ECLI:NL:RBDHA:2021:13172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
NL21.11437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en terugkeerbesluit van eiser met Somalische nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiser, die stelt Somalische nationaliteit te hebben. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht en het besluit onzorgvuldig te hebben voorbereid. De rechtbank constateert dat verweerder de identiteit en nationaliteit van eiser ongeloofwaardig heeft bevonden op basis van een EU-vis registratie, maar dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd van zijn Somalische afkomst, waaronder een nationaliteitsverklaring en DNA-onderzoek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser, waarbij hij ook de belangen van eiser in acht moet nemen. De rechtbank wijst erop dat het niet vermelden van een land van bestemming in het terugkeerbesluit in strijd is met de Terugkeerrichtlijn, en dat verweerder eiser moet horen over alle belangen voordat hij een nieuw terugkeerbesluit neemt. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11437

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Gambier).

ProcesverloopBij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Eiser komt niet in aanmerking voor een vergunning op reguliere gronden, krijgt geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, eiser wordt een vertrektermijn onthouden en hij dient Nederland onmiddellijk te verlaten. Aan eiser wordt bovendien een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek is geregistreerd onder NL21.11438.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 21 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1984.
2. Eiser heeft op 3 januari 2019 zijn asielaanvraag ingediend. Hier heeft hij aan ten grondslag gelegd dat hij afkomstig is uit Barawe in Somalië en dat hij in november 2016 van Barawe naar Marka is gevlucht vanwege de oorlog tussen Al-Shabaab en de Somalische regering. In Marka is eiser vervolgens op 10 augustus 2017 telefonisch bedreigd door strijders van Al-Shabaab, waarna eiser Somalië is ontvlucht. Eiser is vertrokken naar Kenia en is met hulp van een reisagent in het bezit gekomen van een vals Tanzaniaans paspoort waarmee hij een visum heeft verkregen en naar Nederland is gevlucht. Eiser heeft verklaard dat hij dit paspoort in Nederland weer bij de reisagent heeft moeten inleveren. Eiser vreest bij terugkeer naar Somalië voor zijn leven.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de relevante elementen “de identiteit en de nationaliteit van eiser”.
4. Verweerder heeft de identiteit en nationaliteit van eiser ongeloofwaardig bevonden. Verweerder heeft op basis van de vingerafdrukken van eiser en door raadpleging van informatie uit het Visa Information System van de Europese Unie (EU-vis) behorende bij deze vingerafdrukken vastgesteld, dat eiser op 11 oktober 2018 in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, geldig van 11 oktober 2018 tot en met 9 december 2018, uitgegeven door de Frans diplomatieke vertegenwoordiging te Dar es Salam in Tanzania. Volgens dit visum is eiser niet [naam] maar [naam] , geboren op [geboortedag] 1974 te Pemba in Tanzania, en is dit visum op grond van een Tanzaniaans paspoort verkregen. Verweerder heeft in de verklaringen van eiser en de documenten die hij heeft overgelegd geen aanleiding gezien de uit EU-vis verkregen persoonsgegevens niet te volgen. Op grond van het voorgaande acht verweerder de door eiser gestelde Somalische identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig. Daarom komt verweerder niet toe aan de toetsing van de gestelde gebeurtenissen in Somalië. Op grond van het voorgaande concludeert verweerder dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is omdat eiser verweerder zou hebben misleid. Eiser komt volgens verweerder dan ook niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn Somalische identiteit en nationaliteit ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens eiser is het Tanzaniaanse paspoort waarmee hij het visum heeft verkregen vals en hebben de gegevens die erop staan geen betrekking op hem en is alleen de foto op het paspoort zijn foto. Volgens eiser heeft de Franse ambassade geen zorgvuldig onderzoek verricht naar de echtheid van het paspoort. Eiser wijst er – onder verwijzing naar verschillende nieuwsberichten en een rapport van Amnesty International – ook op dat het algemeen bekend is dat veel reisagenten gebruik maken van valse paspoorten om de reis te regelen en dat het vrij eenvoudig is om dit te doen. Daarnaast is nog van belang dat mensen uit Somalië vaak geen identiteitsdocumenten hebben en er ook nauwelijks officiële documenten te verkrijgen zijn. Eiser heeft daarnaast aangeboden mee te werken aan een taalanalyse en een DNA-test. Verweerder is in het kader van de samenwerkingsverplichting ten onrechte niet ingegaan op het aanbod van eiser een taalanalyse en een DNA-test te laten uitvoeren. Een taalanalyse zou onomstotelijk bewijzen dat eiser afkomstig is uit Somalië, te meer nu onbetwist is dat eiser de Somalische taal goed beheerst. Een DNA‑test zou kunnen bewijzen dat eiser verwant is aan zijn in Nederland verblijvende broer en zus die ook de Somalische nationaliteit bezitten. Verweerder heeft ook ten onrechte afgezien van het houden van een aanvullend identiteitsgehoor. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de Somalische nationaliteit bezit tenslotte ook een nationaliteitsverklaring en een verklaring van geboorte, afgegeven door de ambassade van Somalië in Brussel, overgelegd. Gelet op het voorgaande kan verweerder niet blijven vasthouden aan de registratie in EU-vis, aldus eiser.
