ECLI:NL:RBDHA:2021:13245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
C-09-588990-HA ZA 20-220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen Stichting e-Court en de Raad voor de rechtspraak over schikkingsovereenkomst en schadevergoeding

Op 8 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting e-Court en de Raad voor de rechtspraak. E-Court stelde dat de Raad haar werkzaamheden als online geschillenbeslechter had belemmerd uit concurrentiemotieven, wat leidde tot aanzienlijke schade. E-Court vorderde dat de Raad zou worden veroordeeld tot nakoming van een schikkingsovereenkomst die volgens hen was bereikt. De rechtbank oordeelde echter dat er geen schikking was tot stand gekomen. Hoewel er constructieve gesprekken waren gevoerd, was er geen overeenstemming bereikt over essentiële punten zoals de vergoeding en de adviesfunctie voor de voorzitter van e-Court. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van E-Court c.s. moesten worden afgewezen, omdat er geen bindende afspraken waren gemaakt. De rechtbank veroordeelde E-Court en de tweede eiser in de proceskosten van de Staat, die in totaal op € 10.559,- werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/588990 / HA ZA 20-220
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van

1.STICHTING E-COURTte Amstelveen ,

2.
[eisende partij sub 2]te [plaats] ,
eiseressen,
advocaat voorheen mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam (onttrokken op de rol van 28 april 2021),
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.M. Kingma te Den Haag.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk e-Court c.s. en afzonderlijk e-Court en [eisende partij sub 2] genoemd. Gedaagde wordt de Staat genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 februari 2020 en de producties 1-31 die bij afzonderlijke akte in het geding zijn gebracht;
  • de conclusie van antwoord met producties 1-13;
  • het tussenvonnis van 15 juli 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de ambtshalve beschikking van 14 september 2020 waarbij de mondelinge behandeling (nader) is bepaald op 4 februari 2021;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 februari 2021;
  • het bericht van de zijde van e-Court c.s. waarmee mr. Volgenant zich op de rol van 28 april 2021 heeft onttrokken;
  • het bericht van de zijde van de Staat van 26 mei 2021 waarin de Staat om vonnis heeft verzocht.
1.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verzocht om aanhouding van de zaak om te bezien of tot een minnelijke regeling kon worden gekomen. De rechtbank heeft de zaak daarop aangehouden. De Staat heeft op 26 mei 2021 alsnog vonnis gevraagd. Vervolgens is het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 februari 2021 (buiten aanwezigheid van partijen) opgemaakt en zijn partijen in de gelegenheid gesteld om eventuele onjuistheden ten aanzien van het proces-verbaal schriftelijk aan de rechtbank kenbaar te maken. De Staat heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 9 augustus 2021. De datum voor vonnis is vervolgens nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
E-Court is in 2009 opgericht door [eisende partij sub 2] . E-court richt zich hoofdzakelijk op (private) geschilbeslechting door middel van arbitrage, die in beginsel online plaatsvindt. [eisende partij sub 2] is sinds de oprichting tot 1 februari 2015 voorzitter/bestuurder geweest van e-Court . Op 29 november 2019 is [eisende partij sub 2] opnieuw aangetreden als voorzitter/bestuurder.
2.2.
De Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) vormt het bestuur van de elf rechtbanken, de vier gerechtshoven, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep.
2.3.
Tussen e-Court en de Raad is een geschil ontstaan. Volgens e-Court is zij uit concurrentiemotieven door de Raad en de rechtspraak tegengewerkt, verdacht gemaakt, zijn diffamerende uitlatingen over haar gedaan en is haar bedrijf in 2018 de facto stilgelegd door het onmogelijk te maken dat arbitrale vonnissen van e-Court konden worden uitgevoerd, door alle voorzieningenrechters in Nederland op te dragen de daarvoor benodigde exequaturs te weigeren. Zij meent hierdoor reputatieschade en vermogensschade te hebben geleden, die volgens haar schatting vele tientallen miljoenen euro beloopt. De Raad weerspreekt dat zijn kritiek op en binnen de rechtspraak bestaande zorgen over (de procedure bij) e-Court door concurrentiemotieven waren ingegeven. Hij wijst er op dat na berichtgeving in de media ook in de rechtspraak vragen waren gerezen over de transparantie en kwaliteit van die procedure en de reikwijdte van de ambtshalve rechterlijke toetsing van arbitrale vonnissen in consumentenzaken. Volgens de Raad zijn de verwijten van e-Court ongefundeerd en onterecht.
2.4.
In verband met dit geschil heeft e-Court op 23 november 2018 een verzoekschrift ingediend om een voorlopig getuigenverhoor te houden. De rechtbank Midden-Nederland heeft dit verzoek bij beschikking van 24 mei 2019 toegewezen en een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Vervolgens zijn getuigenverhoren gepland op 7 november 2019 en 28 november 2019.
2.5.
In de periode tussen de toewijzende beschikking en de geplande getuigenverhoren hebben e-Court en de Raad overleg gevoerd met het oog op een schikking. Op 24 september 2019 vond in dit kader een eerste gesprek plaats. Daarbij waren namens e-Court aanwezig [eisende partij sub 2] – die bij bestuursbesluit van e-Court van 20 augustus 2019 gevolmachtigd was om in onderhandeling te treden met de Raad – en de heer [A] , die betrokken is geweest bij de ontwikkeling van de ICT van e-Court . Namens de Raad waren aanwezig de heer [de voorzitter] , voorzitter van de Raad (hierna: de voorzitter) en mevrouw [B] , niet-rechterlijk lid van de Raad en portefeuillehouder informatievoorziening. Op 30 oktober 2019 heeft een tweede gesprek plaats gevonden in dezelfde samenstelling.
2.6.
Uit deze gesprekken volgde dat voor partijen voor het kunnen bereiken van een schikking ter beëindiging van hun geschil de volgende onderwerpen op tafel lagen: 1) een verklaring/persbericht van de Raad over e-Court met een vorm van rehabilitatie/erkenning van e-Court 2) een financiële compensatie voor e-Court , 3) een adviesfunctie voor [eisende partij sub 2] en 4) tegenprestaties van e-Court .
2.7.
Op 31 oktober 2019 heeft [eisende partij sub 2] vervolgens een bericht aan de voorzitter gestuurd waarin zij onder meer kenbaar maakte bereid te zijn de getuigenverhoren van 7 november 2019 te laten uitstellen in ruil voor een tweegesprek met de voorzitter. Zij schreef daarin onder meer:
“Ik wil het gesprek gebruiken om de inhoud van de schikking, en van het persbericht, samen concreet
door te spreken.
Dus ook nadere eisen die de Raad/jij aan e-Court /mij mag en moet stellen. En wat ik denk dat nodig is vanuit de Raad.
Om tijd te winnen, zal ik e.e.a. op papier uitwerken.
Alles valt en staat, begrijp ik ook, met de scenario’s. Ik ben bezig met dat punt.
Als ons gesprek voldoende aanknopingspunten biedt, zouden we mogelijk nog één laatste gesprek medio november moeten inplannen (met zijn vieren). Rond 15 november moet er overeenstemming zijn.
We hebben dan nog een week, tot 21 november a.s., om wat laatste details in de tekst
te verwerken.
Zijn we er de 21e niet uit, dan rest er niets anders dan terug in de confrontatiestand. Dan zal ik het dossier teruggeven aan de advocaten van e-Court voor de verhoren van 28 november.”
