ECLI:NL:RBDHA:2021:13106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
09-186248-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens diefstal en poging tot diefstal

Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1981, die beschuldigd werd van diefstal en poging tot diefstal van een bakfiets. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal van een bakfiets op 13 juli 2021 en de poging tot diefstal op 12 juli 2021. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder aangiften van de slachtoffers, in overweging genomen. De officier van justitie heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar geëist, waarbij de verdachte zich moet houden aan bepaalde voorwaarden, zoals een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De verdediging heeft betoogd dat de ISD-maatregel niet opgelegd kan worden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoet aan de criteria voor stelselmatige daders. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en heeft de vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de ISD-maatregel een adequaat alternatief biedt voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/186248-21, 09/013977-19 (tul) en 13/066827-20 (tul)
Datum uitspraak: 1 december 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 september 2021 (pro forma) en 17 november 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.E.M.M. Haenen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 november 2021 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 juli 2021 te 's-Gravenhage een bakfiets van het merk Babboe, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 12 juli 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een bakfiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen het kabelslot heeft verbroken en/of het beugelslot heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 juli 2021 te ʼs-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een
fiets/kabelslot, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan
een ander dan aan verdachte, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt.

3.De bewijsoverwegingen

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en
overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3.
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangezien de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend, hij nadien niet anders heeft
verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de
rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid,
van het Wetboek van Strafvordering.
Elk bewijsmiddel is ook - in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank acht de onder feit 1 en feit 2, primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 november 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 13 juli 2021 (p. 22-23);
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 12 juli 2021 (p. 15-16).
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 13 juli 2021 te 's-Gravenhage een bakfiets van het merk Babboe,
diegeheel of ten dele aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op 12 juli 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een bakfiets die geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen het kabelslot heeft verbroken en het beugelslot heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte voorwaardelijk de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt
opgelegd met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de voorwaarden die de
reclassering noemt in haar rapport van 20 oktober 2021.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte primair aangevoerd dat de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria, nu de verdachte geen strafbaar feit heeft gepleegd in het zogeheten peiljaar. Subsidiair heeft zij zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een bakfiets en een poging daartoe. Dit zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van de verdachte van 25 oktober 2021 blijkt dat hij regelmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen wegens vermogensdelicten. Voorts blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld, welke straffen ook ten uitvoer zijn gelegd. Tegen hem zijn gedurende de afgelopen vijf jaren processen-verbaal voor meer dan tien misdrijven opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er wel sprake is van een strafbaar feit in het peiljaar, te weten de bewezen verklaarde poging tot diefstal met pleegdatum 12 juli 2020 (vgl. Hoge Raad 7 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:2). De verdachte valt dan ook onder de definitie van stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Aan alle formele vereisten voor oplegging van een ISD-maatregel is dus voldaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 oktober 2021 betreffende de verdachte. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte problematiek heeft op meerdere leefgebieden, in het bijzonder zijn middelengebruik en financiën. Deze problemen staan in verband met het plegen van delicten, aangezien de verdachte te weinig geld heeft om zijn verslaving te bekostigen en er sprake is van een schuldenlast. De reclassering schat dan ook de kans op recidive hoog in.
De verdachte is al jaren bekend bij de reclassering. Eerdere (reclasserings)trajecten werden voortijdig teruggestuurd dan wel afgebroken. De verdachte is niet in staat gebleken het patroon van gebruik en delictgedrag zelfstandig te doorbreken. De reclassering is
van mening dat een strikter kader is geïndiceerd om langdurige gedragsverandering te bewerkstelligen en het recidiverisico te verminderen. De reclassering adviseert, zoals ter zitting ook is toegelicht door [reclasseringsmedewerker] , dat bij een eventuele veroordeling een voorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte wordt opgelegd. Daarbij adviseert de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden: (i) een meldplicht bij de reclassering, (ii) een opname in een zorginstelling, (iii) ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), (iv) begeleid wonen of maatschappelijke opvang en (v) meewerken aan middelencontrole. Ook heeft de reclassering ter zitting gewezen op het belang dat de verdachte heeft om bij een eventuele terugval in gebruik in aanmerking te komen voor een kortdurende klinische opname van maximaal zeven weken, ter detoxificatie en/of stabilisatie.
Gelet op het voorgaande moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf als de bewezen verklaarde diefstal en poging tot diefstal zal plegen zolang voor zijn problematiek, waaronder de hardnekkige drugsverslaving, geen oplossing wordt gevonden. De veiligheid van goederen eist daarom het opleggen van een ISD-maatregel.
Hoewel de verdachte wel voldoet aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel, is de rechtbank van oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen hiervan op dit moment niet passend is. De reden hiervoor is dat de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel een reëel alternatief is en voldoende waarborgen biedt. De rechtbank zal de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm opleggen, met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is mee te werken aan alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Voor het geval dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel te zijner tijd zou worden gelast, acht de rechtbank het van belang dat – teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij – voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat – indien de tenuitvoerlegging van die maatregel zal worden gelast – die maatregel voor de maximale tijd van twee jaren zal gelden en dat de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging daarvan in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering zal worden gebracht op de duur van die maatregel.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding ten belope van € 137,95. Dit bedrag bestaat uit € 100,- voor de halve dag die zij vrij heeft moeten nemen en € 37,95 voor het door de verdachte kapotgemaakte fietsslot.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel de kosten voor het fietsslot ter hoogte van € 37,95 voor schadevergoeding in aanmerking komt. Het overige deel van de vordering zou moeten worden afgewezen, omdat dit deel onvoldoende is onderbouwd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Bovendien zijn de kosten van het fietsslot blijkens het schadevergoedingsformulier al vergoed door de verzekeraar van het slachtoffer.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in de door haar ingestelde vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de verletkosten ontbreekt immers iedere onderbouwing en ten aanzien van de kosten voor het slot is onduidelijk of de verzekeraar deze heeft vergoed of zal vergoeden. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 september 2021 gevorderd dat de bij parketnummer 09/013977-19 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 18 januari 2019 voorwaardelijke opgelegde straf van 2 weken gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 september 2021 gevorderd dat de bij parketnummer 13/066827-20 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 10 november 2020 voorwaardelijke opgelegde straf van 2 weken gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, indien de rechtbank overgaat tot het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel, de vorderingen tot tenuitvoerlegging moeten worden afgewezen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierboven onder 3.4 bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd na het wijzen van de vonnissen van de politierechter en vóór het einde van de proeftijd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij vóór het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht tenuitvoerlegging echter niet opportuun, nu aan de verdachte de voorwaardelijke ISD-maatregel (met daarbij onder andere een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde) wordt opgelegd. De rechtbank zal daarom de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p, 45 en 310 van het
Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft
begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde
uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
poging tot diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de
duur van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat die maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde
dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee jaren)vastgestelde
proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor aan het Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er plek is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich laat diagnosticeren, behandelen en begeleiden door een forensische polikliniek van Fivoor of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- in een nader te bepalen instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra hier plek is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van
voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het
vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij
voormeld vonnis van de politierechter te Den Haag d.d. 18 januari 2019, gewezen onder
parketnummer 09/013977-19, te weten gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en bij voormeld vonnis van de politierechter te Den Haag d.d. 10 november 2020, gewezen onder
parketnummer 13/066827-20, te weten gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.L.S. Ceulen, voorzitter,
mr. M.T. Paulides, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2021.
Mr. D.L.S. Ceulen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021202650, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-centrum, Basisteam Hoefkade, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 55).