6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
7. De rechtbank acht het allereerst opmerkelijk dat verweerder “de herkomst” van eiser niet als relevant element heeft geduid omdat dit doorgaans in alle procedures die betrekking hebben op een asielaanvraag wel geschiedt. Verweerder heeft meerdere herkomstvragen gesteld gedurende het gehoor die eiser allemaal gedetailleerd heeft beantwoord en waarbij verweerder niet heeft overwogen dat de antwoorden “fout” zijn. Verweerder dient een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten. Indien verweerder de herkomst van eiser wel als relevant element duidt en dit element geloofwaardig acht, dient hij dit te betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de andere elementen. Een
geloofwaardig bevonden elementkan immers doorwerken in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de overige elementen, net zoals verweerder geregeld overweegt dat een
ongeloofwaardig bevonden elementook doorwerkt in de geloofwaardigheidsbeoordeling van andere elementen. Verweerder heeft in de onderhavige procedure niet betwist dat de herkomst van eiser Somalië is. Dit betekent niet dat verweerder reeds daarom de gestelde nationaliteit geloofwaardig moet achten, maar het betekent wel dat verweerder de herkomst -kenbaar- moet betrekken bij de verklaringen die eiser heeft afgelegd om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Verweerder heeft dit in het geheel niet gedaan. Verweerder heeft -ten onrechte- de gestelde herkomst niet als element geduid. In het besluit is voorts overwogen dat omdat de identiteit en de nationaliteit al ongeloofwaardig zijn bevonden er niet verder wordt ingegaan op de gestelde herkomstvragen. Verweerder heeft dus geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht en dit maakt de geloofwaardigheidsbeoordeling en daarop gebaseerde besluitvorming reeds onzorgvuldig.
8. Verweerder heeft in het besluit overwogen dat is gebleken dat eiser de Somalische taal spreekt, maar dat “
dit slechts indicatief is en de identiteit en nationaliteit niet vaststelt”. De rechtbank overweegt allereerst dat uit het dossier blijkt dat verweerder een zogenaamde “taalindicatie” gedurende het eerste gehoor heeft afgenomen maar de resultaten hiervan niet aan het dossier heeft toegevoegd. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. Indien verweerder onderzoek verricht om de geloofwaardigheid van het relaas te kunnen beoordelen dient hij de resultaten van dit onderzoek, ongeacht de conclusie, toe te voegen aan het dossier zodat eiser en de rechtbank hiervan kennis kunnen nemen en eiser zich hiertegen kan verweren. Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, aangegeven dat uit dit onderzoek is gebleken dat eiser de taal spreekt die in Zuid-Somalië wordt gesproken. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser gedurende de gehele procedure bij verweerder en ook ter zitting is gehoord met een tolk in de Somalische taal. Gemachtigde van eiser heeft desgevraagd ter zitting aangegeven eveneens steeds bij de besprekingen met eiser een tolk in de Somalische te hebben ingeschakeld. Verweerder kan worden gevolgd dat het spreken van een taal geen “bewijs” is van een gestelde nationaliteit. Verweerder kan echter de vaststelling dat eiser Somalisch spreekt niet zonder meer ter zijde schuiven, maar zal ook dit aspect moeten betrekken bij de beoordeling van de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn identiteit en nationaliteit en kan dus niet volstaan met de enkele opmerking dat het beheersen van een taal de identiteit en nationaliteit niet vaststelt.
9. Verweerder heeft overwogen dat eiser “
noch enig origineel identificerend document heeft overgelegd, noch blijk heeft gegeven enige moeite te hebben ondernomen om aan een dergelijk document te komen”. Eiser heeft verklaard dat hij in Somalië nooit een geboorteakte en een paspoort heeft gehad of heeft aangevraagd. Eiser heeft er ook op gewezen dat het in Somalië moeilijk is om dergelijke documenten te verkrijgen en dat hij daarom zich genoodzaakt zag een vals paspoort aan te schaffen en te gebruiken om te kunnen vluchten. Eiser heeft tevens verwezen naar het algemeen ambtsbericht waarin is vermeld dat documenten in Somalië nauwelijks een rol spelen. Verweerder heeft in reactie hierop in het besluit overwogen dat bekend is dat weinig mensen in Somalië over identificerende documenten beschikken, maar dat niet gebleken is dat het onmogelijk is om aan dergelijke documenten te komen. Verweerder is hierbij niet ingegaan op de informatie uit het ambtsbericht dat documenten nauwelijks een rol spelen en evenmin bij zijn overwegingen betrokken dat eiser stelt zich in een vluchtsituatie te hebben bevonden. Verweerder had uitdrukkelijk moeten motiveren waarom hij -kennelijk- van eiser verwacht in een vluchtsituatie alsnog documenten aan te vragen. Immers, in procedures waarin de vreemdeling stelt een incident te hebben meegemaakt dat als asielmotief geldt en hij vervolgens in zijn land van herkomst blijft om identiteitsdocumenten, visa en/of vliegtickets te verkrijgen, wordt doorgaans tegengeworpen dat dit afbreuk doet aan een gestelde acute vluchtsituatie en dus afbreuk doet aan de noodzaak tot bescherming. Verweerder werpt hier nu juist tegen dat eiser geen Somalische documenten heeft. Eiser heeft voorts voorafgaande aan het besluit van verweerder een verklaring van geboorte en een nationaliteitsverklaring die door de Somalische ambassade te Brussel zijn afgegeven overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. In de begeleidende brief bij deze documenten is aangegeven dat eiser via beeldbellen met de Somalische ambassade te Brussel op basis van vragen en een gesprek in het bezit is gesteld van de betreffende documenten.