De voorzitter heeft met het voorstel voor een tweegesprek ingestemd.
2.8.
Op 4 november 2019 heeft het tweegesprek tussen [eisende partij sub 2] en de voorzitter plaatsgevonden. Na het gesprek heeft [eisende partij sub 2] op de gesprekstafel een document achtergelaten. Dit betrof een voorstel met de volgende tekst:
“Er komt een persverklaring van de Raad zoals door [de voorzitter] aangegeven – ‘door het stof’. Inzet erkenning en rehabilitatie en onderstrepen het gezamenlijke belang van innovatie, zoals je zelf aangaf. Zie bijlage concept.
Rehabilitatie impliceert dat de ‘aangifte strafrecht’ wordt ingetrokken tegen e-Court , gdw of opdrachtgevers of welke betrokkene dan ook. Idem BFT. De instructie c.q. communicatie aan OM en BFT berusten eveneens op een verkeerde interpretatie en een onjuiste voorstelling van zaken.
 Er komt een symbolische vergoeding. EUR 600.000,- (incl. alles)
[Rb: het bedrag en de tekst “(incl.alles)”zijn er met pen bijgeschreven]
3. Eventuele termijnen, maximaal 3. Ik accepteer een adviesfunctie als adviseur van het bestuur van de Raad per 1 juli 2020. Dit zal pas in juni 2020 bekend worden gemaakt. Die tijd is nodig voor mij om e.e.a. af te wikkelen, en zodat er wat afstand en rust wordt gecreëerd.
Ik zal deze rol vervullen als advocaat partner van een eigen kantoor of aangesloten bij bestaand kantoor.
4. Mocht mijn beëdiging tot advocaat om welke reden dan ook niet doorgaan, dan zal ik adviseren als externe consultant.
5. Voor de Raad zijn relevant – status van adviseur – mijn specialisatie (1) maatschappelijk effectieve rechtspraak, en (2) digitalisering en modernisering van de rechtspraak en (3) innovatie en AI.
6. Als advocaat of consultant geldt hetzelfde tarief. Gegeven mijn specialistische kennis, als dr. In de rechten en als degene die innovatie ten behoeve van maatschappelijke effectieve rechtspraak heeft gerealiseerd en dit snel en goed kan helpen implementeren, geldt hetzelfde tarief als van een partner van [Advocatenkantoor] . Daarbij geldt een minimum van de tarieven als 2018, maar het tarief stijgt mee indien en voor zover de tarieven van [Advocatenkantoor] stijgen. Een opgave ontvang ik jaarlijks of wanneer de stijging zich voordoet. Als dat wordt vergeten kan ik achteraf nog een declaratie nazenden.
 Uitgaande van de tarieven 2018 geldt voor een partner een tarief van 384 ex BTW per uur.
 Ik stel daarvoor mijn tijd ter beschikking aan de rechtspraak voor 2 dagen per week, 8 uur per dag, 40 weken lang in abonnementsvorm. Dit wordt minimaal afgenomen door de Raad. Dus 6.144 per week, en dat is 319.488 per jaar. Dit wordt maandelijks in 12 gelijke delen gefactureerd. Dus dat zal zijn 26.624 per maand, ex BTW.
 De werkzaamheden worden door mij zelf in gedeeld, op door mij te bepalen locaties en verantwoord met een urenspecificatie. Niet gebruikte tijd vervalt.
 Overwerkuren worden apart gedeclareerd en voorzien van urenspecificatie.
 Declaraties worden door de Raad binnen 30 dagen betaald.
 Het contract wordt uitgediend en is voor de Raad niet tussentijds opzegbaar.
 Als ik tussentijds overlijd of ik door zeer ernstige gezondheidsklachten niet kan werken, dan wordt het restant van het contract als direct opeisbaar uitbetaald en wordt de relatie beëindigd.
 Na 10 jaar eindigt de adviesrol automatisch. Als er een vervolg komt, dan moet dit apart worden overeengekomen.
7. Vanuit de adviesrol help ik bij de pilot in de zin dat het e-Court systeem in gewijzigde vorm gereed gemaakt wordt voor de kantonrechters. Ik ben bereid kennis en ervaring ICT te delen t.b.v. digitalisering incassozaken via kanton (mede in het belang van de Raad, de rechtspraak, de Minister, de schuldenrechter, de justitiabelen).
Let wel: alle operationele kosten of andere kosten van het systeem zijn voor rekening en risico van de Raad. Ik heb daarbij een inspanningsverplichting.
De Raad zal mij uitnodigingen voor tenminste:
 1 keer het bijwonen van een vergadering LOVCK (jaar 1)
 1 keer Presidentenoverleg (jaar 2)
 1 keer per jaar op een publiek evenement van de rechtspraak van betekenis zolang het adviescontract van kracht is.
8. Het enige wat jullie vragen van mij/van e-Court is dat de voorlopige getuigenverhoren helemaal stoppen.
9. Daarnaast wordt het volgende aangeboden vanuit e-Court :
 geheimhoudingsplicht
 Om een’ conflict of interest’ te vermijden zal ik mijn aandelen overdragen en mijn bestuursfunctie neerleggen bij e-Court . Ik ga verder als advocaat of als consultant van een eigen kantoor.
 Vanuit de adviesrol kan ik adviseren over het tegengaan van allerlei rechtsbankjes op een a-politieke, juridische wijze, zodat de onrust zich niet herhaalt rond incassozaken.”
2.9.
De getuigenverhoren die op 7 november 2019 gepland stonden zijn, op gezamenlijk verzoek van de advocaten, uitgesteld vanwege de schikkingsonderhandelingen. Omdat [eisende partij sub 2] en de voorzitter eerder onderling hadden besproken dat die reden niet genoemd zou worden in de berichtgeving aan de rechtbank, heeft [eisende partij sub 2] een WhatsAppbericht met haar zorg daarover aan de voorzitter gestuurd. Daarop heeft de voorzitter het volgende WhatsAppbericht aan [eisende partij sub 2] verzonden [
Rb: met [Voornaam B] wordt [B] bedoeld]:
“Beste [eisende partij sub 2] . Geen zorg, ik was verrast, maar heb m’n akkoord gegeven. Heb inmiddels de Landsadvocaat om advies gevraagd en met [Voornaam B] gesproken. Ik ben niet somber gestemd. Wordt vervolgd. [de voorzitter] ”.
2.10.
Op 7 november 2019 heeft de voorzitter het volgende WhatsAppbericht aan [eisende partij sub 2] verzonden:
“Beste [eisende partij sub 2] . Aan de hand van een (kritisch) advies van de Landsadvocaat, hebben wij gisteren in de Raad gesproken over jouw/jullie voorstel. Wij gaan een tegenvoorstel/aangepast voorstel doen. Het is mijn intentie je daarover morgen te mailen. Groet, [de voorzitter] ”.
2.11.
In vervolg op dit bericht heeft de voorzitter op 8 november 2019 het volgende per e-mail aan [eisende partij sub 2] gestuurd:
“[…]
Nogmaals dank voor het constructieve gesprek dat wij maandag j.l. met elkaar konden voeren. De Raad waardeert het zeer dat de getuigenverhoren van afgelopen donderdag door jullie zijn uitgesteld.
Zoals aangekondigd, heb ik jouw recente voorstellen voor advies voorgelegd aan de landsadvocaat.
