ECLI:NL:RBDHA:2021:1323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
09-20114420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: vrijspraak van poging tot moord en veroordeling voor poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, een 17-jarige jongen, werd beschuldigd van poging tot moord na een steekpartij op 8 augustus 2020 in een bus in 's-Gravenhage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever met een mes in de linkerborst heeft gestoken, maar oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De verdachte had weliswaar vol opzet om de aangever te doden, maar handelde in een plotselinge gemoedsopwelling, waardoor de rechtbank hem vrijsprak van poging tot moord en hem veroordeelde voor poging tot doodslag. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 13 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met de aangever. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.190,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de feiten strafbaar waren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09-204144-20
Datum uitspraak 18 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2003,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats,
preventief gedetineerd in R.I.J. De Hartelborgt Opvang te Spijkenisse,
advocaat: mr. F.C. Knoef te Den Haag.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 12 november 2020 (pro forma) en 4 februari 2021 (inhoudelijk).

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de linkerborst (in de richting van de hartstreek) heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Vast is komen te staan dat de verdachte op 8 augustus 2020 omstreeks 16.30 uur in [busnummer]
te Den Haag [aangever] met een mes in zijn bovenlichaam, in de hartstreek, heeft gestoken.
De verdachte heeft dit bekend, maar heeft ontkend dat hij opzet had om aangever te doden en ook dat hij dit feit met voorbedachte raad heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. N. Ros heeft zich, blijkens haar requisitoir, op het standpunt gesteld dat de verdachte vol opzet had op de dood van aangever en ook dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Zij heeft daarom geëist dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen voor het impliciet primair tenlastegelegde, de poging tot moord op aangever.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft zich, op gronden zoals in zijn pleitnota vervat, op het standpunt gesteld dat de verdachte niet bewust de confrontatie met aangever heeft gezocht om hem te doden en dat de verdachte ook niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar dat het steken in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft plaatsgehad. Vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde, de poging tot moord, wordt bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aan de confrontatie tussen de verdachte en aangever op 8 augustus 2020 is het een en ander vooraf gegaan. Aangever heeft een paar dagen voor de steekpartij een schermopname van een filmpje dat hij op Snapchat had gevonden, en waarop de verdachte te zien was met een voor de aangever onbekend meisje, via Whatsapp naar de vriendin van de verdachte gestuurd. Ook heeft hij haar nog een ander filmpje gestuurd. Aangever heeft verklaard dit te hebben gedaan omdat zij moest weten dat de verdachte haar aan het bedriegen was.
De verdachte heeft in reactie hierop diverse seksfilmpjes van aangever van vroeger naar de moeder van aangever gestuurd. De aangever heeft toen een naaktfoto van de vriendin van verdachte in een groeps-chat geplaatst en daarop heeft de verdachte de seksvideo’s van aangever ook in deze groeps-chat geplaatst.
Op 8 augustus 2020 hebben de verdachte en aangever elkaar over en weer via Whatsapp en Snapchat berichten gestuurd en elkaar ook nog gebeld.
Verklaring aangever
Aangever heeft verklaard dat de verdachte hem op 8 augustus 2020 heeft gebeld en tegen hem heeft gezegd: ‘ik ga je nu komen steken, zorg dat je moeder je nooit alleen thuis laat. Als ik daar kom, dan ga ik jullie allebei slopen’. Aangever heeft gezegd dat de verdachte, als hij wilde praten naar de stad moest komen, omdat aangever daar naartoe zou gaan.
Aangever zat samen met zijn vriend [naam vriend] achterin [busnummer] richting de stad op het bankje recht tegenover de achterste deur.
Op een gegeven moment ging de achterdeur van de bus open en kwam de verdachte met een boos gezicht de bus in. Hij bewoog in een rechte lijn richting aangever. Aangever kwam overeind pakte twee palen vast en schopte de verdachte in het gezicht om hem de bus uit te krijgen. Hierdoor viel het petje van de verdachte af. Daarna kwam de verdachte weer terug, weer in een rechte lijn de bus in en begon op aangever in te slaan. De verdachte sloeg aangever een aantal malen op zijn bovenlichaam. Aangever weerde de slagen af en de verdachte ging hierna de bus uit.
