ECLI:NL:RBDHA:2021:1321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
09/127750-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen strafbeschikking inzake beëindiging betoging tegen coronamaatregelen

Op 19 februari 2021 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die verzet had ingesteld tegen een strafbeschikking van 19 mei 2020. De verdachte had deelgenomen aan een demonstratie op 5 mei 2020 in Den Haag tegen de coronamaatregelen. De burgemeester had opdracht gegeven de betoging te beëindigen, omdat de demonstranten zich niet aan de gegeven aanwijzingen hielden. De verdachte heeft zich echter niet verwijderd van de locatie van de demonstratie, ondanks de beëindigingsopdracht. De kantonrechter oordeelde dat de beëindigingsopdracht bevoegd was gegeven en dat de verdachte zich niet aan de opdracht had gehouden. De rechter benadrukte dat het recht op demonstratie een fundamenteel recht is, maar dat dit recht onderworpen kan worden aan beperkingen ter bescherming van de openbare veiligheid en gezondheid. De kantonrechter achtte het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en legde een geheel voorwaardelijke geldboete op van € 200, met een proeftijd van twee jaar. De strafbeschikking werd vernietigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Kantonrechter
Parketnummer 09/127570-20
Datum uitspraak: 19 februari 2021

Vonnis

De kantonrechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
[adres]

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 december 2020 en 10 februari 2021.
De verdachte is op beide dagen verschenen en gehoord. Op 14 december 2020 is hij bijgestaan door zijn raadsman mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag. Op 10 februari 2021 heeft de verdachte meegedeeld dat hij geen gebruik meer maakt van de bijstand van een raadsman.
De officier van justitie mr I.G.M. Oostrom heeft gevorderd dat de strafbeschikking van
19 mei 2020 zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem bij ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 390,00, subsidiair zeven dagen hechtenis. De officier van justitie heeft de kantonrechter verzocht schriftelijk vonnis te wijzen.

Het ingestelde verzet

De verdachte heeft verzet ingesteld tegen de strafbeschikking van 19 mei 2020. Het verzet voldoet aan de eisen die daaraan in de wet, in artikel 257e lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, worden gesteld. De verdachte is daarom ontvankelijk in zijn verzet.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 5 mei 2020 te ’s-Gravenhage niet heeft voldaan aan de door de burgemeester gegeven opdracht de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan,
immers heeft verdachte, nadat krachtens artikel 6 Wet openbare manifestaties de aanwijzingen waren gegeven dat:
- er (onderling) anderhalve meter afstand moet worden gehouden en/of
- de demonstratie enkel op de [locatie] was toegestaan, waarbij men niet mocht lopen (statisch)
en nadat aan die aanwijzingen geen gevolg was gegeven en krachtens artikel 7 sub b Wet openbare manifestaties de opdracht was gegeven de betoging te beëindigen en uiteen te gaan,
zich niet verwijderd van die betoging en/of de locatie waarop deze werd gehouden;
(art 6 Wet openbare manifestaties, artikel 7 ahf/sub b Wet openbare manifestaties, art 11 lid 1 ahf/sub b Wet openbare manifestaties)
(art 11 lid 1 ahf/sub b Wet openbare manifestaties)

