ECLI:NL:RBDHA:2021:13203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/09/619478 / KG RK 21-1261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2021 een verzoek tot wraking van mr. F.C. Berg, rechter in deze rechtbank, beoordeeld. Verzoeker heeft gesteld dat hij de rechter heeft gewraakt tijdens een zitting op 18 augustus 2021, maar de wrakingskamer kan niet met zekerheid vaststellen dat er daadwerkelijk een wrakingsverzoek is gedaan. In het proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2021 wordt geen melding gemaakt van een wrakingsverzoek. Verzoeker heeft slechts kort in de zittingszaal verbleven en heeft geen eenduidig verzoek tot wraking gedaan. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie benadrukt dat er geen wrakingsverzoek is gehoord door de griffier en dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die een wraking zouden rechtvaardigen.

De wrakingskamer overweegt dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. In dit geval heeft verzoeker geen concrete omstandigheden aangedragen die zouden wijzen op partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer concludeert dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, omdat hij niet in staat is geweest om de vereiste gronden voor zijn verzoek aan te voeren. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/74
zaak- /rekestnummer: C/09/619478 / KG RK 21-1261
Beslissing van 29 november 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. F.C. Berg,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is het Openbaar Ministerie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een brief van 29 september 2021 van verzoeker aan de president van de rechtbank met daarbij als bijlage twee brieven aan de hoofdofficier van justitie van 29 september 2021, waarin hij onder meer meedeelt dat hij op 18 augustus 2021 de rechter heeft gewraakt, maar daarna niets heeft vernomen;
- het daarna aan verzoeker en de wrakingskamer verzonden proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2021, waarin geen melding wordt gemaakt van een wrakingsverzoek;
- een brief van 30 september 2021 van verzoeker, waarin hij onder meer reageert op hetgeen wel en niet in het proces-verbaal staat vermeld en waarin hij stelt duidelijk een wraking te hebben uitgesproken;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 10 november 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 15 november 2021 is de rechter verschenen. De belanghebbende heeft vooraf laten weten niet te zullen verschijnen. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder voorafgaande berichtgeving niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker stelt in zijn brieven van 29 en 30 september 2021 de rechter in de zaak met CJIB nummer [CJIB-nummer] en registratienummer team straf 9298249 \ MB VERZ 21-20252 te hebben gewraakt. Die zaak betreft een aan verzoeker opgelegde administratieve sanctie. Het door verzoeker daartegen ingestelde beroep is door de officier van justitie ongegrond verklaard en verzoeker heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de kantonrechter. De mondelinge behandeling van dat laatstgenoemde beroep was gepland op 18 augustus 2021.
2.2.
In het proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2021 wordt geen melding gemaakt van een wrakingsverzoek. Wel volgt hieruit dat verzoeker voor korte duur in de zittingszaal is geweest en dat de rechter zich, nadat verzoeker de zittingszaal had verlaten, heeft afgevraagd wat de bedoeling was van verzoeker met zijn komst naar het gerechtsgebouw, zijn woorden en zijn vertrek, nog voordat er wezenlijk iets gezegd is, en of dit gezien moet worden als wraking. De rechter heeft vervolgens beslist om de zaak maximaal drie maanden aan te houden om verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn wensen of bedoelingen en eventuele motivering daarvoor kenbaar te maken, althans om zijn beroep nader toe te lichten.
2.3.
Verzoeker heeft na ontvangst van het proces-verbaal in de brief van 30 september 2021 aangegeven wat volgens hem niet correct in het proces-verbaal is opgenomen en wat daarin ten onrechte niet is opgenomen. Verzoeker stelt verder dat hij ter zitting van 18 augustus 2021 duidelijk heeft uitgesproken dat hij de rechter wraakt.
2.4.
De rechter is in zijn schriftelijke reactie nader ingegaan op hetgeen op die zitting is voorgevallen. De rechter heeft benadrukt dat verzoeker slechts omstreeks tien seconden in de zittingszaal is geweest en dat hij toen geen eenduidig wrakingsverzoek heeft gedaan. De rechter heeft verder vermeld dat de griffier hem heeft medegedeeld geen wrakingsverzoek te hebben gehoord. De rechter meent verder dat het verzoek tot wraking, voor zover dat al is gedaan, moet worden afgewezen, wegens het ontbreken van gronden en omdat hij geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden en dat deze tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat zij niet met zekerheid kan vaststellen dat verzoeker een wrakingsverzoek heeft gedaan. In het proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2021 wordt geen melding gemaakt van een wrakingsverzoek. De rechter heeft onweersproken aangevoerd dat verzoeker slechts omstreeks tien seconden in de zittingszaal aanwezig is geweest en dat de ter zitting aanwezige griffier hem heeft medegedeeld toen geen wrakingsverzoek te hebben gehoord.
3.3.
Voor zover desalniettemin moet worden aangenomen dat verzoeker de rechter heeft gewraakt, heeft verzoeker aan dat verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd. Van dergelijke gronden blijkt niet uit het proces-verbaal en zulke feiten en omstandigheden staan ook niet opgenomen in de door verzoeker op 29 en 30 september 2021 verzonden brieven. Daarin staat alleen dat verzoeker ter zitting, nadat hij niet direct antwoord kreeg op zijn herhaalde vraag “wie ben jij?”, duidelijk heeft gezegd dat hij de rechter wraakt, waarna hij de zittingszaal heeft verlaten. Verzoeker is ook niet verschenen ter zitting van de wrakingskamer om zijn verzoek nader toe te lichten. Het wrakingsverzoek dat verzoeker stelt te hebben gedaan voldoet daarmee niet aan de hiervoor vermelde voorschriften. Verzoeker kan daarom niet in dat verzoek worden ontvangen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• het Openbaar Ministerie;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.W.E. de Ruiter en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.