Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.STICHTING E-COURTte Amstelveen ,
[eisende partij sub 2]te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 februari 2020 en de producties 1-31 die bij afzonderlijke akte in het geding zijn gebracht;
- de conclusie van antwoord met producties 1-13;
- het tussenvonnis van 15 juli 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de ambtshalve beschikking van 14 september 2020 waarbij de mondelinge behandeling (nader) is bepaald op 4 februari 2021;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 februari 2021;
- het bericht van de zijde van e-Court c.s. waarmee mr. Volgenant zich op de rol van 28 april 2021 heeft onttrokken;
- het bericht van de zijde van de Staat van 26 mei 2021 waarin de Staat om vonnis heeft verzocht.
2.De feiten
[Rb: het bedrag en de tekst “(incl.alles)”zijn er met pen bijgeschreven]
Rb: met [Voornaam B] wordt [B] bedoeld]:
Rechtspraak gaat gebruik maken van kennis e-Court
omdat deze zijn achterhaald door tussentijdse ontwikkelingen die hebben geleid tot het besluit van e-Court om een bodemprocedure aanhangig te maken tegen de Staat”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
“Heb inmiddels de Landsadvocaat om advies gevraagd en met [Voornaam B] gesproken. Ik ben niet somber gestemd. Wordt vervolgd.”
heel algemeen gesproken”) in op twee van de voornoemde vier (essentiële) punten: het persbericht en de adviesfunctie. Over het persbericht schrijft de voorzitter - kort gezegd - dat en waarom de Raad niet akkoord kan gaan met het door [eisende partij sub 2] aangeleverde concept. De Raad stelt aan e-Court een alternatief (concept)persbericht voor dat bij het bericht is gevoegd. Over de adviesrelatie schrijft hij
“dat een adviseurschap onder de door [ [eisende partij sub 2] ] genoemde condities (10 jaar, geen tussentijdse opzegging en geen mogelijkheden tot aansturing) niet kan gaan werken.”en
“Zou de advisering onverhoopt niet blijken te werken, dan lijkt het gewenst de onderlinge samenwerking te kunnen beëindigingen zonder al te grote financiële consequenties”.Verder schrijft hij hierover dat de Raad niet opteert voor een vrijblijvende oplossing, maar de voorkeur geeft aan een arrangement waarbinnen de vertrouwensband ruimte heeft om te groeien. De voorzitter sluit vervolgens af met: “
Wij spreken als Raad de hoop uit, dat deze reactie een basis biedt voor een vervolggesprek. Mochten wij uiteindelijk met elkaar tot een vergelijk komen, dan zullen in een vaststellingsovereenkomst nog de nodige juridische puntjes op de i moeten worden gezet.”
(“ik val niet van mijn stoel”, “
ik ben niet somber gestemd”) aan de kant van e-Court de gedachte leefde dat een regeling binnen handbereik was, is zoals gezegd tot op zekere hoogte invoelbaar. De omstandigheid dat optimisme is getoond over een gunstig verder verloop van de onderhandelingen en over en weer een constructieve toon werd aangeslagen is echter niet voldoende voor de conclusie dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen. Partijen waren het nog altijd niet eens over alle (vier) kernelementen van de beoogde overeenkomst, al hadden zij al duidelijke stappen gezet. De rechtbank licht dit nader toe.