Toen aangever weer ging zitten in de bus, voelde hij dat zijn shirt nat werd. Er kwam een vrouw op aangever af, die de pet van de verdachte oppakte en tegen de borst van aangever aandrukte. Aangever had toen pas in de gaten dat hij gestoken was. Hij kreeg last van zijn ademhaling en hij voelde pijnscheuten in zijn borst, op de plekken waar hij was gestoken. [2]
Verwonding aangever
Verbalisant [verbalisant] , die ter plaatse kwam na de melding van de buschauffeur, zag dat meerdere mensen om een jongen stonden die op een stoel zat. Hij zag dat meerdere omstanders doeken tegen zijn buik en bovenlichaam aanhielden. Verbalisant zag dat de jongen trilde en hevig transpireerde. Hij zag dat de jongen een wond op zijn bovenlichaam had. Verbalisant beschreef de wond als: ruitvormige, sneevormig, horizontaal, 2,5 cm breed, bloedende wond. Hij pakte een doek en hield deze tegen de wond aan. Verbalisant zette druk op de wond om het bloeden te doen stoppen. Verbalisant zag dat de wond ongeveer
3 à 4 cm onder de tepel van de aangever zat. Hij herkende de wond ambtshalve als
een steekwond. Verbalisant zag dat de jongen lijkbleek was en moeite had met praten. [3]
Uit de medische informatie blijkt dat aangever een wond op zijn borstkas had en dat het uitwendig bloedverlies gering was. Er was een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel en inwendig bloedverlies en aangever heeft een drain gekregen ter hoogte van zijn linker borstholte. De geschatte hersteltijd was nog onduidelijk. [4]
Verklaring verdachte
De verdachte heeft bij de politie [5] , bij de rechter-commissaris [6] en ook ter zitting [7] verklaard dat hij aangever met een klein keukenmes heeft gestoken, dat hij in zijn rechterhand had.
De verdachte heeft verklaard dat hij heel erg boos was op aangever, dat hij zich door aangever verraden voelde en dat hij hem wilde slaan. Hij zat heel diep in zijn emoties. Het was niet de bedoeling om aangever te doden. Wat er is gebeurd nadat de verdachte het mes uit zijn tas hadgehaald, kan hij zich niet meer herinneren. Hij weet niet meer, ook ter zitting niet, hoe hij het mes heeft gepakt en wat hij daarna met het mes heeft gedaan. Het gebeurde allemaal in een paar seconden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij het mes al langer bij zich had om zichzelf te beschermen, omdat hij eerder beroofd was. Hij had het mes niet speciaal bij zich voor aangever.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij onderweg was naar zijn vriendin en dat hij toen op de [straatnaam] aangever in [busnummer] zag zitten. Hij zat achterop de scooter van [naam 1] en heeft [naam 1] gevraagd om te draaien. [naam 1] wist niet wat hij ging doen.
Bij de bushalte is de verdachte van de scooter afgestapt en toen de bus aankwam, is de verdachte bij de achteringang de bus in gesprongen. De verdachte heeft ook verklaard dat het toeval was dat hij aangever in de bus zag zitten en dat hij niet wist dat aangever in deze bus zou zitten.
Camerabeelden
Er zijn beelden veilig gesteld van [busnummer] van de HTM, de bus waarin de steekpartij heeft plaatsgevonden. Er is een compilatie van deze beelden gemaakt, die deel uitmaakt van het dossier en die ook ter zitting is vertoond.
Te zien is dat de verdachte door de achterdeur de bus binnen komt, direct op aangever afloopt en hem aanvalt, dat aangever hem een trap geeft en dat de verdachte naar achteren valt. Vervolgens valt de verdachte aangever weer aan en maakt hij met zijn rechter arm een slaande beweging naar de buikstreek van het slachtoffer, dit is om 16.23.02 uur.
Volgens de verbalisant maakt de verdachte op dit tijdstip tweemaal een stekende beweging, de tweede keer is aangever enkele centimeters hoger onder de borstkas geraakt. [8]
Verdere waarnemingen van de beelden door de rechtbank en de daaruit te trekken conclusies zullen in het vervolg van dit vonnis worden vermeld.
