7.1..
De uitleg van het Hof in de arresten FMS e.a. en M e.a. sluit echter niet uit dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd als er voor de betrokken vreemdeling meer mogelijke landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen, aliassen heeft gebruikt of er concrete aanwijzingen zijn dat hij uit een ander land komt dan hij stelt.
Ook biedt de uitleg van het Hof ruimte om bij meeromvattende beschikkingen die ook een terugkeerbesluit omvatten, het land van terugkeer uit de motivering van de beschikking af te leiden.
Waarom moet het land van terugkeer in een terugkeerbesluit worden genoemd?
8. In artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat de staatssecretaris bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn - en dus ook bij het opleggen van een terugkeerbesluit - rekening moet houden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokken vreemdeling en dat hij het beginsel van non-refoulement moet eerbiedigen. Om dat naar behoren te kunnen doen, moet hij de vreemdeling daarover horen voordat hij een terugkeerbesluit oplegt. Die hoorplicht strekt alleen niet zo ver dat hij een vreemdeling ook nog apart over het terugkeerbesluit moet horen als die vreemdeling al eerder de gelegenheid heeft gekregen om naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken over de onrechtmatigheid van zijn verblijf en over de redenen die overeenkomstig nationaal recht kunnen rechtvaardigen dat de staatssecretaris afziet van het nemen van een terugkeerbesluit. De Afdeling verwijst naar het arrest van het Hof van 14 januari 2021, TQ, ECLI:EU:C:2021:9, punten 50 tot en met 59, het arrest M e.a., punten 38 tot en met 40, het arrest van 11 december 2014, Boudjlida, ECLI:EU:C:2014:2431, punten 47 tot en met 51, en het arrest van 5 november 2014, Mukarubega, ECLI:EU:C:2014:2336, punten 60 tot en met 62 en 82.
8.1.
De arresten FMS e.a., M e.a. en TQ wijzen erop dat het vermelden van het land van terugkeer in een terugkeerbesluit bijdraagt aan de bescherming van de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen. Het moet voor een vreemdeling kenbaar zijn naar welk derde land hij zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt. Dan kan hij namelijk eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan, zo goed mogelijk naar voren brengen, zal hij beter in staat zijn doeltreffende rechtsmiddelen tegen het terugkeerbesluit aan te wenden (arrest Boudjlida, punten 58 en 59) en zal hij eventueel een passende verblijfsvergunning kunnen aanvragen. Als de staatssecretaris in zijn besluit geen land van terugkeer noemt of een ander land noemt dan het land waarnaar de vreemdeling in de praktijk moet terugkeren, kan dat de belangen van een vreemdeling dus schaden.
Wat zijn de gevolgen als het land van terugkeer ten onrechte niet is vermeld?
9. Hoewel het in punt 115 van het arrest FMS e.a. bedoelde vereiste van vermelding van het land van terugkeer niet uitdrukkelijk in de definitie van een terugkeerbesluit in artikel 3, aanhef en vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt genoemd, hangt dit vereiste nauw samen met het opleggen of vaststellen van de concrete terugkeerverplichting voor de vreemdeling als bedoeld in deze definitie. Daarom is een besluit waarin geen land van terugkeer is vermeld, geen terugkeerbesluit waarop een maatregel van bewaring kan worden gebaseerd.
9.1.
De staatssecretaris kan het ten onrechte niet noemen van het land van terugkeer in een eerder besluit herstellen door alsnog een terugkeerbesluit te nemen waarin hij wel vermeldt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Dat is met name relevant als hij de vreemdeling in bewaring wil stellen met het oog op gedwongen terugkeer of een inreisverbod wil opleggen.
25. De rechtbank overweegt dat uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat indien uit de meeromvattende beschikking volstrekt duidelijk is voor de vreemdeling naar welk land een mogelijke verwijdering zal plaatsvinden, het niet uitdrukkelijk noemen van het land bij het besluitonderdeel “terugkeerbesluit” de belangen van de vreemdeling niet schaadt. In de onderhavige procedure zijn er twee landen waar eiser wellicht banden mee heeft. Eiser heeft immers volgens verweerder de Tanzaniaanse nationaliteit, maar stelt zelf -uitsluitend- de Somalische nationaliteit te hebben. In de meeromvattende beschikking die in deze procedure ter toetsing voorligt is geen land van bestemming vermeld bij het besluitonderdeel “rechtsgevolgen van deze beschikking”.