In het besluit is overwogen dat uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat beide documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn afgegeven door de Somalische nationaliteiten. Volgens verweerder leiden deze documenten niet tot de conclusie dat eiser zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt omdat de gegevens op die documenten niet zijn geverifieerd door de Somalische autoriteiten, maar zijn overgenomen van het Nederlandse W-document en de vragen die door de ambassade aan eiser zijn gesteld.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder niet uitsluitend op grond van deze documenten, in weerwil van de EU-vis-registratie, hoeft aan te nemen dat eiser de Somalische nationaliteit heeft. Verweerder heeft deze documenten echter terzijde gelegd en er geen enkele bewijswaarde aan toegekend. De rechtbank wijst er op dat aan eiser in het nader gehoor het navolgende is gevraagd:
(…)
Hebt u geprobeerd om in bezit te komen van een nationaliteitsverklaring bij de ambassade van uw land van herkomst?
Waar is de ambassade?
De Somalische ambassade in Brussel bijvoorbeeld?
Nee. Ik kan het wel proberen, als het nodig is?
Ik zou u wel aanraden om dat te doen.
Ik ga mijn best doen.
Ik heb de heer [naam] verteld dat de behandeling van de asielaanvraag gewoon doorgaat gedurende de tijd dat hij documenten probeert te regelen. Het is dus belangrijk dat hij probeert deze documenten zo snel mogelijk aan te leveren.
In verband met corona is de mogelijkheid om te reizen zeer beperkt. Ik heb ook meegekregen dat ik ook niet buiten Nederland mag gaan. Er is dus geen mogelijkheid voor mij.
Ik begrijp dat de situatie moeilijk is voor u, maar het is aan u om uw nationaliteit, identiteit, herkomst en asielrelaas te onderbouwen.
Oke.
(…)
11. De rechtbank overweegt dat verweerder gelet op andere procedures bekend is met de werkwijze van de Somalische autoriteiten als vreemdelingen op de ambassade om een nationaliteitsverklaring verzoeken. Indien verweerder desondanks Bureau Documenten de betreffende documenten laat onderzoeken en bovendien eiser aanraadt om contact op te nemen met de ambassade om documenten te verkrijgen, bevreemdt het dat verweerder vervolgens geen enkele waarde wenst toe te kennen aan de documenten. Verweerder heeft de documenten waarvan hij eiser heeft aangeraden om ze te verkrijgen terzijde gelegd met de opmerking dat eiser geen moeite heeft gedaan om aan documenten te komen en dat de documenten op zichzelf bezien de gestelde identiteit en nationaliteit niet aannemelijk maken. Verweerder dient echter alle verklaringen en documenten die eiser aandraagt om zijn relaas te staven in onderlinge samenhang te bezien.
12. Eiser heeft er bij aanvang van de procedure reeds op gewezen dat een broer en zus van hem in Nederland wonen en dat hij bereid is mee te werken aan een DNA-onderzoek om zo de familieband te onderbouwen. Verweerder heeft aan de broer en zus van eiser internationale bescherming verleend en is er daarbij van uitgegaan dat deze broer en zus de Somalische nationaliteit hebben. Verweerder heeft geen DNA-onderzoek opgestart omdat ook als de familierechtelijke betrekkingen komen vast te staan eiser volgens verweerder dan niet heeft aangetoond dat hij net als zijn broer en zus de Somalische nationaliteit heeft. Eiser heeft wel DNA-onderzoek laten verrichten en heeft in beroep de resultaten van dit onderzoek overgelegd. Uit de “Deskundigenrapportage Rechtsgeldig Verwantschapsonderzoek” gedateerd op 22 september 2021 en verricht door Verilabs blijkt dat -kort gezegd- eiser dezelfde biologische ouders heeft als de man en vrouw van wie hij stelt de broer te zijn. Uit de overgelegde documenten van de broer en de zus blijkt dat de broer een verblijfsrecht in Nederland heeft sinds 5 april 2018 en blijkt dat de zus (inmiddels) de Nederlandse nationaliteit heeft. Uit deze documenten blijkt ook dat de broer en zus van eiser zijn geboren in Barawe, dezelfde plaats waar eiser -consistent en van aanvang af- heeft gesteld te zijn geboren. Aan verweerder kan worden toegegeven dat de omstandigheid dat de biologische broer en zus van eiser de Somalische nationaliteit hebben op zichzelf niet volstaat om de gestelde nationaliteit van eiser aan te nemen, echter verweerder kan dit deskundigenrapport om deze reden niet terzijde leggen en zal nader moeten motiveren waarom hij er geen enkele waarde aan toekent.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die in EU-vis zijn geregistreerd. Dit betekent dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat de Frans diplomatieke vertegenwoordiging te Dar es Salam in Tanzania de procedure voor het beoordelen van de aanvraag en de afgifte van visa volgt. De te volgen procedure behelst onder meer dat eiser in persoon naar de Franse diplomatieke vertegenwoordiging moet gaan, zijn vingerafdrukken moet afstaan, een paspoort moet tonen en de Franse autoriteiten dit paspoort op echtheid controleren. Eiser heeft echter meteen bij inreis in Nederland verklaard en dit gedurende de gehele procedure herhaald, dat hij uit Somalië afkomstig is en -uitsluitend- de Somalische nationaliteit heeft. Eiser heeft hierbij -kort gezegd- verklaard dat hij is gevlucht, naar vrienden in Kenia is gereisd, met behulp van een zogenaamde reisagent één dag naar Tanzania is geweest en daar in een gebouw zijn vingerafdrukken heeft afgegeven en twee pasfoto’s heeft overgelegd. Eiser heeft in deze procedure onder overlegging van informatie er op gewezen het eenvoudig is om valse paspoorten te verkrijgen op de wijze waarop hij heeft gedaan en dit ook veel voorkomt. Eiser heeft verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van een vervalst paspoort en op basis daarvan een visum heeft aangevraagd omdat dit de enige wijze was waarop hij kon vluchten. In Somalië is het moeilijk om echte authentieke identiteitsdocumenten te verkrijgen en dus te kunnen reizen. Eiser heeft na de reis het valse paspoort waarmee hij een visum heeft aangevraagd en verkregen en waarmee hij heeft gereisd terug moeten geven aan de reisagent. Eiser heeft op vragen van de hoormedewerker verklaard dat hij zich niet herinnert welke persoonsgegevens op het paspoort stonden omdat hij bijna twee jaar na inreis in Nederland is gehoord over zijn asielaanvraag.