Whatsappberichten
De telefoon van de verdachte is uitgelezen. Hieruit bleek dat hij meerdere keren via Whatsapp heeft gezegd dat hij aangever ging neersteken. [9]
Op 8 augustus rond 15.33.25 berichtte hij zijn vriendin “Ik ga hem dood maken doodd” en om 15.44.50 tot 15.45.10 uur “WoIlah. Die [aangever] . Is dood. Na alles wat die doet. Hij is dood” en direct erna van 15:45:13 tot 15:45:29 uur “Iedereen komt nu. [naam 1] komt my hale. [naam 2] is omw daar heen. Ik ga hem dooddddddeeeee”.
Ook aan zijn broer [naam 2] berichtte de verdachte om 15.27.37 “Wollah ik ga nu naar die manna om hem te steken ben kanker locco”.
Om 15.44.13 uur appte [naam 3] aan de verdachte: “Ik heb vrij genomen”. Daarna appte zij
“Ben wachten op jou” en om 15.44.41 “Ben 4vrij”.
Om 15.45.12 uur appte [naam 3] nog “Eerst kom je naar mij” en om 13.45.55 ‘Jij komt mij”. Om 15.47.03 en 15.47.05 “Doe niks doms”, “Aub”. [10]
Overweging omtrent het mes
Aangever heeft een steekverwonding en de verdachte heeft ook verklaard dat hij met een klein mes heeft gestoken. Op grond daarvan staat vast dat de verdachte op het moment dat hij de zwaaiende bewegingen naar aangever maakte een mes in zijn rechterhand had.
Op de camerabeelden die op zitting zijn bekeken en ook meerdere malen vertraagd zijn afgespeeld, kan de rechtbank zien dat de verdachte zwaaiende bewegingen maakt, maar de rechtbank heeft niet uit eigen waarneming kunnen vaststellen dat de verdachte op dat moment een mes in zijn handen had en ook niet op welk moment de verdachte dat mes uit zijn schoudertas zou hebben gehaald.
Het kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de zeer korte duur en de intensiteit van de aanval en het daarop volgende gevecht, echter niet anders dan dat de verdachte het mes al in zijn hand had op het moment dat hij de bus instapte.
Overweging omtrent de opzet
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de verdachte de opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om aangever te doden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte deze opzet wel had. De verdachte heeft voorafgaand aan het steekincident via Whatsapp meerdere malen tegen meerdere personen gezegd dat hij aangever ging doden. Vervolgens heeft hij zijn mes uit zijn tas gepakt, is hij naar aangever toe gegaan in de bus, en heeft hij aangever tweemaal gestoken, waarvan eenmaal in de richting van het hart van aangever. De officier van justitie gaat er hierbij vanuit dat de verdachte op het moment dat hij de bus instapte het mes al in zijn hand had.
Op basis hiervan kan, aldus de officier van justitie, objectief gezien – dus beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm – de conclusie worden getrokken dat de opzet van de verdachte gericht was op het doden van aangever.
Mocht de rechtbank dit standpunt niet volgen dan is er in elk geval sprake van voorwaardelijk opzet. Door de steekwonden vlakbij het hart en ook de lever van aangever bestond de aanmerkelijke kans op de dood van aangever. En door te steken op die plaats in het lichaam heeft de verdachte deze kans aanvaard.
De advocaat heeft zich niet expliciet over de opzet uitgelaten, maar de verdachte heeft herhaaldelijk verklaard dat hij niet de bedoeling (naar de rechtbank begrijpt: opzet) heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie wat betreft de volle opzet.
De verdachte had een mes bij zich op het moment dat hij de bus inging en aangever aanviel en hij heeft hiermee aangever ook gestoken. Aangever had een steekwond in zijn borstkas aan de linkerkant, in de buurt van zijn hartstreek.
Deze gedragingen -het reeds voorhanden hebben van het mes op het moment dat de verdachte de bus in ging en het steken op die plaats in het lichaam- zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op dodelijk treffen dat dit leidt tot het oordeel dat de verdachte het opzet had om de aangever te doden. Contra-indicaties zijn gesteld noch gebleken.