Vervolgens hebben wij hierover woensdag in de Raad gesproken. Ik gaf je per app al aan dat het advies van de landsadvocaat kritisch was: een schikking in deze vorm brengt significante financiële, publicitaire en politieke risico’s mee voor de Raad. Wij realiseren ons als Raad dat een schikking in dit geval, in welke vorm dan ook, risico’s met zich zal brengen. Heel algemeen gesproken zijn mogelijke risico’s geen reden om op voorhand van de mogelijkheid tot een schikking weg te lopen. Op basis van ons gesprek binnen de Raad hebben we echter geconcludeerd dat we niet met al je voorstellen kunnen instemmen. Omdat we onze gesprekken serieus nemen, hebben we besloten een tegenvoorstel te doen.
Heel algemeen gesproken houden onze zorgen vooral verband met de inhoud van het concept-persbericht en het voorgestelde arrangement rond je adviseurschap.
Voor wat betreft het concept-persbericht concluderen wij, dat de Raad ten onrechte verantwoordelijk wordt gehouden voor uitlatingen die door personen op persoonlijke titel zijn gedaan en die niet binnen de Rechtspraak (de Hoge Raad der Nederlanden valt buiten de verantwoordelijkheidssfeer van de Raad voor de rechtspraak) werkzaam zijn. Verder komt het persbericht heel dichtbij het zogeheten rechterlijk domein; niet voor niets hebben rechters vanuit het consumentenbelang overwogen een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad te starten. In het licht van dit soort overwegingen stellen wij het bijgevoegde alternatief voor.
Voor wat jouw adviseurschap betreft merken wij het volgende op. Vooropgesteld, met een adviseurschap van jou ten behoeve van de IV-ontwikkeling van de Rechtspraak, laten we (denk ik) echt zien dat we deze schikking en de keuze voor samenwerking serieus nemen. Wij menen echter dat een adviseurschap onder de door jou genoemde condities (10 jaar, geen tussentijdse opzegging en geen mogelijkheden tot aansturing) niet kan gaan werken. Een serieuze en succesvolle adviesrelatie vereist het ontwikkelen van een onderlinge vertrouwensband en tevredenheid van de Raad over jouw functioneren. Het ontbreken van een reële mogelijkheid tot aansturing vergroot de kans op conflicten en verkleint naar verwachting de mogelijkheid tot effectieve advisering van jouw kant. Zou de advisering onverhoopt niet blijken te werken, dan lijkt het gewenst de onderlinge samenwerking te kunnen beëindigen zonder al te grote financiële consequenties. Voor alle duidelijkheid: wij opteren niet voor een vrijblijvende oplossing en geven de voorkeur aan een arrangement waarbinnen de vertrouwensband, zoals hiervoor verwoord, ruimte geeft om te groeien.
Wij spreken als Raad de hoop uit, dat deze reactie een basis biedt voor een vervolggesprek. Mochten wij uiteindelijk met elkaar tot een vergelijk komen, dan zullen in een vaststellingsovereenkomst nog de nodige juridische puntjes op de i moeten worden gezet.
[…]”.
2.12.
Bij deze e-mail was een door de Raad opgesteld (concept)persbericht gevoegd, met de volgende tekst:

Rechtspraak gaat gebruik maken van kennis e-Court
De Raad voor de rechtspraak gaat gebruik maken van de kennis en praktijkervaring van de stichting e-Court . Dat hebben vertegenwoordigers van de stichting e-Court en de Raad voor de rechtspraak met
elkaar afgesproken.
De Raad voor de rechtspraak en de stichting e-Court hebben hetzelfde doel: hoge kwaliteit rechtspraak tegen lage kosten. Tot voor kort leken partijen echter tegenover elkaar te staan. Een aantal gesprekken tussen leden van de Raad voor de rechtspraak en vertegenwoordigers van e-Court hebben partijen nader tot elkaar gebracht.
De Raad heeft daarbij geconstateerd dat hij te snel is meegegaan in de kritiek die op e-Court werd geuit en daardoor een mogelijk vruchtbare dialoog heeft laten schieten. De Raad betreurt dit en is daarom onlangs alsnog de dialoog met e-Court aangegaan.
De Raad en e-Court hebben in goed overleg besloten hun geschil te beëindigen, verdere gerechtelijke procedures en daarmee gemoeide kosten te voorkomen en zich te richten op de toekomst en niet op het verleden.
Door e-Court is aangeboden te bezien op welke wijze haar kennis en praktijkervaring bruikbaar kunnen zijn voor de innovatie en digitalisering van de rechtspraak. De Raad zal hierover graag verder met e-Court in gesprek gaan.”
2.13.
Op 10 november 2019 heeft [eisende partij sub 2] vervolgens een e-mailbericht aan de voorzitter gestuurd waarin zij hem onder meer berichtte dat partijen het volgens haar eens zijn geworden en dat wat haar betreft een vaststellingsovereenkomst kon worden opgemaakt. Ook maakte zij duidelijk dat het haar voorkeur heeft om voor de verdere afwikkeling het persbericht en de vergoeding los te koppelen van de beoogde adviesfunctie. Zij schreef:
“[…]
Dank voor je mailbericht.
Zoals ik al aangaf heb ik begrip voor de situatie. Het feit dat je de dialoog hebt gezocht, waardeer ik. Dit geldt overigens ook voor [Voornaam B] . Je weet dat ik andere gedachten had bij een redelijke, faire schikking, maar kennelijk is op dit moment het maximaal haalbare bereikt.
Volgens mij zijn we het dus eens geworden. Wat mij betreft kan de vaststellingsovereenkomst worden opgemaakt door de Landsadvocaat:
1. Rehabilitatie/erkenning in de vorm van de publicatie van een persbericht (het aangepaste concept is akkoord. [Voornaam B] en jij kunnen op basis van de adviezen beter beoordelen dan ik waar de gevoeligheden liggen)
2. Een kostenvergoeding van EUR 600.000.
3. De intentie van de Raad om een adviesrelatie met mij aan te gaan.
Mijn voorkeur zou zijn om de verschillende kwesties uit elkaar te trekken voor de verdere afwikkeling:
Laten we samen vaststellen dat punten 1 en 2 de afronding van het verleden betreffen. En dat we dit nu snel willen afwikkelen in een vaststellingsovereenkomst (een concept van de Landsadvocaat ontvang ik graag zo spoedig mogelijk), zodat dit hoofdstuk ruimschoots voor 21 november zal zijn afgerond en de getuigenverhoren van 28 november ook kunnen worden ingetrokken.
Laten we samen vaststellen dat punt 3 gaat om het vooruitkijken naar de toekomst. Het lijkt mij prettig en logisch dat de afdeling personeelszaken van IVO (of degene die normaliter hiermee belast is) in overleg met [Voornaam B] mij een voorstel doet. Dit heeft twee voordelen: (1) dan wordt de adviesrelatie uit de sfeer van conflicten en advocaten getrokken, en (2) dan heeft [Voornaam B] gelegenheid om met HR de reikwijdte en de voorwaarden van de opdracht te formuleren. Ik ga ervan uit dat we ook daar een passende overeenkomst kunnen sluiten. Uiteraard ben ik bereid om daarover nog eerst mondeling te overleggen met [Voornaam B] en/of met jou als dat wenselijk is. Maar dan hoeft niet alles tegelijk, en hoeft dit onderdeel niet zo overhaast.