14. In de onderhavige procedure houdt verweerder vast aan de EU-vis-registratie. Hoewel verweerder zoals hiervoor overwogen in beginsel mag uitgaan van een dergelijke registratie, zal de rechtbank dit besluit vernietigen omdat verweerder dit nader zal moeten motiveren gelet op alle bewijsmiddelen die eiser heeft aangedragen om zijn verklaringen te staven. Daargelaten dat eiser onmiddellijk bij inreis -uit eigen beweging- heeft aangegeven dat hij om te kunnen vluchten gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort en een daarop verkregen visum, heeft eiser de herkomstvragen “goed beantwoord” en verweerder zijn Somalische herkomst niet betwist, spreekt eiser de Somalische taal, heeft hij een verklaring van geboorte en een nationaliteitsverklaring die door de Somalische ambassade te Brussel zijn afgegeven overgelegd en heeft hij met een deskundigenonderzoek onderbouwd dat hij dezelfde biologische ouders heeft als zijn broer en zus die in Nederland zijn toegelaten, in dezelfde plaats zijn geboren in Somalië als eiser en waarvan verweerder uitgaat dat zij de Somalische nationaliteit hebben (gehad bij inreis in Nederland). Verweerder heeft al deze omstandigheden op zichzelf beoordeeld en steeds gezegd dat geen van deze omstandigheden op zich zelf “bewijst” dat eiser de Somalische nationaliteit heeft. Verweerder is echter gehouden een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten en ook als hij -ten onrechte- enkel de identiteit en nationaliteit van eiser als relevante elementen duidt, alle verklaringen en alle bewijsmiddelen die eiser aandraagt in onderlinge samenhang te beoordelen om actief te onderzoeken of eiser internationale bescherming nodig heeft. Door te handelen zoals verweerder in dit geval heeft gedaan legt verweerder een zodanig hoge bewijsdrempel aan dat eiser onmogelijk zijn relaas aannemelijk kan maken.
De stelling van verweerder ter zitting dat dit aan eiser is te wijten omdat hij het gestelde valse paspoort niet ter onderzoek aan verweerder heeft aangeboden maakt dit niet anders. Eiser heeft verklaard dat hij dit terug moest geven aan de reisagent. Aan verweerder kan worden toegegeven dat eiser zijn stelling eenvoudig(er) aannemelijk had kunnen maken indien hij dit paspoort had kunnen overleggen, echter dit betekent niet dat verweerder alle overige inspanningen die eiser in deze procedure heeft geleverd buiten beschouwing kan laten en alle bewijsmiddelen hierom terzijde kan leggen.
De rechtbank overweegt hierbij overigens dat de “tegenstrijdigheden” die verweerder in het voornemen heeft geduid weinig relevant zijn voor de beoordeling van de kern van de verklaringen. Bovendien heeft verweerder deze tegenstrijdigheden in het besluit niet herhaald en/of benoemd zodat de rechtbank er van uit gaat dat verweerder deze, naar aanleiding van de zienswijze, niet langer heeft gehandhaafd maar heeft prijsgegeven.
15. Ter zitting is met partijen besproken hoe ver de inspanningsplicht van eiser en de samenwerkingsplicht van verweerder strekken en of -inmiddels- sprake is van bewijsnood aan de zijde van eiser. Verweerder heeft daarop aangegeven dat eiser zich eenvoudig tot de Tanzaniaanse autoriteiten had kunnen wenden om een verklaring te verkrijgen dat eiser niet over de Tanzaniaanse nationaliteit beschikt. Eiser heeft daarop aangegeven dat verweerder eenvoudiger in staat is om dit te doen dan eiser omdat eiser dan zal moeten verklaren dat hij gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort. De rechtbank overweegt dat de standpunten van beide partijen gedurende de gehele procedure betrekking hebben gehad op de vraag of eiser de Somalische nationaliteit heeft. Eerst ter zitting geeft verweerder aan dat indien eiser er in geslaagd zou zijn om dit aannemelijk te maken, verweerder ook niet tot een inhoudelijke beoordeling zou zijn overgegaan, omdat eiser dan wellicht een dubbele nationaliteit zou hebben.
16. De rechtbank overweegt dat verweerder, door de gestelde vragen in de gehoren, het voornemen en het besluit steeds de indruk heeft gewekt dat eiser inspanningen moest leveren om zijn verklaringen over zijn identiteit en met name Somalische nationaliteit te onderbouwen. Eiser heeft steeds aangeboden aan nader onderzoek, zoals een herkomstonderzoek, een taalanalyse en DNA-onderzoek mee te zullen werken en heeft verweerder ook verzocht om dergelijk onderzoek te verrichten. Verweerder heeft steeds gezegd dat het aan eiser is om zijn Somalische nationaliteit te onderbouwen zodat verweerder geen nadere invulling hoeft te geven aan zijn samenwerkingsplicht. Eiser heeft daartoe inspanningen verricht door, zoals aangeraden door de hoormedewerker, documenten bij de Somalische ambassade aan te vragen, algemene informatie over de moeilijkheid om identiteitsdocumenten in Somalië te verkrijgen over te leggen en door een DNA-onderzoek te laten verrichten. Verweerder heeft steeds de indruk gewekt dat dit de inspanningen zijn die eiser moest verrichten en dat verweerder niets hoeft te ondernemen in het kader van zijn samenwerkingsplicht en met het raadplegen van “de systemen en registers ” voldoende inspanningen te hebben geleverd.