Overweging omtrent de voorbedachte raad
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of sprake is geweest van voorbedachte raad bij de verdachte. De rechtbank overweegt dat, wil de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kunnen worden verklaard, vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en de gevolgen daarvan en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Hij moet de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat daarbij om de weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval.
Of voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dus sterk af van die gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval waaronder de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechtbank er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de verdachte sprake was van voorbedachte raad. De verdachte heeft volgens de officier van justitie voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen besluit en zich rekenschap te geven van de gevolgen. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is geen sprake geweest. Zoals uit de gestuurde berichten blijkt, heeft de verdachte al een uur voor het steekincident besloten dat hij aangever wil doden. Vervolgens heeft hij [naam 1] gebeld en is hij bij hem achterop de scooter naar aangever toegegaan. Aangever had hem verteld dat hij in de bus zou zitten en de verdachte ziet aangever ook daadwerkelijk in [busnummer] zitten. De verdachte denkt er nog even over na, maar vraagt toch aan [naam 1] of hij de scooter wil omkeren en hem bij de bushalte wil afzetten. Hij wacht bij de bushalte totdat de bus stopt, pakt zijn mes uit zijn tas, gaat de bus in en steekt aangever.
De advocaat heeft betoogd dat de berichten die de verdachte in het uur voorafgaande aan het steekincident heeft gestuurd moeten worden gezien als uitingen van wanhoop, boosheid en verdriet en niet als een plan om aangever daadwerkelijk om het leven te brengen. Van een dergelijk plan blijkt ook niet of onvoldoende uit het dossier. Het gebruikte mes heeft de verdachte niet speciaal meegebracht, maar droeg hij altijd bij zich. Hij kwam aangever onderweg bij toeval tegen, toen hij achterop de scooter bij [naam 1] op weg was naar zijn vriendin om het uit te praten. Er is, aldus de advocaat, ook geen bewijs dat de verdachte het mes al vasthad toen hij de bus inging. Aangever heeft maar één wond opgelopen in een gevecht waarin meermalen contact is geweest. Er zijn bovendien ook niet meerdere steekbewegingen waargenomen.
De advocaat heeft verder betoogd dat het pakken van het mes het gevolg is geweest van de onverwacht hevige tegenstand die aangever vanaf het begin bood, gecombineerd met de woede die de verdachte voelde door het sturen van de filmpjes door aangever. Deze gebeurtenissen voltrokken zich in enkele seconden en maken dat het besluit van de verdachte en zijn handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft plaatsgevonden en dat er ook, als de verdachte het mes al in zijn hand had op het moment dat hij in de bus stapte, geen ruimte was voor kalm beraad. De verdachte heeft dan ook niet met voorbedachte raad gehandeld.
De rechtbank kan uit de bewijsmiddelen niet vaststellen dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad. Daarbij is het volgende van belang. Vast staat dat de verdachte heftig geëmotioneerd en erg boos was op aangever. Hij voelde zich door hem verraden.
Vast staat eveneens dat de verdachte dreigingen heeft geuit dat hij aangever zou gaan steken en dat hij hem dood wilde maken. De rechtbank kan, anders dan door de officier van justitie betoogd, echter niet vaststellen dat de verdachte zich door zijn vriend [naam 1] achterop de brommer doelbewust naar de bus heeft laten vervoeren om daar het geuite dreigement uit te voeren.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet is vast te stellen op welk tijdstip het gesprek heeft plaatsgevonden, waarin aangever tegen de verdachte heeft gezegd dat hij in de bus zat en dat niet is gebleken dat aan de verdacht bekend was in welke bus aangever zich bevond. Van enig plan of een moment van kalm beraad en rustig overleg is de rechtbank niet gebleken Veeleer lijkt sprake van een situatie waarbij de verdachte, achterop de brommer, naar zijn vriendin ging en bij toeval aangever zag in de bus en dat hij in een plotselinge gemoedsopwelling heeft besloten de bus in te gaan en de confrontatie met aangever te zoeken. Dat hij daarbij, eveneens in een opwelling zijn mes heeft gepakt, de bus is ingestormd en aangever heeft gestoken is alleszins aannemelijk. Dit alles vond plaats in een paar seconden, zoals ook op de beelden te zien is. Dat ook de psycholoog heeft aangeven dat de oplopende spanningen tot acting-out gedrag en daarmee tot een doorbraak van agressie bij de verdachte geleid kunnen hebben, sterkt de rechtbank in haar oordeel.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het impliciet primair tenlastegelegde, de poging tot moord en het impliciet subsidiair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen achten.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 8 augustus 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] , opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] met een mes, in de linkerborst (in de richting van de hartstreek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.