Als jullie je kunnen vinden in die aanpak, willen jullie dan de Landsadvocaat verzoeken om een concept vaststellingsovereenkomst te sturen naar de advocaten van e-Court ? De eerstvolgende – en voorlopig laatste – afspraak zou dan zijn voor de ondertekening van dat document, waarmee een lastige periode wordt afgesloten.
Als jullie het toch in één keer willen formaliseren, dan kom ik uiteraard nog op zeer korte termijn een keer extra naar Den Haag over de adviesrol.
Graag in afwachting van je reactie.
[…]”.
2.14.
Op 11 november 2019 heeft vervolgens het volgende gesprek tussen [eisende partij sub 2] en de voorzitter plaatsgevonden via WhatsApp:
[eisende partij sub 2] :
“Dag [de voorzitter] , heb je mijn mail in goede orde ontvangen? Gr [eisende partij sub 2] ”
De voorzitter:
“Ja, die heb ik ontvangen en bespreek in woensdag in de Raad. Gr. [de voorzitter] ”
“En, ter aanvulling, ik moet hierover ook nog spreken met de minister.”
[eisende partij sub 2] :
“Dank. Het is nog geen 21 november. Ik wacht het dan nu even af. Gr [eisende partij sub 2] ”.
2.15.
Daarop heeft de voorzitter op 12 november 2019 een e-mail aan [eisende partij sub 2] gestuurd waarin hij onder meer schreef dat hij partijen nog in onderhandeling beschouwde en er nog ‘de nodige punten op de i’ moesten worden gezet:
“[…]
Voor de goede orde bevestig ik nog de ontvangst van jouw e-mail.
Zoals ik ook in mijn eerdere mail aangaf, we moeten nog wel de nodige punten op de i zetten. Voorts bracht ik langs andere weg onder jouw aandacht dat ik ook de minister in dit proces moet betrekken. Anders gezegd, ik beschouw ons nog in onderhandeling met elkaar. Ik hoop zo spoedig mogelijk nader van me te kunnen laten horen.
[…]”.
2.16.
Op 15 november 2019 heeft [eisende partij sub 2] vervolgens het volgende bericht aan de voorzitter gestuurd, waarin zij onder meer kenbaar maakte dat zij partijen na 4 november 2019 en zeker na het door e-Court geaccepteerde tegenvoorstel van de Raad van 8 november 2019, niet meer in onderhandeling beschouwde:
“[…]
Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.
Het uitstel voor 7 november gaf ik mede indachtig het comfort dat ik ontleende aan onze gesprekken en aan het feit dat je eind oktober de intentie aan […] had uitgesproken dat partijen er dan wellicht niet op 30 oktober maar in elk geval de dagen erna uit zouden komen.
[…]
Hoe dan ook... Ik beschouw ons na 4 november niet meer in onderhandeling (“afrondingsverschillen”) en sinds het tegenvoorstel van de Raad van 8 november door mij geaccepteerd is, al helemaal niet meer. Niettemin moet er eea worden uitgewerkt.
[…]
Om het vertrouwen in de integriteit/zorgvuldigheid van het proces te behouden, stel ik het op prijs dat er snel uitsluitsel komt.
[…]
Gelet op onze constructieve gesprekken ga ik ervan uit dat jij de regie houdt, en ook de gemaakte
voortgang weet te behouden. Ik hoor graag!
[…]”
2.17.
De voorzitter heeft diezelfde dag gereageerd met het volgende bericht aan [eisende partij sub 2] , waarin hij onder meer kenbaar maakte dat volgens hem nog sprake was van een onderhandelingsfase waarin geen overeenstemming is bereikt en dat bovendien (vooralsnog) het mandaat ontbrak om tot enige overeenstemming te komen:
“[…]
Jouw mail van heden en de brief die jouw advocaat gisteren aan onze raadsman zond roepen verwondering bij ons op.
Zoals ik eerder heb aangegeven, zijn wij in onderhandeling met elkaar en is er geen sprake van onderlinge overeenstemming, ook niet op bepaalde punten. Ook heb ik in onze gesprekken steeds aangegeven, dat een eventuele deal met de minister voor Rechtsbescherming dient te worden besproken. Tot die tijd – zoals jij ook schrijft in je mail – ontbreekt enig mandaat om überhaupt tot enige overeenstemming te komen. Ook jouw mandaat heb ik in die gesprekken aan de orde gesteld (in hoeverre jij e-Court kunt binden).
Ook los daarvan bestaat geen overeenstemming. We hebben het steeds gehad over verschillende elementen van een mogelijke schikking, die onderling samenhangen en niet kunnen worden losgeknipt. Suggesties voor het persbericht dat in het geval van een schikking zou kunnen worden uitgebracht heb je aan mij overgelaten, omdat de inhoud daarvan samenhangt met de inhoud van een mogelijke schikking en de Raad het beste kan inschatten hoe dat uiteindelijk het beste kan worden gepresenteerd. Op geen van de punten van jouw schikkingsvoorstel heb ik een akkoord gegeven. Zo
hebben wij over het door jou genoemde bedrag nog geen woord gerept. In mijn vorige e-mail heb ik verder mijn bezwaren geuit over jouw voorstel omtrent het adviseurschap, en uitgelegd waarom dat zo niet gaat. Ik heb mijn bereidheid getoond daar verder over te spreken, maar daar is het voor dit moment nog bij gebleven. Over andere voorwaarden hebben wij niet gesproken. Er bestaat daarnaast nog geen zekerheid over jullie tegenprestatie(s), terwijl ook die essentieel zijn voor het bereiken van enige overeenstemming. Jij schrijft mij dat het thema ‘adviseurschap’ kan worden losgetrokken van de rest en trekt daaruit de conclusie dat er overeenstemming op andere punten is bereikt. In de brief van jouw advocaten lees ik bovendien terug dat ook het adviseurschap zo snel mogelijk ‘nader geconcretiseerd’ moet worden. Deze weergave van het onderhandelingsproces is onjuist en kan ik niet rijmen met onze eerdere correspondentie.
Aanstaande dinsdag is er overleg met de minister voor Rechtsbescherming. De gesprekken die wij hebben gevoerd staan dan ook op de agenda.
Jij hebt het over vertrouwen, dat te voet komt en te paard gaat. Dat geldt voor ons ook. Jullie recente acties kan ik heel moeilijk rijmen met de ambitie tot het creëren van een duurzame adviesrelatie van jou naar ons toe. Deze recente ontwikkelingen nemen wij mee ten behoeve van het gesprek met de minister. Ik zal jou daarna berichten of wij denken dat wij nog kunnen proberen overeenstemming op punten te bereiken of dat dat er niet in zit.
[…]”
2.18.
Op 20 november 2019 heeft de voorzitter vervolgens aan [eisende partij sub 2] bericht dat de Raad de beslissing heeft genomen het minnelijke traject niet voort te zetten. Hij schreef het volgende:
“[…]
Afgelopen vrijdagavond liet ik jou onder andere weten dat jullie recente acties verwondering bij mij hebben opgeroepen. Ik schreef dat deze recente ontwikkelingen zouden worden meegenomen in een gesprek met de minister. Inmiddels is er met de minister gesproken en daarna is - vanmorgen - ook nog eens in de Raad gesproken over jouw voorstellen, onze bezwaren daartegen, onze correspondentie, en een advies dat ik bij de Landsadvocaat had ingewonnen. Alles afwegend, waarbij met name jullie recente opstelling zwaar heeft gewogen, heeft de Raad de beslissing genomen het
minnelijke traject niet voort te zetten.