17. De rechtbank acht de handelwijze van verweerder jegens eiser in deze procedure zeer onzorgvuldig, zodat de rechtbank ook hierin aanleiding ziet om het besluit te vernietigen. Verweerder moet invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht en daarbij grondig onderzoeken of eiser internationale bescherming behoeft. Verweerder is er bij aanvang van de procedure door eiser op gewezen dat zijn broer en zus, die geboren zijn in dezelfde plaats als eiser, in Nederland bescherming hebben gekregen en de door eiser gestelde herkomst is niet betwist. Eiser heeft geen enkele herkomstvraag die over Tanzania is gesteld beantwoord en heeft steeds consistent verklaard slechts één dag in Tanzania te zijn geweest.
In plaats van aan eiser gedurende de gehele procedure voor te houden dat hij er niet in slaagt zijn Somalische nationaliteit te onderbouwen, had verweerder eiser er op kunnen wijzen dat de EU-vis-registratie doorslaggevend zal zijn bij de beoordeling van de aanvraag en hij daarom zijn inspanningen beter kan richten op het verkrijgen van een verklaring van de Tanzaniaanse autoriteiten dat hij in Tanzania niet bekend is en geen Tanzaniaans onderdaan is. Het onder verwijzing naar Afdelingsjurisprudentie vasthouden aan het standpunt dat in beginsel van EU-vis mag worden uitgegaan is, gelet op wat eiser in deze procedure heeft gedaan om zijn stellingen aannemelijk te maken en de onderbouwing die hij heeft geleverd, bovendien zeer formalistisch. In het kader van de samenwerkingsplicht had verweerder eiser van aanvang af -tenminste- er op moeten wijzen dat ook indien hij er in slaagt om aannemelijk te maken dat hij de Somalische nationaliteit heeft, hij daarmee niet kan onderbouwen dat hij niet óók de Tanzaniaanse nationaliteit heeft. Verweerder heeft echter pas op zitting naar voren gebracht dat de Somalische wetgeving een dubbele nationaliteit niet uitsluit en verweerder dus ondanks alle -sterke- indicaties die er zijn dat eiser de Somalische nationaliteit heeft, niet zal toetsen of eiser heeft te vrezen bij terugkeer naar Somalië.
18. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld jegens eiser, heeft onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht en heeft zijn besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Aan verweerder wordt bovendien meegegeven zich er van te vergewissen of hij, gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak, zijn ogen wenst te blijven sluiten voor de realiteit dat vreemdelingen, ondanks dat dit onwenselijk is, zich incidenteel bedienen van het gebruikmaken van derden om valse documenten te verkrijgen. In de onderhavige procedure zijn er vele indicaties dat eiser de Somalische nationaliteit heeft, in een vluchtsituatie een paspoort “heeft gekocht”, en dit niet is onderkend door de Franse autoriteiten. Dat verweerder in beginsel gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag en ook moet uitgaan van de registraties in Europese systemen, ontslaat verweerder niet van zijn plicht om grondig te onderzoeken of eiser internationale bescherming behoeft en betekent evenmin dat verweerder star kan vasthouden aan uitgangspunten en het eiser daarmee onmogelijk maakt om zijn vraag om bescherming te onderbouwen. Het formalistisch blijven vasthouden aan de EU-vis-registratie omdat eiser het paspoort dat hij heeft gebruikt om een visum mee te verkrijgen en het grondgebied van de Unie in te reizen niet kan tonen, betekent eenvoudigweg dat er geen beoordeling komt van de vragen of eiser reeds een 3 EVRM-schending heeft ondergaan of bij al dan niet gedwongen vertrek naar zijn land van herkomst zal ondergaan en dus of eiser internationale bescherming behoeft. De rechtbank zal het besluit dan ook vernietigen.
19. De rechtbank overweegt voorts als volgt.
20. In het bestreden besluit is bepaald dat eiser Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk dient te verlaten en als eiser dit niet doet hij kan worden verwijderd. In deze overwegingen die zijn opgenomen onder het kopje “
rechtsgevolgen van deze beschikking” heeft verweerder geen land van bestemming opgenomen waarnaar verweerder eiser zal verwijderen als hij niet zelfstandig aan zijn vertrekplicht voldoet.
Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat het niet noemen van een land van bestemming in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.
21. De rechtbank overweegt dat ook deze beroepsgrond slaagt en overweegt daartoe als volgt.
22. Artikel 3, vierde lid, Terugkeerrichtlijn bepaalt het navolgende:

4. „terugkeerbesluit”: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld

23. Artikel 5 Terugkeerrichtlijn bepaalt het navolgendet:

Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met:

a) het belang van het kind;
b) het familie- en gezinsleven;
c) de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land,

en eerbiedigen zij het beginsel van non-refoulement.

24. De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155)) onder meer het navolgende overwogen:

(…)

7.1.
.
De uitleg van het Hof in de arresten FMS e.a. en M e.a. sluit echter niet uit dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd als er voor de betrokken vreemdeling meer mogelijke landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen, aliassen heeft gebruikt of er concrete aanwijzingen zijn dat hij uit een ander land komt dan hij stelt.
Ook biedt de uitleg van het Hof ruimte om bij meeromvattende beschikkingen die ook een terugkeerbesluit omvatten, het land van terugkeer uit de motivering van de beschikking af te leiden.
