Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum1], [geboortedatum2] en van Nigeriaanse nationaliteit te zijn. Eiser heeft eerder – op 11 april 2015 – een verblijfsvergunning asiel aangevraagd in Nederland. Die aanvraag is door verweerder op 28 mei 2015 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van dat verzoek. Het beroep tegen het besluit van 28 mei 2015 is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Op 25 september 2015 zijn eisers gehuwd. Op 17 oktober 2019 hebben zij aanvragen ingediend voor verblijfsvergunningen asiel voor hen en hun twee kinderen. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij bij terugkeer naar Nigeria hun twee dochters zullen moeten laten besnijden.
2. Bij het bestreden besluit ten aanzien van eiser heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vwin combinatie met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn dochters bij terugkeer naar Nigeria zou laten besnijden, aangezien hij daarover wisselend en vaag heeft verklaard. Voor zover eiser desondanks van mening is dat hij zijn dochters zal moeten laten besnijden, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning, omdat geen verblijfsvergunning wordt verleend aan een ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt. De aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser verweerder heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit, aangezien hij met verschillende identiteiten is geregistreerd in verschillende Europese landen. In het bestreden besluit ten aanzien van eiser is voorts bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
3. De aanvraag van eiseres en de drie kinderen is bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder acht niet aannemelijk dat haar echtgenoot, eiser, van plan is om zijn dochters in Nigeria te laten besnijden, althans dat hij hieraan niet kan ontkomen vanwege de sociale druk van familie en in de Nigeriaanse samenleving.
Voor zover eiseres desondanks gevolgd zou moeten worden in haar vrees, komt zij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning, omdat geen verblijfsvergunning wordt verleend aan een ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt. In het bestreden besluit ten aanzien van eiseres en de drie kinderen is bepaald dat zij Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland binnen vier weken moeten verlaten.
4. Eisers bestrijden dat eiser wisselend en vaag heeft verklaard. Hij is na de geboorte van zijn tweede dochter tot de opvatting gekomen dat hij zijn dochters in Nigeria zal (moeten) laten besnijden. Eisers stellen dat uit de door eiser afgelegde verklaringen blijkt dat hij dat met tegenzin zal doen, omdat hij zich in Nigeria daartoe verplicht voelt. Alleen zo kan hij zijn dochters in de Nigeriaanse maatschappij een volwaardige kans geven. Eiser stelt dat verweerder heeft nagelaten om het Algemeen Ambtsbericht over Nigeria van maart 2021 (hierna: het ambtsbericht) volledig in zijn besluitvorming te betrekken, omdat daaruit ook blijkt dat het verbod op besnijdenis in Nigeria niet wordt gehandhaafd. Eiser wijst ook op WBV 2021/10, waarin wordt aangenomen dat er in zijn algemeenheid geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties mogelijk is in Nigeria. Verweerder heeft volgens eisers ten onrechte overwogen dat geen sociale druk te verwachten valt bij terugkeer naar Nigeria. Met verwijzing naar het ambtsbericht wijzen zij verder op de rol die grootmoeders spelen, de betekenis van besnijdenis voor het kunnen sluiten van een huwelijk en het gevaar van sociale uitsluiting als besnijdenis wordt geweigerd. Eisers stellen dat de mogelijkheid om zich te onttrekken door in de stad te gaan wonen niet bestaat. In de steden is het percentage besneden vrouwen nog hoger dan in de stad, zo stellen zij. Eiser heeft met documenten onderbouwd dat zijn ouders nog leven. Verder heeft verweerder niet de druk vanuit de volledige stam en de Nigeriaanse cultuur onderkend.
Eiseres zal overeenkomstig wat volgens het ambtsbericht gebruikelijk is in Nigeria de wil van haar echtgenoot (moeten) volgen. Dat kan haar niet worden tegengeworpen.
Eisers stellen dat het in elk geval in strijd is met artikel 3 van het EVRMom hun kinderen een asielvergunning te ontzeggen, omdat zij niets kunnen doen om een besnijdenis te verhinderen.
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder zijn aanvraag niet had mogen afwijzen als kennelijk ongegrond en hem niet een vertrektermijn had mogen onthouden.
5. Niet in geschil is dat eisers niet zijn aan te merken als vluchteling en dus niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw.
6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd aan eisers tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn opvattingen over vrouwenbesnijdenis door enerzijds te verklaren dat hij niet wil dat zijn dochters worden besneden, maar anderzijds te zeggen dat hij dat in Nigeria toch wel wil laten doen vanwege de sociale druk daar. Dat eiser naar zijn zeggen op enig moment tot gewijzigde inzichten is gekomen bevestigt zijn wisselende houding.
