ECLI:NL:RBDHA:2021:13193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
C/09/603765 / HA ZA 20-1166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de bestemming van de as van overleden ouders tussen hun kinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben de kinderen van de overleden ouders een geschil over de bestemming van de as van hun ouders. De ouders, die beiden gecremeerd zijn, hebben bij leven geen expliciete wensen over de bestemming van hun as vastgelegd. De kinderen hebben verschillende visies over hoe de as moet worden behandeld. De eisers vorderen dat de as in biologisch afbreekbare urnen in de grond wordt geplaatst op een gereserveerde plek op de begraafplaats, terwijl de gedaagden pleiten voor uitstrooien van de as in de natuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders geen graf wilden dat onderhouden moest worden en dat zij graag samen wilden blijven, wat de eisers als argument aanvoeren voor hun verzoek. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de eisers in conventie en de vorderingen van de gedaagden in reconventie worden afgewezen, omdat de wet niet voorziet in een regeling voor onenigheid onder nabestaanden over de asbestemming. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/603765 / HA ZA 20-1166
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van

1.[eiser 1]

te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2]
te [plaats 2] ,
3.
[eiser 3]te [plaats 3] ,
4.
[eiser 4]te [plaats 3] ,
5.
[eiser 5]te [plaats 4] ,
6.
[eiser 6]te [plaats 5] ,
7.
[eiser 7]
te [plaats 6] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann te Gouda,
tegen

8.[gedaagde 1] ,

te [plaats 7] ,
9.
[gedaagde 2],
te [plaats 8] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken te Zoeterwoude,
en

10.[eiseres i.h.inc.]