Waarom moet het land van terugkeer in een terugkeerbesluit worden genoemd?
8. In artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat de staatssecretaris bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn - en dus ook bij het opleggen van een terugkeerbesluit - rekening moet houden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokken vreemdeling en dat hij het beginsel van non-refoulement moet eerbiedigen. Om dat naar behoren te kunnen doen, moet hij de vreemdeling daarover horen voordat hij een terugkeerbesluit oplegt. Die hoorplicht strekt alleen niet zo ver dat hij een vreemdeling ook nog apart over het terugkeerbesluit moet horen als die vreemdeling al eerder de gelegenheid heeft gekregen om naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken over de onrechtmatigheid van zijn verblijf en over de redenen die overeenkomstig nationaal recht kunnen rechtvaardigen dat de staatssecretaris afziet van het nemen van een terugkeerbesluit. De Afdeling verwijst naar het arrest van het Hof van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9, punten 50 tot en met 59, het arrest M e.a., punten 38 tot en met 40, het arrest van 11 december 2014, Boudjlida, ECLI:EU:C:2014:2431, punten 47 tot en met 51, en het arrest van 5 november 2014, Mukarubega, ECLI:EU:C:2014:2336, punten 60 tot en met 62 en 82.
8.1.
De arresten FMS e.a., M e.a. en TQ wijzen erop dat het vermelden van het land van terugkeer in een terugkeerbesluit bijdraagt aan de bescherming van de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen. Het moet voor een vreemdeling kenbaar zijn naar welk derde land hij zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt. Dan kan hij namelijk eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan, zo goed mogelijk naar voren brengen, zal hij beter in staat zijn doeltreffende rechtsmiddelen tegen het terugkeerbesluit aan te wenden (arrest Boudjlida, punten 58 en 59) en zal hij eventueel een passende verblijfsvergunning kunnen aanvragen. Als de staatssecretaris in zijn besluit geen land van terugkeer noemt of een ander land noemt dan het land waarnaar de vreemdeling in de praktijk moet terugkeren, kan dat de belangen van een vreemdeling dus schaden.
Wat zijn de gevolgen als het land van terugkeer ten onrechte niet is vermeld?
9. Hoewel het in punt 115 van het arrest FMS e.a. bedoelde vereiste van vermelding van het land van terugkeer niet uitdrukkelijk in de definitie van een terugkeerbesluit in artikel 3, aanhef en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt genoemd, hangt dit vereiste nauw samen met het opleggen of vaststellen van de concrete terugkeerverplichting voor de vreemdeling als bedoeld in deze definitie. Daarom is een besluit waarin geen land van terugkeer is vermeld, geen terugkeerbesluit waarop een maatregel van bewaring kan worden gebaseerd.
9.1.
De staatssecretaris kan het ten onrechte niet noemen van het land van terugkeer in een eerder besluit herstellen door alsnog een terugkeerbesluit te nemen waarin hij wel vermeldt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Dat is met name relevant als hij de vreemdeling in bewaring wil stellen met het oog op gedwongen terugkeer of een inreisverbod wil opleggen.
25. De rechtbank overweegt dat uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat indien uit de meeromvattende beschikking volstrekt duidelijk is voor de vreemdeling naar welk land een mogelijke verwijdering zal plaatsvinden, het niet uitdrukkelijk noemen van het land bij het besluitonderdeel “terugkeerbesluit” de belangen van de vreemdeling niet schaadt. In de onderhavige procedure zijn er twee landen waar eiser wellicht banden mee heeft. Eiser heeft immers volgens verweerder de Tanzaniaanse nationaliteit, maar stelt zelf -uitsluitend- de Somalische nationaliteit te hebben. In de meeromvattende beschikking die in deze procedure ter toetsing voorligt is geen land van bestemming vermeld bij het besluitonderdeel “rechtsgevolgen van deze beschikking”.
26. Verweerder heeft naar aanleiding van de beroepsgronden op 19 oktober 2021 een brief aan eiser en aan de rechtbank doen toekomen waarin is vermeld dat uit het besluit eenduidig blijkt dat verwacht wordt dat eiser naar Tanzania terugkeert. De brief dient volgens verweerder te worden aangemerkt als een aanvullend besluit. Verweerder heeft in de brief een tekstblok opgenomen dat moet worden gezien als een aanvulling van het bestreden besluit en waarin is vermeld dat eiser dient terug te keren naar Tanzania.
27. De rechtbank overweegt dat deze brief niet kan worden gekwalificeerd als aanvullend besluit. Indien het terugkeerbesluit, zoals dat als besluitonderdeel van de meeromvattende beschikking is genomen, niet voldoet aan de eisen die de Terugkeerrichtlijn stelt, heeft verweerder geen geldig terugkeerbesluit genomen. Als er geen sprake is van een terugkeerbesluit en het terugkeerbesluit dus niet bestaat, kan dit ook niet worden aangevuld. Verweerder dient dan ook een (geheel) nieuw terugkeerbesluit te nemen. Daargelaten dat een brief aan gemachtigde van eiser en de rechtbank niet wordt aangemerkt als een terugkeerbesluit, dient verweerder als hij een terugkeerbesluit neemt eiser daarover te horen. Verweerder kan dus, in de onderhavige procedure, niet volstaan met het nemen van een terugkeerbesluit waarbij het enige verschil met het huidige terugkeerbesluit is dat is vermeld dat Tanzania het land van bestemming is.
Inmiddels is het vereiste dat een tergkeerbesluit het land van bestemming moet bevatten neergelegd in WBV 2021/18. De rechtbank overweegt dat in dit WBV niet is opgenomen dat de vreemdeling wordt gehoord over het land van bestemming dat in het -al dan niet nieuwe- terugkeerbesluit wordt opgenomen.
