risico loopt. De situatie is echter slecht voor politiek opposanten behorend tot OLA, OLF en Shene. Het ambtsbericht meldt dat de regering van Abiy zich zou bezighouden met intimidatie en detentie van, en moord op, aanhangers van het OLF of mensen die vermeende banden met de organisatie hebben. Verschillende vertrouwelijke bronnen menen dat de situatie de afgelopen tijd is verslechterd en dat praktijken zoals willekeurige arrestaties van (vermeende) aanhangers van het OLF weer eerder regel dan uitzondering zijn. (…) Vreemdelingen die (vermeend) lid of aanhanger zijn van OLA, OLF of Shene worden daarom aangewezen als risicogroep. Een vreemdeling die behoort tot een risicogroep kan, indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde
vrees voor vervolging.(…)
6.3
Gelet hierop volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat zelfs als de Ethiopische regering op de hoogte zou zijn van de politieke activiteiten van eiseres het niet aannemelijk is dat zij te vrezen heeft voor vervolging door de Ethiopische autoriteiten. Zoals hiervoor onder 5.2 is weergegeven heeft eiseres zelfs als vermeend aanhanger te vrezen voor arrestatie en detentie. In dat verband is mede van belang dat eiseres over de situatie in Ethiopië informatie van onder meer UK Home Office van november 2019 en van Human Rights Watch van januari 2020 heeft overgelegd. Daaruit volgt dat tot de bevolkingsgroep van de Oromo behorende personen vanwege hun politieke uitingen of hun etnische achtergrond nog steeds problemen ondervinden. Omdat uit het AAB 2021 het beeld naar voren komt dat de Ethiopische autoriteiten bij etnisch geweld eiseres geen bescherming willen en/of kunnen bieden, kan van eiseres evenmin worden verlangd dat zij zich bij problemen voor bescherming wendt tot de Ethiopische autoriteiten.
Conclusie
7.1
De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande, dat eiseres door verweerder had moeten worden aangemerkt als vluchteling als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Gevolg hiervan is dat verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had moeten verlenen.
7.2
Het beroep is gegrond. Zoals hiervoor in 4.2 is overwogen, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit, onder het voorbehoud dat het deel van het bestreden besluit in stand wordt gelaten waarin verweerder aan de minderjarige kinderen van eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning heeft verleend. De rechtbank draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan eiseres een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw te verlenen.
7.3
Omdat op het beroep is beslist, is er geen reden een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
7.4
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een
wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond in de zaak NL21.10395;
- vernietigt het bestreden besluit, maar laat dat deel van het bestreden besluit in stand
waarin aan de minderjarige kinderen van eiseres een verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 8 van het EVRM;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan eiseres een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw te verlenen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af in de zaak NL21.16281;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover is beslist op het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak 29 oktober 2010, ECLI:NL:RBASS:2010:1837.
2.Uitspraak van 14 december 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.Uitspraak 20 november 2012, zaaknummer NL18.4895.
4.Uitspraak 4 december 2014, zaaknummer 201211061/1/V2.
5.Uitspraak 25 mei 2018 met NL18.4895.
6.16 juli 2019, zaaknummer 201804634/1/V2.
7.Uitspraak 27 augustus 2020, zaaknummers NL20.8206 en NL20.8207.
8.Uitspraak van 25 juni 2021, 202004841/1/V2.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Richtlijn 2004/83/EG.
11.Zie artikel 10, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn.
12.Zie ook WBV 2021/21, Staatscourant nr. 46956 van 17 november 2021.