[…]
De Raad kan zich – zoals ik in mijn mail van vrijdag 15 november al heb uiteengezet – niet verenigen met jouw voorstel, en dus ook niet met jouw recente mails en de brief van jouw advocaten. Van enige overeenstemming is geen sprake. Mijn advocaten zullen met jouw advocaten afstemmen op welke wijze de rechtbank over de getuigenverhoren zal worden geïnformeerd.
[…]”
2.19.
Vervolgens hebben de advocaten van de Staat op 20 november 2019 aan de rechtbank Midden-Nederland bericht dat het overleg van partijen niet tot een buitengerechtelijke beëindiging van het geschil heeft geleid. Op 21 november 2019 heeft
e-Court de rechtbank daarop verzocht om een schikkingscomparitie te bevelen, omdat volgens haar een schikking was bereikt en om deze – in plaats van de getuigenverhoren – op 28 november 2019 te laten plaatsvinden. De Staat heeft hier bezwaar tegen gemaakt. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoek van e-Court bij bericht van 22 november 2019 afgewezen. Bij brief van 25 november 2019 heeft e-Court de rechtbank vervolgens bericht dat de getuigenverhoren geen doorgang hoeven vinden: “
omdat deze zijn achterhaald door tussentijdse ontwikkelingen die hebben geleid tot het besluit van e-Court om een bodemprocedure aanhangig te maken tegen de Staat”.
2.20.
Vervolgens is e-Court de onderhavige procedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
E-Court c.s. vordert, na wijziging van eis ter zitting, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
de Staat (de Raad) gebiedt om binnen vijf werkdagen na betekening van het in deze te wijze vonnis:
een persbericht te publiceren op de voor de Raad gebruikelijke wijze, met de tekst zoals weergegeven in 2.12 van dit vonnis;
aan e-Court een bedrag van € 600.000,- te betalen;
in overleg te treden met [eisende partij sub 2] met als doel invulling te geven aan een adviesfunctie voor [eisende partij sub 2] bij de Raad;
Subsidiair
4. voor recht verklaart dat partijen overeenstemming hebben bereikt in de vorm van een rompovereenkomst en daarbij in goede justitie vaststelt wat de bereikte overeenstemming inhoudt, en aan de Staat in goede justitie te bepalen geboden oplegt die recht doen aan de volgens de rechtbank tussen partijen bereikte overeenstemming;
Primair en subsidiair
5. de Staat veroordeelt tot verbeurte van een dwangsom van € 5000,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat de Staat verzuimt de geboden genoemd sub 1, 3 en 4 geheel of gedeeltelijk na te komen, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen dwangsom;
6. de Staat veroordeelt in de kosten van het geding, vermeerderd met de nakosten.
3.2.
E-Court c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij met de Staat een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten ter beëindiging van hun geschil. Na de verschillende gesprekken die tussen partijen hebben plaatsgevonden, heeft de Raad per
e-mail van 8 november 2019 aan e-Court c.s. een aanbod/tegenvoorstel gedaan dat vervolgens op 10 november 2019 door e-Court c.s. is geaccepteerd. De regeling houdt volgens e-Court c.s. het volgende in:
1) rehabilitatie/erkenning van e-Court door de Raad in de vorm van publicatie van een overeengekomen persbericht,
2) een door de Raad aan e-Court te betalen kostenvergoeding van € 600.000,-,
3) de intentie van de Raad om een adviesrelatie aan te gaan met [eisende partij sub 2] en
4) de intrekking van de getuigenverhoren door e-Court .
E-Court c.s. vordert primair nakoming van deze vaststellingsovereenkomst. Subsidiair betoogt e-Court c.s. dat met de vier genoemde punten sprake is van een bindende rompovereenkomst, die door de Staat nagekomen moet worden.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft e-Court c.s. toegelicht dat [eisende partij sub 2] op persoonlijke titel een vordering heeft ingesteld voor het geval de Staat het standpunt in zou nemen dat de afspraken over de adviesrelatie met [eisende partij sub 2] in persoon zijn gemaakt. Nu de Staat dat standpunt niet heeft ingenomen, heeft [eisende partij sub 2] geen belang bij de vorderingen voor zover zij die zelf in persoon heeft ingesteld, aldus e-Court c.s. [eisende partij sub 2] heeft haar vorderingen daarom ter zitting gewijzigd in die zin dat deze verminderd worden tot nihil.
3.4.
De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen. De Staat betwist dat een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Volgens de Staat heeft hij daartoe geen aanbod gedaan en lagen partijen op wezenlijke punten nog ver uit elkaar. Op geen enkele van de voor partijen bepalende onderdelen, die ook onderling samenhingen, was sprake van overeenstemming. Mede daarom is ook van een rompovereenkomst geen sprake, aldus de Staat.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
E-court c.s. verwijt de Raad en de rechtspraak haar werkzaamheden als online geschillenbeslechter uit concurrentiemotieven onmogelijk te hebben gemaakt, waardoor zij reputatieschade en tientallen miljoenen euro aan vermogensschade stelt te hebben geleden. Nadat e-Court voorlopige getuigenverhoren hierover in gang had gezet, hebben e-Court c.s. en de Raad geprobeerd te komen tot afspraken om hun geschil te beëindigen. Volgens
e-Court c.s. is dat gelukt en zijn bindende afspraken gemaakt over een door de Raad aan
e-Court te betalen vergoeding, een adviesrelatie tussen [eisende partij sub 2] en de Raad en externe communicatie hierover in de vorm van een persbericht van de Raad waarin ook een vorm van rehabilitatie van e-Court was verwerkt. E-Court c.s. vraagt in deze procedure nakoming van die afspraken. De Raad weerspreekt het bestaan van die afspraken. Volgens de Raad waren partijen het op al deze voor hen belangrijke punten en ook over de tegenprestaties van e-Court nog niet eens. Deze procedure gaat dan ook over de vraag of partijen al dan niet een schikking hebben bereikt waar de Raad aan kan worden gehouden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet het geval is. Uit de gesprekken en de berichten over en weer heeft e-Court niet kunnen afleiden dat er overeenstemming was over de adviesrelatie, over de vergoeding, over het persbericht en over wat de Raad in ruil daarvoor van e-Court verwachtte. Duidelijk is dat partijen in constructief overleg met elkaar waren en dat er stappen in elkaars richting waren gezet. Dat door uitlatingen van de voorzitter (“ik val niet van mijn stoel”, “ik ben niet somber gestemd”) aan de kant van
e-Court de gedachte leefde dat een regeling binnen handbereik was, is tot op zekere hoogte invoelbaar. Dat optimisme is getoond over een gunstig verder verloop van de onderhandelingen laat echter onverlet dat op nog geen enkel doorslaggevend punt van een eventuele regeling overeenstemming was bereikt. Omdat hierover vervolgens verschil van inzicht ontstond, is het van verdere gesprekken ook niet meer gekomen. Voor de nakomingsvordering van e-Court c.s. bestaat dan ook geen grond, zodat die wordt afgewezen.
De vorderingen van [eisende partij sub 2]
4.2.