Indien verweerder echter een nieuw terugkeerbesluit zal nemen en daarbij Tanzania als land van bestemming zal willen duiden zal verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, eiser moeten horen over alle belangen zoals die zijn benoemd in artikel 5 Terugkeerrichtlijn.
Dat verweerder in een mogelijk nieuw te nemen terugkeerbesluit niet kan volstaan met het horen en toetsen of sprake zal zijn van refoulement als hij Tanzania wenst aan te merken als land van bestemming volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 in de zaak TQ (TQ tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9). Het Hof heeft in TQ onder meer het navolgende overwogen:
(…)
58 Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat de lidstaten op grond van artikel 5 van richtlijn 2008/115 („Non-refoulement, belang van het kind, familie- en gezinsleven en gezondheidstoestand”) verplicht zijn om bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn naar behoren rekening te houden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land, alsook om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen [arresten van 11 december 2014, Boudjlida, C249/13, EU:C:2014:2431, punt 48, en 8 mei 2018, K. A. e.a. („Gezinshereniging in België”), C82/16, EU:C:2018:308, punt 102].
59 Hieruit volgt dat wanneer de bevoegde nationale autoriteit voornemens is een terugkeerbesluit uit te vaardigen, zij aan de door artikel 5 van richtlijn 2008/115 opgelegde verplichtingen moet voldoen en zij de betrokkene daarover moet horen. (…)
(...)
28. De rechtbank overweegt dat in TQ weliswaar niet aan de orde was dat er een nieuw terugkeerbesluit moest worden genomen omdat een eerder genomen terugkeerbesluit geen land van bestemming bevatte. De rechtbank leest echter in bovengenoemde overwegingen niet dat het Hof heeft willen uitleggen dat, gelet op
alle belangendie in artikel 5 Terugkeerrichtlijn worden benoemd, enkel rekening hoeft te worden gehouden met het beginsel van non-refoulement als de autoriteiten die een terugkeerbesluit willen opleggen de vreemdeling hierover gaan horen.
29. Kennelijk wenst verweerder Tanzania als land van bestemming aan te merken. Verweerder dient eiser dus alvorens dit te kunnen doen eerst te horen over alle in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen. Eiser heeft aangevoerd dat hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw moet worden verleend en heeft hiertoe medische stukken overgelegd. Eiser heeft ook gesteld dat sprake is van beschermingswaardig family life met zijn broer en zus en dit, omdat het een eerste aanvraag betreft, door verweerder moet worden beoordeeld in deze procedure. Verweerder heeft eiser niet gehoord over de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen. Ten aanzien van Somalië heeft verweerder niet getoetst aan 3 EVRM en de overige belangen omdat verweerder de gestelde Somalische nationaliteit niet aannemelijk acht. Ten aanzien van Tanzania heeft verweerder volstaan met een enkele herkomstvraag en voorts geen enkele beoordeling, ook niet van artikel 3 EVRM, verricht. Indien verweerder in zijn nieuw te nemen besluit zich wederom op het standpunt wenst te stellen dat eiser -in ieder geval- de Tanzaniaanse nationaliteit heeft en hij daarom Tanzania als land van bestemming en dus van verwijdering wil aanmerken dient hij eiser dus te horen. Indien verweerder in zijn nieuw te nemen besluit wel uitgaat van -uitsluitend- de Somalische nationaliteit, dient verweerder de gestelde problemen en gestelde vrees bij terugkeer te beoordelen en indien hij niet overgaat tot vergunningverlening eiser te horen over de in artikel 5 genoemde belangen als hij Somalië als land van bestemming en dus van verwijdering in het terugkeerbesluit wil aanmerken. De rechtbank merkt overigens op dat het niet aan verweerder is om eiser bij het opleggen van een vertrekplicht te sommeren naar welk land hij dient te gaan. Een terugkeerbesluit behelst onder meer de plicht voor eiser om Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland te verlaten. Eiser kan zich echter naar elk land begeven buiten het grondgebied van de EU, EER, Zwitserland om trachten daar toegang te verkrijgen. Bij vertrek naar elk derde land voldoet eiser dus aan zijn vertrekplicht. De eis dat een terugkeerbesluit een land van bestemming dient te bevatten ziet niet op de vertrekplicht van eiser, maar op de verwijderplicht die verweerder heeft als eiser niet zelfstandig aan zijn vertrekplicht voldoet.