Volgens de psychiater die de verdachte heeft onderzocht, is bij de verdachte geen sprake van een psychische stoornis en ook niet van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij adviseert om de verdachte het tenlastegelegde volledig toe te rekenen.
De psycholoog die de verdachte heeft onderzocht, adviseert daarentegen de verdachte het tenlastegelegde feit in verminderde mate toe te rekenen. Zij heeft daartoe aangegeven dat, hoewel er geen stoornis bij de verdachte aanwezig is, het aannemelijk is dat de ontwikkelde narcistische dynamiek van de verdachte van invloed is geweest op het denken en handelen ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor hem het tenlastegelegde in verminderde mate moet worden toegerekend. De gevoelens van krenking en angst die de verdachte gevoeld lijkt te hebben naar aanleiding van het conflict met de aangever kunnen er vanuit de narcistische dynamiek toe hebben geleid dat de boosheid bij hem is opgelopen. Doordat de coping vervolgens te kort is geschoten, kunnende oplopende spanningen tot acting-out gedrag en daarmee tot een doorbraak van agressie hebben geleid.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psycholoog over de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
6. De straf en/of maatregel
6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het volgen van een behandeling bij De Waag, het zich houden aan de huisregels van zijn tante, en ook een contactverbod met aangever en een locatieverbod, waarbij de verdachte zich niet binnen een straal van 500 meter rondom de woning van aangever mag bevinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten op de dag van de uitspraak, met de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn geadviseerd. Ook tegen het door de officier van justitie geëiste contactverbod heeft de advocaat geen bezwaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van het feit
De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer, tot voor kort een vriend van hem, van het leven te beroven. Hij heeft het slachtoffer op klaarlichte dag in een bus in zijn bovenlichaam vlakbij de hartstreek gestoken. Het is niet aan het handelen van de verdachte te danken dat het slachtoffer niet is overleden.
Door het geweld dat de verdachte op het slachtoffer heeft uitgeoefend, heeft hij niet alleen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar hem ook gevoelens van angst en onveiligheid aangejaagd.
Uit de toelichting die ter zitting namens het slachtoffer is gegeven, blijkt dat het feit gedurende langere tijd lichamelijke en psychische gevolgen voor hem heeft gehad en ook nog steeds heeft. Met name de angst beperkt het slachtoffer nog steeds in zijn dagelijkse leven. Daarnaast ondervindt hij ook lichamelijk nog de gevolgen van de steekwond, bij fysieke inspanning voelt hij nog steeds een drukkend gevoel op zijn borst; hierdoor wordt het slachtoffer belemmerd in zijn doen en laten.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Raad, de kinder- en jeugdpsychiater en de psycholoog.
In het rapport van de kinder- en jeugdpsychiater van 30 november 2020 leest de rechtbank dat de verdachte geen psychische stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens heeft, ook niet ten tijde van het plegen van het feit. De deskundige adviseert de rechtbank om de verdachte het tenlastegelegde toe te rekenen, en zij doet geen uitspraak met betrekking tot recidivegevaar.
Het advies is de verdachte onvoorwaardelijk af te straffen. Het toepassen van het strafrecht voor jeugdigen wordt door de rapporteur als passend beschouwd. De deskundige stelt voorts dat het van belang is dat de verdachte gaat inzien dat hij beperkt met zijn antisociale impulsen kan omgaan en dat hij leert hoe hij cognitief en vervolgens gedragsmatig afstand moet nemen en houden van antisociale, agressieve intenties en activiteiten.
Een ambulante behandeling met aandacht voor trauma en identiteitsontwikkeling wordt ook geadviseerd en jeugdreclasseringtoezicht wordt wenselijk geacht.