De bewijsmiddelen

De kantonrechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen

Het recht op betoging
De verdachte heeft op 5 mei 2020 in Den Haag deelgenomen aan een demonstratie (betoging) tegen de zogenoemde ‘coronamaatregelen’ die door de regering zijn genomen.
De kantonrechter stelt voorop dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is dat wordt gewaarborgd in de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit fundamentele recht is van groot belang voor het goed functioneren van de democratische rechtsstaat. Dit is evenwel geen
onbegrensdrecht. Uit de artikelen 10 en 11 van het EVRM volgt dat de vrijheid om te demonstreren mag worden onderworpen aan beperkingen of sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid (waaronder de gezondheid) en het voorkomen van wanordelijkheden.
De Wet openbare manifestaties (WOM) regelt het recht tot vergadering en betoging. Voor het houden van een betoging is, zo volgt uit artikel 3 van de WOM geen toestemming nodig. Wel kan een voorafgaande kennisgeving vereist zijn.
In artikel 2 van de WOM is bepaald in welke gevallen het recht om te betogen (demonstreren) kan worden beperkt. De bevoegdheid van de burgemeester tot beperking kan slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Volgens artikel 5 van de WOM kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving van een betoging voorschriften en beperkingen stellen. In de rechtspraak is aangenomen dat de burgemeester dat ook kan doen bij het ontbreken van een kennisgeving (ECLI:NL:HR:2015:3365). Indien in strijd wordt gehandeld met een gesteld voorschrift of beperking kan de burgemeester op grond van het bepaalde in artikel 7 van de WOM opdracht geven een betoging terstond te beëindigen.
In artikel 11 van de WOM, eerste lid, aanhef en onder b, is onder meer het handelen in strijd met een voorschrift of beperking als bedoeld in artikel 5 strafbaar gesteld.
De verdenking
Het strafrechtelijk verwijt dat de verdachte wordt gemaakt komt er in de kern op neer dat hij zich op 5 mei 2020 niet verwijderd heeft van (de locatie van) de demonstratie, nadat opdracht was gegeven deze te beëindigen met toepassing van artikel 7, aanhef en onder b, van de WOM.
Voor een veroordeling ter zake van een dergelijk strafbaar feit is niet alleen bewijs nodig voor het handelen, of in dit geval het nalaten van de verdachte, bestaande uit het zich niet verwijderen, maar ook van een daaraan voorafgaande beëindigingsopdracht als bedoeld in artikel 7, aanhef en onder b, van de WOM. Van een dergelijke opdracht is enkel sprake indien deze door de burgemeester is gegeven ter bescherming van één van de belangen uit artikel 2 van de WOM. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:724 (r.o. 4.4) kan, indien sprake was van een ontoelaatbare beperking van het demonstratierecht, dit tot gevolg hebben dat de verdachte niet kan worden veroordeeld wegens overtreding van artikel 11 van de WOM.
De kantonrechter dient daarom in het kader van de bewijsvraag te toetsen of sprake is geweest van een dergelijke opdracht. Dat geldt ook voor de daaraan voorafgaand gegeven aanwijzingen aan de demonstranten, zoals in de tenlastelegging opgenomen.
Oordeel van de kantonrechter
De beëindigingsopdracht
Bij de processtukken bevindt zich geen op schrift gestelde opdracht tot beëindiging van de betoging. Dergelijke opdrachten worden, zo blijkt uit de (niet ondertekende) brief van
14 januari 2021 van [naam 1] van de gemeente Den Haag aan het arrondissementsparket Den Haag, niet door de burgemeester schriftelijk vastgelegd. Wel zal in een proces-verbaal door de politie worden opgenomen dat er een aanwijzing door de burgemeester is gegeven en/of de demonstratie op last van de burgemeester is beëindigd. Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal door een daartoe bevoegde persoon die uit eigen waarneming uit de mond van de burgemeester heeft opgetekend welke opdracht deze heeft gegeven en op welke gronden dat is gebeurd, ontbreekt in het dossier. Evenmin is er een geschrift met die strekking. Wel is in het dossier een proces-verbaal aanwezig waaruit volgt dat de pelotonscommandant mobiele eenheid ter plaatse ervan op de hoogte was dat er contact was opgenomen met de burgemeester en dat deze op grond van artikel 7 van de WOM het bevel had gegeven de demonstratie te beëindigen. Daarbij volgt uit geschriften, te weten de eerder genoemde brief van de gemeente Den Haag en een (niet ondertekende) afloopbrief van [naam 2] , hoofd Operatiën van de politie Den Haag aan de leden van de lokale driehoek Den Haag, dat sprake is geweest van een beëindigingsopdracht door de burgemeester. Alhoewel een verklaring over de door de burgemeester gegeven beëindigingsopdracht uit directe bron dus ontbreekt, hetgeen enige verbazing oproept, is de kantonrechter van oordeel dat uit het voorgaande voldoende blijkt dat er sprake is geweest van een beëindigingsopdracht, gegeven door de burgemeester.