De stellingen van e-Court c.s. komen er in de kern op neer dat tussen e-Court en de Staat een overeenkomst (dan wel een rompovereenkomst) is bereikt ter beëindiging van hun geschil, bij de totstandkoming waarvan [eisende partij sub 2] is opgetreden namens e-Court . E-Court c.s. stelt niet dat ook tussen [eisende partij sub 2] in persoon en de Staat sprake is van een (romp)overeenkomst. Mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting op de reden waarom ook [eisende partij sub 2] in deze procedure als eisende partij optreedt (zie 3.3), staat vast dat ook volgens e-Court c.s. de vorderingen van [eisende partij sub 2] geen grondslag hebben (ook al zijn die inmiddels tot nihil verminderd). Haar vorderingen worden om deze reden afgewezen.
De vorderingen van e-Court
4.3.
Doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of tussen e-Court en de Raad een (al dan niet volledige) (schikkings)overeenkomst tot stand is gekomen, is of zij tot overeenstemming zijn gekomen op de voor hen beiden voor het bereiken van een minnelijke regeling essentiële onderdelen daarvan. Dat spitst zich in dit geval toe op de vraag of die overeenstemming is bereikt door een aanbod van de Raad op deze onderdelen en de aanvaarding daarvan door e-Court . [1]
De essentialia
4.4.
Partijen zijn het eens over wat voor e-Court en de Raad de essentiële onderdelen van een eventuele minnelijke regeling waren. Dat zijn:
de publicatie van een persbericht door de Raad met een vorm van rehabilitatie voor/erkenning van e-Court ;
een door de Raad aan e-Court te betalen bedrag/vergoeding;
een adviesfunctie bij de rechtspraak voor [eisende partij sub 2] ;
de tegenprestaties van e-Court .
4.5.
Volgens e-Court c.s. is over alle vier deze essentiële punten overeenstemming bereikt nadat [eisende partij sub 2] , wat e-Court c.s. noemt, ‘het tegenvoorstel van 8 november 2019’ van de Raad had aanvaard. De Staat betwist dat en betwist in dit verband ook dat dit bericht als aanbod is aan te merken. De rechtbank zal – met het oog op de vraag of het bericht van de Raad van 8 november 2019 een zodanig concreet voorstel was dat het kwalificeert als een voor aanvaarding geschikt en ook als zodanig bedoeld aanbod en dat bovendien is aanvaard – nu eerst nader ingaan op dat bericht en de communicatie tussen partijen in de periode rondom dat bericht.
Het gesprek van 4 november2019 en het bericht van 8 november 2019
4.6.
Het bericht van de voorzitter aan [eisende partij sub 2] van 8 november 2019 volgde op het tweegesprek tussen [eisende partij sub 2] en hem van 4 november 2019. Na dat gesprek heeft [eisende partij sub 2] een document van haar hand op tafel achtergelaten met daarin uitgewerkte voorstellen voor een regeling. Dit hield, samengevat, onder meer het volgende in (zie 2.8):
Dat er een persbericht zou komen waarbij de Raad ‘door het stof gaat’. [eisende partij sub 2] had een concept persbericht in het gesprek aan de voorzitter overhandigd;
Dat er een symbolische vergoeding zou worden betaald door de Raad van € 600.000,- (‘incl. alles’);
Dat [eisende partij sub 2] zou worden aangesteld als adviseur van het bestuur van de Raad, voor minimaal twee dagen per week, acht uur per dag, 40 weken per jaar, gedurende tien jaar, tegen een uurtarief van € 384 ex BTW, meestijgend met de tarieven van een partner van het kantoor van de landsadvocaat. De werkzaamheden zouden door [eisende partij sub 2] zelf worden ingedeeld en de overeenkomst zou voor de Raad niet tussentijds opzegbaar zijn;
Dat de enige tegenprestatie van e-Court c.s. zou zijn om de voorlopige getuigenverhoren te stoppen, met daarnaast nog het aanbod dat e-Court een geheimhoudingsplicht in acht zou nemen en dat [eisende partij sub 2] zich als aandeelhouder en bestuurder uit e-Court zou terugtrekken
4.7.
Tussen partijen is de precieze inhoud van het gesprek op 4 november 2019 in geschil, net als hoe en de mate waarin de voorzitter in dat gesprek kennis heeft genomen van de inhoud van het document van de hand van [eisende partij sub 2] . Vast staat wel dat de voorzitter het concept persbericht gedurende het gesprek heeft doorgelezen, dat [eisende partij sub 2] een bedrag van
€ 600.000,- heeft genoemd en met de hand op haar document heeft genoteerd als door de Raad aan e-Court te betalen, en dat de voorzitter over het concept en het bedrag heeft gezegd “dat hij hiervan niet van zijn stoel valt”. Vast staat ook dat een adviseurschap van [eisende partij sub 2] en de vergoeding daarvoor ter sprake zijn geweest. Niet in geschil is voorts dat de voorzitter naar aanleiding van dit gesprek ruggespraak moest plegen. Hij berichtte over de voortgang hierover per Whatsappbericht aan [eisende partij sub 2] :
“Heb inmiddels de Landsadvocaat om advies gevraagd en met [Voornaam B] gesproken. Ik ben niet somber gestemd. Wordt vervolgd.”
4.8.
Het bericht van de voorzitter van 8 november 2019 moet tegen de achtergrond van het tweegesprek op 4 november 2019 en de inhoud van de voorstellen in het achtergelaten document van de hand van [eisende partij sub 2] worden bezien.
4.9.
De voorzitter benoemt - na advies van de landsadvocaat en bespreking van de voorstellen in de Raad - in zijn reactie van 8 november 2019 (zie 2.11) dat het advies van de landsadvocaat kritisch was, dat niet met alle voorstellen kan worden ingestemd en dat is besloten een tegenvoorstel te doen. Vervolgens gaat hij (“
heel algemeen gesproken”) in op twee van de voornoemde vier (essentiële) punten: het persbericht en de adviesfunctie. Over het persbericht schrijft de voorzitter - kort gezegd - dat en waarom de Raad niet akkoord kan gaan met het door [eisende partij sub 2] aangeleverde concept. De Raad stelt aan e-Court een alternatief (concept)persbericht voor dat bij het bericht is gevoegd. Over de adviesrelatie schrijft hij
“dat een adviseurschap onder de door [ [eisende partij sub 2] ] genoemde condities (10 jaar, geen tussentijdse opzegging en geen mogelijkheden tot aansturing) niet kan gaan werken.”en
“Zou de advisering onverhoopt niet blijken te werken, dan lijkt het gewenst de onderlinge samenwerking te kunnen beëindigingen zonder al te grote financiële consequenties”.Verder schrijft hij hierover dat de Raad niet opteert voor een vrijblijvende oplossing, maar de voorkeur geeft aan een arrangement waarbinnen de vertrouwensband ruimte heeft om te groeien. De voorzitter sluit vervolgens af met: “
Wij spreken als Raad de hoop uit, dat deze reactie een basis biedt voor een vervolggesprek. Mochten wij uiteindelijk met elkaar tot een vergelijk komen, dan zullen in een vaststellingsovereenkomst nog de nodige juridische puntjes op de i moeten worden gezet.”
4.10.
[eisende partij sub 2] heeft vervolgens de voorzitter bericht (zie 2.13) dat e-Court akkoord is met het persbericht en dat zij concludeert dat partijen het dan eens zijn geworden. Zij meent dat de vaststellingsovereenkomst kan worden opgemaakt en noemt daarvoor de volgende afspraken:
Het persbericht conform voorstel van de Raad;
Een kostenvergoeding van € 600.000,-;
De intentie van de Raad om een adviesrelatie met [eisende partij sub 2] aan te gaan.