In het rapport van de psycholoog, van 2 december 2020 leest de rechtbank dat ook zij vaststelt dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Er wordt door de deskundige gezien dat er verschillende factoren zijn, voortkomend uit de problematiek van de verdachte, die bijdragen aan een verhoogd risico op toekomstig gewelddadig gedrag, te weten het ontwikkelde narcistische afweermechanisme, de beperkte
emotieregulatievaardigheden (met name frustratietolerantie) en copingvaardigheden, het
disharmonische intelligentieprofiel en moeite met causaal denken.
Er worden geen aanwijzingen gezien het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
Individuele ambulante behandeling wordt geadviseerd onder andere gericht op de persoonlijkheidsstructuur van de verdachte die tot problemen leidt.
Een jeugdreclasseringsmaatregel, welke zich richt op praktische zaken als werk, huisvesting en dergelijke wordt daarnaast als wenselijk gezien.
De Raad heeft de rechtbank op 1 februari 2021 geadviseerd een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, een positieve inzet voor in het behandelplan op te nemen doelen (zoals bijvoorbeeld dagbesteding, scholing, woonruimte), en een behandelplicht bij De Waag.
Aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zou opdracht moeten worden gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Tevens wordt geadviseerd de dadelijk uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht te bevelen.
Ter zitting is namens de Raad hierop aangevuld dat de omstandigheid dat de verdachte spijt heeft betuigd en open staat voor hulpverlening de kans op recidive vermindert. Aangegeven is ook dat de Raad zich kan voorstellen dat een contact- en/of locatieverbod zal worden opgelegd.
Namens de jeugdreclassering is toegelicht dat de verdachte al enkele maanden staat aangemeld bij Vast en Verder van het Leger des Heils en dat hij ook bij Humanitas is aangemeld. Totdat er voor de verdachte een plaats is in een van de genoemde begeleid wonen trajecten, kan hij bij zijn tante in Rotterdam wonen. Aldaar is hij ook al aangemeld bij De Waag. De individuele coaching van de heer [naam 4] van Topzorg sluit voorts goed aan bij het referentiekader van de verdachte. Deze begeleiding is tijdens het verblijf van de verdachte in De Hartelborgt reeds opgestart, maar kan na detentie worden voortgezet, ook als de verdachte in Rotterdam woont.
6.3.3
De straf / maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie een passende straf. Om de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en zijn begeleiding en behandeling te waarborgen, ziet de rechtbank aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en ook het meewerken en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs of werk. Ook het meewerken aan het coachingstraject van Topzorg zal als bijzondere voorwaarde worden opgelegd, evenals het door de officier van justitie geëiste contactverbod met aangever. De rechtbank zal dit contactverbod opleggen ter bescherming van aangever, maar ziet geen reden ook een locatieverbod op te leggen, te meer nu de verdachte voornemens is in Rotterdam te gaan wonen. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte zich aan regels houdt als hij bij zijn tante of in een begeleid wonen traject woont, en zal dit niet als extra bijzondere voorwaarde opleggen.
De rechtbank stelt de proeftijd op 2 jaren en zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht bevelen, nu er voldaan is aan de wet en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank adviseert de resterende onvoorwaardelijke jeugddetentie ten uitvoer te leggen in de inrichting waar de verdachte nu verblijft, namelijk R.I.J. De Hartelborgt Opvang te Spijkenisse.

7.De vordering van de benadeelde partij

[aangever]heeft een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 12.847,50bestaande uit een bedrag van € 290,- aan materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, en een bedrag van € 57,50 aan gemaakte (proces)kosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Verzocht is ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en een contactverbod van de verdachte met de benadeelde partij alsook een locatieverbod voor de omgeving rondom de woning van de benadeelde partij.
Mr. M.L. Firet heeft ter zitting namens de benadeelde partij het woord gevoerd en de vordering toegelicht. Zij heeft benadrukt dat de benadeelde partij niet meer dezelfde persoon is als voorheen. Hij ervaart veel angst en dat is ook de reden dat hij graag een contact- en locatieverbod wil. Hij heeft ook nog steeds veel fysieke klachten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen ad € 12.790,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de verdachte ook te veroordelen tot het betalen van de proceskosten ad € 57,50.