Is de beëindigingsopdracht bevoegd gegeven?
De vraag of de beëindigingsopdracht bevoegd is gegeven moet beoordeeld worden aan de hand van de vraag op welke gronden dat is gebeurd. De kantonrechter concludeert op basis van voornoemde brieven dat deze opdracht door de burgemeester is gegeven omdat de betogers zich niet aan de gegeven aanwijzingen hielden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat voorafgaand aan de beëindigingsopdracht door de burgemeester aanwijzingen waren gegeven, inhoudende dat de demonstratie moest plaatsvinden op de [locatie] en dat daarbij anderhalve meter afstand tussen personen moest worden gehouden. Die aanwijzingen werden, zo begrijpt de kantonrechter, gegeven met het oog op de bescherming van de gezondheid en het voorkomen van wanordelijkheden.
De kantonrechter stelt, op basis van de in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van ter plaatse van de betoging aanwezige politieambtenaren, vast dat betogers zich inderdaad niet hebben gehouden aan de beide gegeven -en meermalen omgeroepen- aanwijzingen. De burgemeester is vervolgens geïnformeerd dat men zich niet aan de gegeven aanwijzingen hield. Hij gaf vervolgens de beëindigingsopdracht.
Gelet hierop en op de belangen die daarmee werden beoogd te beschermen, is naar het oordeel van de kantonrechter de beëindigingsopdracht bevoegd door de burgemeester gegeven. Het verweer van de verdachte dat op deze wijze het recht op demonstratie op onacceptabele wijze wordt uitgehold, verwerpt de kantonrechter dan ook. De burgemeester heeft immers in eerste instantie de - zonder kennisgeving - reeds begonnen betoging gefaciliteerd. Vervolgens is op wettelijke basis en pas nádat de gegeven aanwijzingen in het belang van de gezondheid en het voorkomen van wanordelijkheden niet waren opgevolgd, een einde gemaakt aan de betoging.
Kenbaarheid van de beëindigingsopdracht
De verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij op de [locatie] stond weliswaar heeft gehoord dat er iets geroepen werd door de politiemegafoons, maar dat hij door het lawaai dat de demonstranten maakten, niet kon verstaan wat er werd gezegd.
De kantonrechter constateert, op basis van de processen-verbaal van de bij de betoging aanwezige politieambtenaren en het beluisteren van de berichten die door de luidspreker zijn omgeroepen, dat de politie meermalen via een megafoon de beëindigingsopdracht heeft gegeven en herhaald. Dat deze oproepen niet, of onvoldoende hoorbaar of verstaanbaar zouden zijn geweest, acht de kantonrechter niet aannemelijk nu niet alleen aanwezige politieambtenaren, maar ook meerdere demonstranten hebben verklaard de oproep wel degelijk te hebben gehoord. Daarbij is ook beschreven door verbalisanten dat na de oproepen door demonstranten werd gereageerd door te joelen en schreeuwen. Bovendien is een oproep die tijdens een betoging wordt gedaan via een megafoon op het dak van een voertuig van de mobiele eenheid geen vrijblijvende boodschap. Het ligt dan op de weg van de verdachte om, indien hij dit niet heeft verstaan, navraag te doen naar wat er via de megafoons is gezegd. Hij had zich dus zelf moeten informeren.
De situatie op de [locatie] en de situatie op de [straat]
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie op het moment dat hij zich op de [straat] bij het [naam station] bevond, hem niet heeft gezegd dat hij zich daar moest verwijderen; de strafbeschikking is daardoor onterecht opgelegd.
De kantonrechter is van oordeel dat hetgeen de verdachte heeft aangevoerd niet relevant is voor de bewijsvraag. De beëindigingsopdracht van de burgemeester had betrekking op de situatie op de [locatie] . Op
die locatiewerd de betoging na het omroepen van de beëindigingsopdracht niet door de demonstranten beëindigd en ook de verdachte bleef daar nadien nog minutenlang staan. Uit zijn verklaring blijkt dat hij zich niet vanaf de [locatie] heeft verwijderd toen er iets door de megafoon werd geroepen. Hij heeft zich pas verwijderd in de richting van de [straat] toen de politie de betogers ‘wegdreef’. Uit het proces-verbaal van [verbalisant] blijkt dat de demonstranten zich 13 minuten na de herhaalde oproep tot beëindiging nog niet hadden verwijderd van de [locatie] en dat er toen is besloten hen in te sluiten en aan te houden. In die fase is de groep in de richting van de [straat] gegaan.
Op de [locatie] was dus al sprake was van een voltooid delict. Wat zich verder daarna afspeelde op de [straat] was enkel de insluiting en aanhouding op verdenking van de op de [locatie] geconstateerde overtreding van artikel 11 van de WOM. De verdachte wordt verder niet verweten dat hij op de [straat] enig strafbaar feit zou hebben gepleegd.
Conclusie