Geen (romp)overeenkomst
4.11.
De rechtbank oordeelt dat de Staat en e-Court geen overeenstemming hebben bereikt over een minnelijke regeling. Evenmin is sprake van een rompovereenkomst met het oog op een dergelijke regeling. Aan de eisen voor de totstandkoming van een (romp)overeenkomst is niet voldaan. Het bericht namens de Raad van 8 november 2019 is geen aanbod aan e-Court met een voldoende concrete inhoud van een overeenkomst dat voor acceptatie gereed was. Het bericht bevatte niet (een voorstel ten aanzien van) alle essentiële elementen van de beoogde overeenkomst en/of een aanvaarding van eerdere door e-Court gedane voorstellen daartoe. Uit het bericht volgt ook niet de wil van de Raad om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. Dat de voorzitter in dit bericht spreekt van het doen van een “tegenvoorstel” maakt dit niet anders. Het gebruik van dit woord moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een afwijzing van de eerdere voorstellen van e-Court (zie 2.8), waarna een denkrichting voor een oplossing ten aanzien van het persbericht en een uitnodiging voor een nader gesprek volgen. Het stuk bood dus niet de concrete handvatten waarmee de inhoud van een overeenkomst op de essentiële punten in geval van een instemmende reactie van e-Court voldoende bepaalbaar zou zijn. Er lagen juist nog essentiële punten open en ter bespreking voor. De stelling van e-Court c.s. dat met de ‘aanvaarding’ van [eisende partij sub 2] overeenstemming was bereikt, in ieder geval op de (essentiële) hoofdlijnen, kan dus niet worden gevolgd. Iets anders is dat er in die periode blijkens de stukken welwillendheid bestond bij beide partijen om eruit te komen. Dat door uitlatingen van de voorzitter
(“ik val niet van mijn stoel”, “
ik ben niet somber gestemd”) aan de kant van e-Court de gedachte leefde dat een regeling binnen handbereik was, is zoals gezegd tot op zekere hoogte invoelbaar. De omstandigheid dat optimisme is getoond over een gunstig verder verloop van de onderhandelingen en over en weer een constructieve toon werd aangeslagen is echter niet voldoende voor de conclusie dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen. Partijen waren het nog altijd niet eens over alle (vier) kernelementen van de beoogde overeenkomst, al hadden zij al duidelijke stappen gezet. De rechtbank licht dit nader toe.
De adviesrelatie
4.12.
Allereerst geldt het volgende voor de beoogde adviesrelatie voor [eisende partij sub 2] . De rechtbank stelt vast dat het bericht van 8 november 2019 van de voorzitter niet meer dan een afwijzing vormt van het eerdere voorstel op dit punt van [eisende partij sub 2] . Iets anders kan daarin redelijkerwijs niet worden gelezen. Namens de Raad wordt geen tegenvoorstel gedaan, maar wordt kenbaar gemaakt dat de adviesrelatie niet kan worden vormgegeven zoals [eisende partij sub 2] in het op 4 november 2019 achtergelaten document heeft voorgesteld. De voorwaarden van [eisende partij sub 2] over onder meer de duur en invulling zijn voor de Raad niet acceptabel. De Raad wil hierover in een ‘vervolggesprek’ nader spreken met [eisende partij sub 2] en laat blijken in dit kader geen ‘vrijblijvende oplossing’ te willen. Hij beoogt wel een concreet arrangement, maar met een (geheel) andere invulling dan [eisende partij sub 2] had voorgesteld en met minder financiële en inhoudelijke risico’s voor de Raad. Concreet wordt de Raad hierover verder niet.
4.13.
De rechtbank volgt ook niet de stelling van e-Court c.s. dat partijen er op dit punt uit waren omdat [eisende partij sub 2] akkoord ging met alleen ‘de intentie van de Raad om een adviesrelatie aan te gaan’. Die intentie was er al sinds de eerste twee gesprekken en daarin bracht het bericht van 8 november 2019 geen verandering. De adviesfunctie is steeds één van die besproken, onderling verbonden, kernelementen van een mogelijke schikking geweest. Gelet op de eerdere gesprekken en correspondentie is niet plausibel, zoals e-Court c.s. betoogt, dat de Raad de bedoeling had de adviesfunctie los te koppelen van de andere kernelementen. Het “uit elkaar trekken” van de invulling van de adviesrelatie van de andere elementen van een overeenkomst is een voorzet van [eisende partij sub 2] zelf in haar reactie van 10 november 2017 (zie 2.13). Zij laat in dat bericht ook zelf nadrukkelijk de mogelijkheid open dat de Raad deze loskoppeling, en daarmee de concretisering en formalisering van de intentie van een adviesrelatie, van de andere elementen van een schikking niet wil, in welk geval nog een nader gesprek over de adviesrelatie nodig is. De eerdere onderhandelingen en het bericht van 8 november 2019 boden niet de ruimte die [eisende partij sub 2] namens e-Court nam om hier vervolgens wel overeenstemming over aan te nemen. De op zitting ingenomen stelling van [eisende partij sub 2] dat zij met deze passage uit haar bericht bedoeld zou hebben dat er alleen nog een gesprek met een HR-manager nodig zou zijn, volgt de rechtbank niet, nu dit niet valt te rijmen met de tekst van haar bericht. Er is geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat de Raad een loskoppeling voor ogen stond of daarmee zou willen instemmen, alleen al gelet op de evidente financiële implicaties ervan. Dat de Raad dit inderdaad niet wilde blijkt uit de brief van de voorzitter aan [eisende partij sub 2] van 15 november 2019 (zie 2.17). Alleen al om deze reden is dus geen overeenkomst tot stand gekomen en evenmin een rompovereenkomst. Dit moet reeds tot afwijzing van de vorderingen van e-Court leiden.
4.14.
Naar oordeel van de rechtbank bestond – anders dan e-Court c.s. heeft betoogd –ook over de andere kernelementen nog geen (volledige) overeenstemming.
De te betalen vergoeding
4.15.
E-Court c.s. heeft over het bedrag dat de Raad zou betalen betoogd dat uit het feit dat de voorzitter in zijn bericht van 8 november 2019 niets schrijft over het voorstel van [eisende partij sub 2] van € 600.000,- en slechts spreekt over ‘zorgen’ over het persbericht en de adviesrelatie, volgt dat dit bedrag akkoord was. De rechtbank gaat daarin niet mee.
4.16.
Ten eerste geldt dat het niet expliciet bespreken van dit voorstel niet betekent dat dit was aanvaard of voor de Raad akkoord was. Er zijn geen aanknopingspunten om een stilzwijgende instemming van de Raad met dit bedrag aan te nemen, alleen al niet omdat het te overbruggen verschil tussen de bedragen die partijen voor ogen hadden van aanvang af aanzienlijk was en voor e-Court c.s. steeds duidelijk is geweest dat een door de Raad te betalen bedrag moest kunnen worden verantwoord, zowel naar de minister als extern. Bovendien is verklaarbaar dat de Raad eerst de adviesrelatie nader wilde bespreken en kortsluiten en daarom eerst daarover ‘heel algemeen gesproken’ zijn zorgen uitte en nog niet op de andere elementen, waaronder het bedrag inging. Immers, de door [eisende partij sub 2] beoogde adviesrelatie vertegenwoordigde een waarde (voor haar persoonlijk) van meer dan drie miljoen euro (over 10 jaar) terwijl het door e-Court beoogde bedrag voor een (schade)vergoeding was bijgesteld van 10-20 miljoen euro naar 6 ton. Tegen die achtergrond ligt voor de hand dat de Raad eerst duidelijkheid wilde over de (on)mogelijkheden van de financiële kanten van een adviesrelatie met [eisende partij sub 2] alvorens een knoop door te hakken over het aan e-Court te betalen bedrag. Het standpunt van de Staat dat de te betalen vergoeding aan e-Court en de adviesrelatie met [eisende partij sub 2] communicerende vaten waren, valt in het licht van het voorgaande dan ook te begrijpen. De stand van de onderhandelingen over het te betalen bedrag was dat de Raad in beginsel wel bereid was een bedrag te betalen, maar dat deze bereidheid en de hoogte van het bedrag, moest worden bezien in het totaalpakket van afspraken en afhankelijk was van de andere punten. Volledige, concrete overeenstemming was er ook hierover dus nog niet.