30. De rechtbank overweegt op dit punt tot slot, daargelaten dat het terugkeerbesluit om bovenstaande redenen zal worden vernietigd, dat uit het bestreden besluit in samenhang met de handelingen die verweerder verricht in het geheel niet ondubbelzinnig blijkt dat verweerder uitgaat van Tanzania als land van bestemming. Eiser heeft immers in beroep een verslag van een vertrekgesprek dat DT&V op 4 augustus 2021 met eiser heeft gevoerd overgelegd. DT&V gaat blijkens dit gesprek bezien of reisdocumenten verkregen kunnen worden om terugkeer naar Somalië te bewerkstelligen. De rechtbank overweegt dat verweerder, indien hij voornemens is eiser naar Somalië te verwijderen, hij kennelijk toch uitgaat van de Somalische nationaliteit. Het ligt immers voor de hand dat verweerder voor zover hij tot verwijdering zal overgaan zijn inspanningen zal richten op het derde land waarvan de vreemdeling de nationaliteit bezit omdat documenten om de uitzetting te kunnen realiseren dan eenvoudiger kunnen worden verkregen. Verweerder dient dan echter eerst het relaas van eiser inhoudelijk te beoordelen en te beoordelen of eiser bescherming behoeft. Verweerder kan niet in de asielprocedure een inhoudelijke beoordeling achterwege laten omdat hij de identiteit en gestelde Somalische nationaliteit niet aannemelijk acht en vervolgens in het uitzettingstraject proberen eiser naar Somalië te verwijderen. Het verbod op refoulement is absoluut en verweerder zal niet alleen moeten beoordelen of tot verblijfsaanvaarding moet worden overgegaan, maar ook of artikel 3 EVRM aan uitzetting in de weg staat. Die beoordeling dient plaats te vinden in de onderhavige procedure die is gestart met de asielaanvraag van eiser. In een mogelijke bewaringsprocedure kan eiser niet meer aanvoeren dat uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM. Indien de asielaanvraag wordt afgewezen impliceert dit immers dat dit is beoordeeld. Weliswaar kan eiser te zijner tijd bezwaar maken tegen de feitelijke uitzetting, maar dan zal hij aannemelijk moeten maken dat sprake is van gewijzigde omstandigheden in Somalië of ten aanzien van zijn persoon sinds de eerdere afwijzing van de asielaanvraag en voorts kan eiser dan bezwaar maken tegen de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid om tot uitzetting over te gaan gebruik maakt. Verweerder zal dus in de asielprocedure een gestelde ondergane of gevreesde 3 EVRM-schending moet onderzoeken en beoordelen ten aanzien van het land waarnaar hij reeds nu doende is uitzettingshandelingen te verrichten en de mogelijke verwijdering te effectueren.
31. Het standpunt van verweerder ter zitting dat hij er van uit gaat dat verweerder wel in een later stadium tegen DT&V zal zeggen dat eiser moet worden verwijderd naar Tanzania in plaats van Somalië volstaat niet. De Afdeling heeft nu juist overwogen dat het land van bestemming en dus het land waarnaar eiser zal worden verwijderd uitdrukkelijk moet worden genoemd, dan wel dat dit ondubbelzinnig moet blijken uit het terugkeerbesluit om zo de vreemdeling in de gelegenheid te stellen belangen naar voren te brengen die mogelijk aan verwijdering naar dat land in de weg staan. Er mag dus, gelet op het verdedigingsbelang en de rechtszekerheid, geen enkele twijfel bestaan over welk land verweerder thans en bij een mogelijke verwijdering als land van bestemming aanmerkt. Deze zekerheid en duidelijkheid heeft dus te gelden als waarborg voor eiser en dient daarom verweerder te verschaffen in het terugkeerbesluit zodat eiser hiertegen kan opkomen en de rechter dit kan toetsen. Dit heeft verweerder in het besluit niet gedaan zodat de rechtbank ook om deze reden het bestreden besluit zal vernietigen en verweerder opnieuw zal dienen te beslissen op de aanvraag van eiser.
32. De rechtbank overweegt dat verweerder ook reeds nu, om deze impasse te doorbreken, eiser kan presenteren bij de Tanzaniaanse autoriteiten. Normaalgesproken vindt een dergelijke presentatie niet plaats in het kader van de toelating maar in het kader van de gedwongen verwijdering. Indien de Tanzaniaanse autoriteiten de Tanzaniaanse nationaliteit van eiser niet bevestigen zal het voor verweerder eenvoudiger zijn om de verklaringen en alle overgelegde documenten en verrichte inspanningen van eiser ten volle op geloofwaardigheid te beoordelen. Op deze wijze kan verweerder alsnog gedegen invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht en zal verweerder, eenvoudig kunnen beslissen of hij Tanzania inderdaad als land van bestemming kan aanmerken of dat hij alsnog een nadere beoordeling van de verklaringen van eiser met betrekking tot Somalië zal moeten maken en wordt bovendien tevens voorkomen dat DT&V onnodig inspanningen verricht door reeds nu, zonder inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas, uitzetting naar Somalië voor te bereiden.
33. Nu verweerder opnieuw zal moeten motiveren waarom hij de identiteit niet geloofwaardig acht en niet geloofwaardig acht dat eiser (uitsluitend) de Somalische nationaliteit heeft en verweerder bovendien een nieuw terugkeerbesluit moet nemen indien hij geen verblijf aan eiser toestaat, acht de rechtbank het niet opportuun om thans de gronden die zien op de kennelijk ongegrondverklaring, artikel 64 Vw, artikel 8 EVRM en het inreisverbod te bespreken.
34. Het beroep is gegrond zodat de rechtbank een proceskostenveroordeling zal uitspreken. Eiser heeft niet verzocht om bij zijn verzoek om een proceskostenveroordeling ook de kosten van het DNA-onderzoek te betrekken en heeft evenmin aangegeven welke kosten hij heeft moeten voldoen om dit deskundigenonderzoek te laten verrichten. De rechtbank overweegt echter dat eiser niet alleen heeft aangeboden mee te werken aan DNA-onderzoek maar ook verweerder heeft verzocht om dit onderzoek te doen verrichten. De rechtbank overweegt dat de motivering van verweerder om dit onderzoek niet te verrichten niet deugdelijk is en uit dit deskundigenonderzoek bovendien een sterke ondersteuning voor de verklaringen van eiser blijkt. Indien eiser zou hebben verzocht om verweerder op te dragen deze kosten te voldoen zou de rechtbank dit verzoek zonder meer hebben toegewezen. De rechtbank ziet echter geen ruimte om dit ambtshalve te doen, zodat verweerder enkel wordt veroordeeld tot vergoeding van de standaardmatig toegekende proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 30 november 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.