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van al het voorgaande het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de kantonrechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de kantonrechter bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
hij op 5 mei 2020 te ’s-Gravenhage niet heeft voldaan aan de door de burgemeester gegeven opdracht de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan,
immers heeft verdachte, nadat krachtens artikel 6 Wet openbare manifestaties de aanwijzingen waren gegeven dat:
- er (onderling) anderhalve meter afstand moet worden gehouden en
- de demonstratie enkel op de [locatie] was toegestaan,
en nadat aan die aanwijzingen geen gevolg was gegeven en krachtens artikel 7 sub b Wet openbare manifestaties de opdracht was gegeven de betoging te beëindigen en uiteen te gaan,
zich niet verwijderd van die betoging en de locatie waarop deze werd gehouden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het zich niet verwijderen van de plek van een betoging nadat de burgemeester daartoe opdracht heeft gegeven. De burgemeester gaf deze beëindigingsopdracht ter bescherming van de gezondheid en ter voorkoming van wanordelijkheden. Door het handelen van de verdachte, of welbeschouwd door zijn nalaten, heeft hij er blijk van gegeven deze belangen onvoldoende te respecteren. Bovendien heeft hij het algemeen belang geschaad dat bevoegd gegeven bevelen worden opgevolgd.
De kantonrechter heeft kennis genomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 oktober 2020 waar uit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens strafbare feiten is vervolgd of veroordeeld.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de kantonrechter vast dat het handelen van de verdachte voortkomt uit zijn oprechte betrokkenheid bij de economische en sociale gevolgen van de maatregelen die in het kader van de Covid 19-pandemie door de overheid zijn genomen. De vrijheid van betoging en het recht van de verdachte om zijn stem te laten horen staan voor de kantonrechter, zoals hiervoor al besproken, niet ter discussie. De oprechte bedoelingen van de verdachte blijken ook uit het feit dat de verdachte ook andere wegen heeft bewandeld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft op 8 juni 2020 een open brief gestuurd aan de burgemeester van Den Haag en naar aanleiding daarvan een gesprek gehad met de burgemeester over het recht van betoging. Hoewel de verdachte en de burgemeester het inhoudelijk niet eens werden was het een prettig gesprek, heeft de verdachte verklaard. Dat de verdachte niet uit is geweest op of heeft deelgenomen aan rellen of wanordelijkheden neemt niet weg dat hij regels heeft overtreden en dat daarvoor een straf op zijn plaats is.
Bij de vaststelling van de straf heeft de kantonrechter rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard hij een theaterbedrijf heeft en daaruit op dit moment geen inkomen heeft. Algemeen bekend is dat de culturele sector tot de economisch zwaarst getroffen sectoren behoort door de maatregelen die de overheid heeft genomen ter bestrijding van de Covid 19-pandemie. Deze situatie duurt sinds het voorjaar van 2020. Op dit moment zijn culturele instellingen, waaronder theaters, gesloten voor publiek. De onzekerheden waarmee de pandemie gepaard gaat maken bovendien onduidelijk hoe lang deze situatie nog zal voortduren.
Tegen deze achtergrond, alsook het gegeven dat de verdachte na zijn aanhouding enkele uren, tot ver in de avond in een politiecel heeft moeten verblijven, is de kantonrechter van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete geen passende straf is. Zij vindt een voorwaardelijke straf op zijn plaats, met een proeftijd van twee jaren die de verdachte er van moet weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Alles afwegende acht de kantonrechter een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden omvang passend en geboden.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 7 en 11 van de Wet openbare manifestaties.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
Beslissing
De kantonrechter,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Handelen in strijd met een opdracht als bedoeld in artikel 7 van de Wet openbare manifestaties
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een geldboete van € 200;

bepaalt dat die geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen,
niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De kantonrechter vernietigt de strafbeschikking d.d. 19 mei 2020.
In deze zaak is het verlofstelsel van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door
mr I.K. Spros, kantonrechter,
in tegenwoordigheid van R. Yusuf en mr. G. Kistemaker, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de kantonrechter in deze rechtbank van 19 februari 2021.