Het persbericht
4.17.
Het voorgaande geldt ook voor het persbericht. Ook dit kernelement van de beoogde overeenkomst moet in het totaalpakket van afspraken worden bezien. Dat ligt ook voor de hand, omdat het persbericht de uitkomst van de onderhandelingen ter beëindiging van het geschil diende te reflecteren, waarbij een vorm van rehabilitatie voor e-Court van belang was. De stand van de onderhandelingen was dat partijen het eens waren over de richting en de toon van het persbericht. [eisende partij sub 2] ging namens e-Court immers akkoord met het voorstel van de Raad voor een (concept)persbericht. Het concept persbericht preludeert op een - nog niet bereikte - algehele overeenstemming tussen partijen, beëindiging van het geschil en een concrete adviesrelatie (samenwerking). Nu (onder meer) de in het persbericht genoemde essentiële punten nog open lagen, kan ook het persbericht dus nog niet als definitief ‘afgekaart’ worden aangemerkt. Dat moet voor e-Court c.s. ook duidelijk zijn geweest. Dat [eisende partij sub 2] bereid was het opstellen van een persbericht met de elementen van een schikking aan de Raad over te laten, omdat die “de gevoeligheden” beter zou kunnen beoordelen, maakt aannemelijk dat partijen er op dit punt wel uit zouden komen als de uitkomst van de andere punten duidelijk zou zijn, maar zover was het dus nog niet.
De tegenprestaties van e-Court , finale kwijting
4.18.
Tot slot de tegenprestaties. Ook over dit kernelement was tussen partijen nog geen overeenstemming bereikt. Het laatste voorstel van [eisende partij sub 2] op dit punt, in het op tafel achtergelaten document, was dat de enige tegenprestatie die de Raad vroeg was dat gestopt zou worden met de getuigenverhoren, eventueel aangevuld met de door haar aangeboden geheimhouding en haar terugtreden als bestuurder en aandeelhouder. In dat voorstel staat niets over het verlenen van (finale) kwijting. De voorzitter heeft in zijn reactie van 8 november 2019 op de voorstellen van [eisende partij sub 2] over de tegenprestaties evenmin iets gezegd. Dit betekent niet dat e-Court de reactie van de voorzitter redelijkerwijs heeft kunnen en mogen opvatten als aanvaarding van haar eerdere voorstel op dit punt, oftewel dat beëindiging van de voorlopige getuigenverhoren voldoende zou zijn om te komen tot een definitieve regeling ter beslechting van het geschil tussen partijen, al dan niet met de door haar geopperde aanvullingen. [eisende partij sub 2] noemt die tegenprestaties ook niet als element waarover overeenstemming bestaat in haar reactie op het bericht van 8 november 2019. Later heeft e-Court c.s. betoogd dat overeenstemming over de tegenprestaties – neerkomende op het verlenen van finale kwijting – valt af te leiden uit de inhoud van het (concept)persbericht van de Raad, waarmee was ingestemd, en waarin staat dat partijen hebben besloten hun geschil te beëindigen en er geen verdere gerechtelijke procedures meer volgen. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Dit meegezonden stuk omvat geen aanbod van de Raad ten aanzien van de tegenprestaties en het verlenen van finale kwijting, maar enkel een voorstel voor een persbericht. Uit wat er in het (concept)persbericht staat, kan niet concreet en bepaalbaar worden afgeleid welke prestaties e-Court zou leveren tegenover de beëindiging van het geschil door de Raad met haar. Het ligt ook helemaal niet voor de hand dat een dergelijk essentieel punt – in ruil waarvoor zou de Raad bereid zijn e-Court een vergoeding te betalen en met [eisende partij sub 2] als adviseur in zee te gaan – in het bericht van 8 november 2019 onbesproken zou blijven, maar zonder enige verwijzing zou moeten worden ingelezen in een in algemene bewoordingen gegoten concepttekst die louter voor externe communicatie was opgesteld. Beide partijen streefden – zo staat vast – naar een finale beslechting van het geschil, zodat voor e-Court c.s. zonneklaar moet zijn geweest dat de Raad in elk geval een finale kwijting zou verlangen. Daarnaast verliest e-Court c.s. uit het oog - zoals de Staat heeft aangevoerd - dat ten aanzien van die finale kwijting onder meer nog concreet moest worden gemaakt ten aanzien van wie en waarvoor finale kwijting zou worden verleend en dus wat de reikwijdte ervan precies zou zijn, mede omdat de beschuldigingen en verwijten van e-Court niet alleen de Raad betroffen, maar ook personen en organen binnen de rechtspraak. Hierover waren nog geen afspraken gemaakt, terwijl dit wel essentieel was voor een eventuele schikking en definitieve beëindiging van het (onderliggende) geschil. Slechts het intrekken van de getuigenverhoren was evident niet voldoende.
Conclusie
4.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat uit de stellingen van e-Court c.s. niet volgt dat met de reactie van [eisende partij sub 2] namens e-Court van 10 november 2019 op het bericht van de Raad van 8 november 2019 overeenstemming is bereikt op de voor beide partijen voor een overeenkomst ter beëindiging van hun geschil wezenlijke onderdelen. Ook nadien is van die overeenstemming niet gebleken. Er zijn dus geen voor nakoming vatbare verbintenissen voor de Raad ontstaan. Dit betekent dat zowel de primaire, subsidiaire als nevenvorderingen moeten worden afgewezen.
Proceskosten
4.20.
E-Court c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij (hoofdelijk) worden veroordeeld in de proceskosten van de de Staat. Deze worden tot op heden begroot op € 4.131,- aan griffierecht en € 6.428,- aan salaris advocaat (2 punten à € 3.214,- tarief VII), in totaal daarom op € 10.559,-.
Voor de eveneens gevorderde nakosten is geen afzonderlijke veroordeling noodzakelijk, omdat deze in de proceskostenveroordeling zijn begrepen. Wel worden de nakosten in de beslissing begroot.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt e-Court en [eisende partij sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 10.559,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
begroot de nakosten op € 163,- aan salaris advocaat, en indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met € 85,- aan salaris advocaat en de kosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.

Voetnoten

1.Dat is ook het geval voor de beoordeling van het bestaan van een overeenkomst op hoofdpunten (een rompovereenkomst), waarbij punten die voor beide partijen van ondergeschikt belang zijn nog open kunnen liggen, zie Hoge Raad 14 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC3608 (Polak/Zwolsman) en Hoge Raad 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414 (Regiopolitie/Hovax).