te [plaats 9] ,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken te Zoeterwoude.
Eiseressen in de hoofdzaak in conventie zullen hierna tezamen [eisers] worden genoemd en ieder afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser 7] . Gedaagden in de hoofdzaak in conventie zullen hierna tezamen [gedaagden] worden genoemd en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Eiseres in het incident zal worden aangeduid als [eiseres i.h.inc.] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2020, met producties 1-21;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1-8;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van de regiezitting van 9 juli 2021 waaruit volgt dat partijen niet deelnemen aan het project Regie en Mediation als versneller;
  • het tussenvonnis van 21 juli 2021 waarin een mondeling behandeling is bevolen;
  • de brief van 22 oktober 2021 waarin [eiseres i.h.inc.] de rechtbank verzoekt om te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 november 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele onjuistheden per brief aan de rechtbank kenbaar te maken. Beide partijen hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] , [gedaagde 1] , [eiseres i.h.inc.] , [X] (geen partij in deze procedure), [eiser 2] , [gedaagde 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser 7] zijn de nog in leven zijnde kinderen van de heer [A] (hierna: [vader] ) en mevrouw [B] (hierna: [moeder] ). [vader] en [moeder] hadden nog een kind, te weten [Y] , (hierna: [Y] ). [Y] is overleden op 16 oktober 2009 en heeft twee kinderen achtergelaten.
2.2.
[vader] is overleden op 12 december 2009. Hij is gecremeerd. [eiser 6] heeft de opdracht gegeven tot de crematie. Tot het overlijden van [moeder] heeft de urn met de as van [vader] in het ouderlijk huis gestaan. In verband met de verkoop van het ouderlijk huis staat de urn met de as van [vader] thans bij [eiser 6] thuis.
2.3.
[moeder] is overleden op 13 oktober 2019. Zij is eveneens gecremeerd. [eiser 3] heeft de opdracht gegeven tot de crematie. De urn met de as van [moeder] heeft aanvankelijk in het ouderlijk huis gestaan. In verband met de verkoop van het ouderlijk huis staat de urn met de as van [moeder] thans bij [eiser 3] thuis.
2.4.
Vader en [moeder] hebben hun wensen met betrekking tot hun uitvaart en de bestemming van hun as niet opgenomen in een testament of een codicil.
2.5.
Partijen hebben veelvuldig gecommuniceerd over bestemming van de as van hun ouders maar zij hebben hierover geen overeenstemming bereikt.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
[eisers] vorderen in conventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] te veroordelen om toestemming althans medewerking te verlenen aan het plaatsen van twee biologisch afbreekbare urnen met de as van vader en [moeder] in de grond op de gereserveerde plaats [nummer] op begraafplaats [naam] te Leidschendam zonder tegel voor een periode van vijf jaar en alles te doen wat daarvoor gebruikelijk en noodzakelijk is, binnen vier dagen na betekening van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [gedaagden] niet aan dit vonnis voldoen;
II. te bepalen dat, indien [gedaagden] weigeren om deze toestemming te verlenen binnen vier dagen na betekening van dit vonnis, dit vonnis in de plaats zal treden van de toestemming van [gedaagden] als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW;
III. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer en vorderen in reconventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: [eisers] te veroordelen om medewerking te verlenen aan het ineens uitstrooien van de as van vader en [moeder] , te verzorgen door Aqua Omega te Haarlem, op een door [gedaagden] aan te wijzen plek, betreffende een natuurgebied in eigendom/beheer van Staatsbosbeheer of het park Vreugd en Rust te Voorburg;
  • subsidiair: [eisers] te veroordelen om medewerking te verlenen aan het in een urn bijzetten van de as van vader en [moeder] voor de duur van maximaal 10 jaar in de urnenmuur van crematorium Meerbloemhof te Zoetermeer,
een of ander binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [eisers] niet aan dit vonnis voldoen en met bepaling dat de kosten van uitstrooien dan wel bijzetting door alle erfgenamen voor een gelijk deel worden gedragen en met veroordeling van [eisers] in de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in het incident
3.4.
[eiseres i.h.inc.] heeft de rechtbank verzocht om te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
3.5.
[eisers] en [gedaagden] hebben geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
Artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Ingevolge artikel 218 Rv wordt deze vordering ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. [eiseres i.h.inc.] heeft bij brief van haar advocaat van 22 oktober 2021 verzocht zich te mogen voegen. Dit verzoek is niet tijdig gedaan. Er heeft ook geen tijdige betaling van griffierecht plaatsgevonden. De rechtbank kan [eiseres i.h.inc.] daarom niet ontvangen in het voegingsverzoek.
4.2.
[eiseres i.h.inc.] zal worden veroordeelt in de kosten van het incident, welke aan de zijde van de andere partijen worden begroot op nihil.
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
4.3.
Partijen verschillen van mening over de bestemming van de as van vader en [moeder] . Nu de vorderingen in conventie en in reconventie allen zien op de bestemming van de as, ziet de rechtbank aanleiding om die vorderingen gezamenlijk te behandelen.
4.4.