26. Verweerder heeft naar aanleiding van de beroepsgronden op 19 oktober 2021 een brief aan eiser en aan de rechtbank doen toekomen waarin is vermeld dat uit het besluit eenduidig blijkt dat verwacht wordt dat eiser naar Tanzania terugkeert. De brief dient volgens verweerder te worden aangemerkt als een aanvullend besluit. Verweerder heeft in de brief een tekstblok opgenomen dat moet worden gezien als een aanvulling van het bestreden besluit en waarin is vermeld dat eiser dient terug te keren naar Tanzania.
27. De rechtbank overweegt dat deze brief niet kan worden gekwalificeerd als aanvullend besluit. Indien het terugkeerbesluit, zoals dat als besluitonderdeel van de meeromvattende beschikking is genomen, niet voldoet aan de eisen die de Terugkeerrichtlijn stelt, heeft verweerder geen geldig terugkeerbesluit genomen. Als er geen sprake is van een terugkeerbesluit en het terugkeerbesluit dus niet bestaat, kan dit ook niet worden aangevuld. Verweerder dient dan ook een (geheel) nieuw terugkeerbesluit te nemen. Daargelaten dat een brief aan gemachtigde van eiser en de rechtbank niet wordt aangemerkt als een terugkeerbesluit, dient verweerder als hij een terugkeerbesluit neemt eiser daarover te horen. Verweerder kan dus, in de onderhavige procedure, niet volstaan met het nemen van een terugkeerbesluit waarbij het enige verschil met het huidige terugkeerbesluit is dat is vermeld dat Tanzania het land van bestemming is.
Inmiddels is het vereiste dat een tergkeerbesluit het land van bestemming moet bevatten neergelegd in WBV 2021/18. De rechtbank overweegt dat in dit WBV niet is opgenomen dat de vreemdeling wordt gehoord over het land van bestemming dat in het -al dan niet nieuwe- terugkeerbesluit wordt opgenomen.
Indien verweerder echter een nieuw terugkeerbesluit zal nemen en daarbij Tanzania als land van bestemming zal willen duiden zal verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, eiser moeten horen over alle belangen zoals die zijn benoemd in artikel 5 Terugkeerrichtlijn.
Dat verweerder in een mogelijk nieuw te nemen terugkeerbesluit niet kan volstaan met het horen en toetsen of sprake zal zijn van refoulement als hij Tanzania wenst aan te merken als land van bestemming volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 in de zaak TQ (TQ tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9). Het Hof heeft in TQ onder meer het navolgende overwogen:
(…)
58 Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat de lidstaten op grond van artikel 5 van richtlijn 2008/115 („Non-refoulement, belang van het kind, familie- en gezinsleven en gezondheidstoestand”) verplicht zijn om bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn naar behoren rekening te houden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land, alsook om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen [arresten van 11 december 2014, Boudjlida, C249/13, EU:C:2014:2431, punt 48, en 8 mei 2018, K. A. e.a. („Gezinshereniging in België”), C82/16, EU:C:2018:308, punt 102].
59 Hieruit volgt dat wanneer de bevoegde nationale autoriteit voornemens is een terugkeerbesluit uit te vaardigen, zij aan de door artikel 5 van richtlijn 2008/115 opgelegde verplichtingen moet voldoen en zij de betrokkene daarover moet horen. (…)
(...)
28. De rechtbank overweegt dat in TQ weliswaar niet aan de orde was dat er een nieuw terugkeerbesluit moest worden genomen omdat een eerder genomen terugkeerbesluit geen land van bestemming bevatte. De rechtbank leest echter in bovengenoemde overwegingen niet dat het Hof heeft willen uitleggen dat, gelet op
alle belangendie in artikel 5 Terugkeerrichtlijn worden benoemd, enkel rekening hoeft te worden gehouden met het beginsel van non-refoulement als de autoriteiten die een terugkeerbesluit willen opleggen de vreemdeling hierover gaan horen.