7.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat heeft niet betwist dat de benadeelde partij letselschade en psychische schade heeft opgelopen, maar wel de hoogte van het gevorderde bedrag. Matiging van de verzochte immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- tot € 5.000,- ligt, gelet op vergelijkbare jurisprudentie, in de rede, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Ten aanzien van de geleden materiële schade heeft de advocaat gesteld dat de benadeelde partij in deze kosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu bij kleding voor een bedrag van € 200,- nadere uitleg mag worden verwacht. Ten aanzien van de proceskosten is geen verweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte betwist. Ten aanzien van het witte Nike t-shirt en de - volgens mr. Firet - door aangever gedragen korte broek, zijn geen aankoopbonnen overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende vast staat dat er schade was aan het t-shirt, dat bebloed was en is doorgeknipt, en ook dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Of en in welke mate schade is toegebracht aan de broek van aangever heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Het in
dit verband gevorderde bedrag van € 200,- wordt mede om die reden te hoog geacht.
De rechtbank begroot naar billijkheid de geleden materiële schade aan kleding op een bedrag van
€ 100,-.Het gevorderde bedrag van
€ 90,-ter zake daggeldvergoeding voor dagen doorgebracht in het ziekenhuis wordt als voldoende onderbouwd en niet weersproken toegewezen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit, de medische informatie, de informatie uit de vordering van de benadeelde partij en de ter zitting gegeven toelichting daarop, genoegzaam volgt dat lichamelijke en psychische schade is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dat deze schade € 12.500,- zou bedragen vindt geen, althans onvoldoende steun in de door de benadeelde partij aangedragen uitspraken en is ook overigens zonder toereikende onderbouwing gebleven. De rechtbank zal daarom het bedrag ten aanzien van de immateriële schade naar billijkheid begroten en wijst aldus een bedrag van
€ 5.000,-toe.
De rechtbank zal de vordering dan ook ten laste van de verdachte toewijzen tot het bedrag van
€ 5.190,-. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen vanaf 8 augustus 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
Dit brengt mee dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op
€ 57,50, zijnde het bedrag dat de benadeelde partij heeft gemaakt voor het opstellen van een medische rapportage door zijn fysiotherapeut.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat. Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot
€ 5.190,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever].
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank de maximale duur van de
gijzelingbepalen op
0 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van het bewezenverklaarde feit.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem impliciet primair
tenlastegelegde feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem impliciet subsidiair
tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
POGING TOT DOODSLAG;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 13 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat een deel van deze jeugddetentie van
4 MAANDENniet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten
waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;
3
.dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal
leggen of laten leggen met aangever [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] , wonende
[adres]
4. dat hij zich gedurende de proeftijd zal inzetten voor het verkrijgen en behouden van een
zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs en/of werk, in samenspraak met de jeugdreclassering;
5. dat hij zal meewerken aan het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag of een
soortgelijke instelling, zo lang dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
6. dat hij zal meewerken aan de coaching door Topzorg, zo lang dit door de
jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
geeft aan de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
7. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
8. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel
77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering,
met inachtneming van de coronamaatregelen;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever]toe voor het bedrag van
€ 5.190,-, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 8 augustus 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 57,50, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 5.190,- aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 8 augustus 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[aangever];
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 18 februari 2021.
Mr. Van den Brink kan het vonnis niet ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier ‘Envier’ met het nummer 2020236061,van polititie Eenheid Den Haag, doorgenummerd als pagina 1 t/m 177.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 33-36.
3.Proces-verbaal van bevindingen. p. 55-57.
4.Geneeskundige verklaring van S. Smolders, arts, d.d. 9 augustus 2020, p. 114.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 78/87 en 156/162.
6.Verklaring verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 11 augustus 2020.
7.Eigen verklaring verdachte ter zitting van 4 februari 2021.
8.Proces-verbaal van bevindingen, met als bijlage de stills van de camerabeelden, p. 64-72.
9.Proces-verbaal van bevindingen uitlezen iPhone 8, p. 145-147.
10.Proces-verbaal van bevindingen uitlezen iPhone 8, 145-146.