Ingevolge artikel 18 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging wordt in de lijkbezorging voorzien door degene die het verlof voor de begraving of de crematie aanvraagt. [eiser 6] heeft het verlof voor de crematie van [vader] aangevraagd en [eiser 3] heeft het verlof voor de crematie van [moeder] aangevraagd. Onder lijkbezorging wordt ingevolge artikel 18 lid 2 van de Wet op de lijkbezorging begrepen het geven van bestemming aan de as van een gecremeerd lijk. In dit lid is eveneens bepaald dat de lijkbezorging geschiedt overeenkomst de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Het staat [eiser 6] en [eiser 3] dus niet vrij om de as een bestemming te geven die niet overeenkomt met de (vermoedelijke) wens van de overledenen. De wet voorziet niet in een specifieke regeling in geval van onenigheid onder de nabestaanden over de asbestemming.
4.5.
Alle kinderen zijn het erover eens dat hun ouders niet begraven, maar gecremeerd wilden worden. Gesteld noch gebleken is dat vader en [moeder] ooit uitdrukkelijk hun wensen met betrekking tot de bestemming van hun as kenbaar hebben gemaakt. Ter invulling van de vermoedelijke wensen van vader en [moeder] voeren [eisers] het volgende aan. Vader en [moeder] wilden niet dat de kinderen verplicht zouden zijn om een graf te onderhouden. Verder hebben de ouders te kennen gegeven dat zij graag samen wilden blijven. Tot slot speelde het katholieke geloof een belangrijke rol in het leven van de ouders. In het geval twee biologisch afbreekbare urnen op dezelfde gereserveerde urnenplaats in de grond worden geplaatst, gaat de as van vader en [moeder] binnen een jaar op in de natuur, blijven zij net als thuis zoveel mogelijk bij elkaar en wordt er een openbare en gezegende gedenkplek gecreëerd waar degenen die daar behoefte aan hebben op eigen gelegenheid naar toe kunnen gaan. Ook hebben partijen dan niet over een aantal jaar opnieuw de discussie over de as van hun ouders. Dat het de wens van vader en [moeder] was om te worden uitgestrooid blijkt volgens [eisers] nergens uit. Ook het verdelen van de as is volgens hen geen optie omdat de ouders juist graag samen wilden blijven.
4.6.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat de vermoedelijke wens van de ouders wel bekend is en dat het begraven van de urnen niet in lijn is met de wens van vader en [moeder] omdat zij uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij niet begraven wilden worden. De gedachte aan de koude grond vonden zij beiden naar. [vader] heeft daarbij te kennen gegeven dat hij geen huilende nabestaanden rond zijn graf wilde. Het uitstrooien van de as waarbij de ouders opgaan in de natuur is daarom volgens [gedaagden] (en ook [eiseres i.h.inc.] ) het meest in overeenstemming met de (vermoedelijke) wensen van hun ouders. Na het overlijden van [vader] is de urn met zijn as bij [moeder] in huis geplaatst, waar zij een speciale gedenkplek voor de urn had gecreëerd. Als tweede optie ligt het plaatsen van de urnen in een urnenmuur voor de hand, welke optie aansluit bij de wijze waarop de afgelopen 10 jaar met de as van [vader] is omgegaan.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat vader en [moeder] gecremeerd wilden worden maar dat zij bij leven hun wensen over de bestemming van hun as niet uitdrukkelijk kenbaar hebben gemaakt. Partijen zijn het er wel over eens dat hun ouders geen grafplek wensten die moet worden onderhouden en [gedaagden] hebben niet weersproken dat hun ouders het belangrijk vonden dat hun as bij elkaar zou blijven. Voorts is niet weersproken dat het katholieke geloof een belangrijke rol speelde in het leven van beide ouders.
4.8.
In dit licht bezien hebben [gedaagden] en [eiseres i.h.inc.] onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat de wijze waarop [eisers] een bestemming aan de as van hun ouders willen geven niet in lijn is met de (vermoedelijke) wensen van hun ouders op dit punt. Dat de ouders bij leven hebben aangegeven dat zij niet in de koude grond begraven wilden worden en dat zij daarom voor cremeren hebben gekozen, kan zonder nadere onderbouwing niet de conclusie dragen dat zij (ook) niet zouden willen dat hun as in biologisch afbreekbare urnen in de grond zou worden geplaatst. Het plaatsen van een biologisch afbreekbare urn met as in de grond valt naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen aan het begraven van een lichaam in de grond. Bovendien is onweersproken gesteld dat de urnen binnen een jaar zullen zijn afgebroken waarna de as zal worden opgenomen in de grond. Ook bij het uitstrooien van de as zal deze in de grond worden opgenomen. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de wijze waarop [eisers] een bestemming aan de as van hun ouders willen geven overeenkomt met de wens van het merendeel van de kinderen en tevens de nabestaanden die een wens hebben uitgesproken, waardoor de belangen van de nabestaanden voldoende zijn meegewogen. Hiermee ontstaat er voor alle nabestaanden een neutrale, openbare en passende plaats om de ouders te blijven herdenken. De bezwaren die [gedaagden] en [eiseres i.h.inc.] hiertegen naar voren hebben gebracht zijn onvoldoende zwaarwegend en doorslaggevend om voorrang te verlenen aan de door hen voorgestane wijzen om de as van hun ouders een bestemming te geven.
4.9.
Omdat [eiser 6] en [eiser 3] ingevolge het bepaalde in artikel 18 van de Wet op de lijkbezorging geen medewerking van de andere nabestaanden nodig hebben om de biologisch afbreekbare urnen met de as van vader en [moeder] in de grond te laten plaatsen op de gereserveerde plaats op begraafplaats [naam] te Leidschendam, zullen de vorderingen van [eisers] in conventie bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.10.
De vorderingen van [gedaagden] in reconventie zullen gelet op het voorgaande eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Gelet op de aard van de zaak en de familierechtelijke betrekkingen tussen partijen, ziet de rechtbank aanleiding om zowel in conventie als in reconventie, de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
verklaart [eiseres i.h.inc.] niet-ontvankelijk in haar vordering tot voeging;
5.2.
veroordeelt [eiseres i.h.inc.] in de proceskosten, aan de zijde van de andere partijen begroot op nihil;
in de hoofdzaak in conventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.