29. Kennelijk wenst verweerder Tanzania als land van bestemming aan te merken. Verweerder dient eiser dus alvorens dit te kunnen doen eerst te horen over alle in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen. Eiser heeft aangevoerd dat hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw moet worden verleend en heeft hiertoe medische stukken overgelegd. Eiser heeft ook gesteld dat sprake is van beschermingswaardig family life met zijn broer en zus en dit, omdat het een eerste aanvraag betreft, door verweerder moet worden beoordeeld in deze procedure. Verweerder heeft eiser niet gehoord over de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen. Ten aanzien van Somalië heeft verweerder niet getoetst aan 3 EVRM en de overige belangen omdat verweerder de gestelde Somalische nationaliteit niet aannemelijk acht. Ten aanzien van Tanzania heeft verweerder volstaan met een enkele herkomstvraag en voorts geen enkele beoordeling, ook niet van artikel 3 EVRM, verricht. Indien verweerder in zijn nieuw te nemen besluit zich wederom op het standpunt wenst te stellen dat eiser -in ieder geval- de Tanzaniaanse nationaliteit heeft en hij daarom Tanzania als land van bestemming en dus van verwijdering wil aanmerken dient hij eiser dus te horen. Indien verweerder in zijn nieuw te nemen besluit wel uitgaat van -uitsluitend- de Somalische nationaliteit, dient verweerder de gestelde problemen en gestelde vrees bij terugkeer te beoordelen en indien hij niet overgaat tot vergunningverlening eiser te horen over de in artikel 5 genoemde belangen als hij Somalië als land van bestemming en dus van verwijdering in het terugkeerbesluit wil aanmerken. De rechtbank merkt overigens op dat het niet aan verweerder is om eiser bij het opleggen van een vertrekplicht te sommeren naar welk land hij dient te gaan. Een terugkeerbesluit behelst onder meer de plicht voor eiser om Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland te verlaten. Eiser kan zich echter naar elk land begeven buiten het grondgebied van de EU, EER, Zwitserland om trachten daar toegang te verkrijgen. Bij vertrek naar elk derde land voldoet eiser dus aan zijn vertrekplicht. De eis dat een terugkeerbesluit een land van bestemming dient te bevatten ziet niet op de vertrekplicht van eiser, maar op de verwijderplicht die verweerder heeft als eiser niet zelfstandig aan zijn vertrekplicht voldoet.
30. De rechtbank overweegt op dit punt tot slot, daargelaten dat het terugkeerbesluit om bovenstaande redenen zal worden vernietigd, dat uit het bestreden besluit in samenhang met de handelingen die verweerder verricht in het geheel niet ondubbelzinnig blijkt dat verweerder uitgaat van Tanzania als land van bestemming. Eiser heeft immers in beroep een verslag van een vertrekgesprek dat DT&V op 4 augustus 2021 met eiser heeft gevoerd overgelegd. DT&V gaat blijkens dit gesprek bezien of reisdocumenten verkregen kunnen worden om terugkeer naar Somalië te bewerkstelligen. De rechtbank overweegt dat verweerder, indien hij voornemens is eiser naar Somalië te verwijderen, hij kennelijk toch uitgaat van de Somalische nationaliteit. Het ligt immers voor de hand dat verweerder voor zover hij tot verwijdering zal overgaan zijn inspanningen zal richten op het derde land waarvan de vreemdeling de nationaliteit bezit omdat documenten om de uitzetting te kunnen realiseren dan eenvoudiger kunnen worden verkregen. Verweerder dient dan echter eerst het relaas van eiser inhoudelijk te beoordelen en te beoordelen of eiser bescherming behoeft. Verweerder kan niet in de asielprocedure een inhoudelijke beoordeling achterwege laten omdat hij de identiteit en gestelde Somalische nationaliteit niet aannemelijk acht en vervolgens in het uitzettingstraject proberen eiser naar Somalië te verwijderen. Het verbod op refoulement is absoluut en verweerder zal niet alleen moeten beoordelen of tot verblijfsaanvaarding moet worden overgegaan, maar ook of artikel 3 EVRM aan uitzetting in de weg staat. Die beoordeling dient plaats te vinden in de onderhavige procedure die is gestart met de asielaanvraag van eiser. In een mogelijke bewaringsprocedure kan eiser niet meer aanvoeren dat uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM. Indien de asielaanvraag wordt afgewezen impliceert dit immers dat dit is beoordeeld. Weliswaar kan eiser te zijner tijd bezwaar maken tegen de feitelijke uitzetting, maar dan zal hij aannemelijk moeten maken dat sprake is van gewijzigde omstandigheden in Somalië of ten aanzien van zijn persoon sinds de eerdere afwijzing van de asielaanvraag en voorts kan eiser dan bezwaar maken tegen de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid om tot uitzetting over te gaan gebruik maakt. Verweerder zal dus in de asielprocedure een gestelde ondergane of gevreesde 3 EVRM-schending moet onderzoeken en beoordelen ten aanzien van het land waarnaar hij reeds nu doende is uitzettingshandelingen te verrichten en de mogelijke verwijdering te effectueren.
31. Het standpunt van verweerder ter zitting dat hij er van uit gaat dat verweerder wel in een later stadium tegen DT&V zal zeggen dat eiser moet worden verwijderd naar Tanzania in plaats van Somalië volstaat niet. De Afdeling heeft nu juist overwogen dat het land van bestemming en dus het land waarnaar eiser zal worden verwijderd uitdrukkelijk moet worden genoemd, dan wel dat dit ondubbelzinnig moet blijken uit het terugkeerbesluit om zo de vreemdeling in de gelegenheid te stellen belangen naar voren te brengen die mogelijk aan verwijdering naar dat land in de weg staan. Er mag dus, gelet op het verdedigingsbelang en de rechtszekerheid, geen enkele twijfel bestaan over welk land verweerder thans en bij een mogelijke verwijdering als land van bestemming aanmerkt. Deze zekerheid en duidelijkheid heeft dus te gelden als waarborg voor eiser en dient daarom verweerder te verschaffen in het terugkeerbesluit zodat eiser hiertegen kan opkomen en de rechter dit kan toetsen. Dit heeft verweerder in het besluit niet gedaan zodat de rechtbank ook om deze reden het bestreden besluit zal vernietigen en verweerder opnieuw zal dienen te beslissen op de aanvraag van eiser.
32. De rechtbank overweegt dat verweerder ook reeds nu, om deze impasse te doorbreken, eiser kan presenteren bij de Tanzaniaanse autoriteiten. Normaalgesproken vindt een dergelijke presentatie niet plaats in het kader van de toelating maar in het kader van de gedwongen verwijdering. Indien de Tanzaniaanse autoriteiten de Tanzaniaanse nationaliteit van eiser niet bevestigen zal het voor verweerder eenvoudiger zijn om de verklaringen en alle overgelegde documenten en verrichte inspanningen van eiser ten volle op geloofwaardigheid te beoordelen. Op deze wijze kan verweerder alsnog gedegen invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht en zal verweerder, eenvoudig kunnen beslissen of hij Tanzania inderdaad als land van bestemming kan aanmerken of dat hij alsnog een nadere beoordeling van de verklaringen van eiser met betrekking tot Somalië zal moeten maken en wordt bovendien tevens voorkomen dat DT&V onnodig inspanningen verricht door reeds nu, zonder inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas, uitzetting naar Somalië voor te bereiden.
33. Nu verweerder opnieuw zal moeten motiveren waarom hij de identiteit niet geloofwaardig acht en niet geloofwaardig acht dat eiser (uitsluitend) de Somalische nationaliteit heeft en verweerder bovendien een nieuw terugkeerbesluit moet nemen indien hij geen verblijf aan eiser toestaat, acht de rechtbank het niet opportuun om thans de gronden die zien op de kennelijk ongegrondverklaring, artikel 64 Vw, artikel 8 EVRM en het inreisverbod te bespreken.
34. Het beroep is gegrond zodat de rechtbank een proceskostenveroordeling zal uitspreken. Eiser heeft niet verzocht om bij zijn verzoek om een proceskostenveroordeling ook de kosten van het DNA-onderzoek te betrekken en heeft evenmin aangegeven welke kosten hij heeft moeten voldoen om dit deskundigenonderzoek te laten verrichten. De rechtbank overweegt echter dat eiser niet alleen heeft aangeboden mee te werken aan DNA-onderzoek maar ook verweerder heeft verzocht om dit onderzoek te doen verrichten. De rechtbank overweegt dat de motivering van verweerder om dit onderzoek niet te verrichten niet deugdelijk is en uit dit deskundigenonderzoek bovendien een sterke ondersteuning voor de verklaringen van eiser blijkt. Indien eiser zou hebben verzocht om verweerder op te dragen deze kosten te voldoen zou de rechtbank dit verzoek zonder meer hebben toegewezen. De rechtbank ziet echter geen ruimte om dit ambtshalve te doen, zodat verweerder enkel wordt veroordeeld tot vergoeding van de standaardmatig toegekende proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.