7. Voor zover wordt gesteld dat eiser tot gewijzigde inzichten is gekomen over de onontkoombaarheid van de maatschappelijke en sociale druk in Nigeria om zijn dochters te laten besnijden, oordeelt de rechtbank dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat in hun geval in Nigeria sprake is van een sociale druk waaraan zij zich niet kunnen onttrekken.
Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat in Nigeria de besnijdenis van vrouwen niet algemeen gangbaar en geaccepteerd is. Uit het ambtsbericht blijkt dat genitale verminking in Nigeria strafbaar is gesteld en dat de desbetreffende federale wetgeving in een deel van de zesendertig staten van Nigeria is aangenomen, waaronder door Ogun en Lagos, waar eisers vandaan komen.Het ambtsbericht vermeldt daarnaast weliswaar dat besnijdenis nog het vaakst voorkomt bij de Yoruba, de etnische bevolkingsgroep waartoe eisers stellen te behoren, maar ook daar is uiteindelijk slechts 35% van de vrouwen besneden.Verweerder heeft in zijn verweerschrift nog aanvullend verwezen naar informatie uit het EASO Country of Origin Information Report inzake Nigeria, dat besnijdenis van vrouwen in Nigeria afneemt en dat ook de houding van de bevolking tegenover vrouwenbesnijdenis negatiever wordt.Uit het ambtsbericht blijkt niet dat weigering van besnijdenis in het algemeen leidt tot stigmatisering en sociale uitsluiting. Het is dan ook aan eisers om aannemelijk te maken dat zij hier persoonlijk mee te maken zullen krijgen als zij hun dochters niet laten besnijden. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat zij daarin niet zijn geslaagd. Verweerder heeft hierbij ook kunnen tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de in Nigeria aanwezige familieleden die hierbij een rol zouden spelen. Onder meer heeft eiser eerder verklaard dat zijn ouders zijn overleden. Dat eiser later met documenten heeft willen aantonen dat zijn ouders nog in leven zijn, neemt die tegenstrijdige verklaring niet weg. Deze doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers huidige verklaringen. Voor zover eisers in het algemeen hebben gewezen op de mogelijke rol van grootmoeders, hebben zij overigens niet aannemelijk gemaakt dat eisers moeder in hun geval een beslissende rol zal hebben. Ook heeft verweerder terecht gewezen op de vermelding in het ambtsbericht dat ouders bij uitstek degenen zijn die beslissen over het laten besnijden van hun dochter en dat het hogere opleidingsniveau van de moeder een rol speelt bij de beslissing om een kind niet te laten besnijden.Eisers hebben verklaard geen van beiden voorstander te zijn van besnijdenis. De enkele algemene stelling van eisers dat de volledige stam en cultuur verantwoordelijk zijn voor de sociale druk is, gelet op de hiervoor vermelde informatie uit het ambtsbericht, onvoldoende om de gestelde sociale druk aannemelijk te achten.
8. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het primair de verantwoordelijkheid is van eisers als ouders om in Nigeria hun dochters te beschermen tegen ernstige schade zoals genitale verminking en dat dus van hen in redelijkheid mag worden verwacht dat zij zich in Nigeria naar een stad of gebied begeven waar zij geen last hebben van de sociale druk om hun dochters te laten besnijden. De omstandigheid zoals vermeld in het ambtsbericht dat het percentage besneden vrouwen in de steden hoger is dan op het platteland, rechtvaardigt die conclusie in elk geval niet. Zoals ook vermeld in het ambtsbericht kan dat verband houden met de trek van jonge besneden vrouwen van het platteland naar de stad. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij daar onder (meer) sociale druk zullen komen te staan om hun dochters te besnijden. Nu niet is gebleken dat eisers niet mogelijkheid hebben om hun dochters te beschermen, gaat het beroep dat zij namens hun kinderen doen op artikel 3 van het EVRM niet op. Voor zover eisers niettemin stellen dat zij hun dochters in Nigeria zullen laten besnijden, heeft verweerder terecht verwezen naar het bepaalde in paragraaf C2/3.3 van de Vc, dat geen verblijfsvergunning wordt verleend aan een ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt.
9. Artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw geeft verweerder de bevoegdheid om een aanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond, indien de vreemdeling hem heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van eiser terecht overwogen dat is gebleken dat eiser zich in het verleden meermaals heeft bediend van verschillende identiteiten en nationaliteiten in verschillende lidstaten van de EU en dat eiser ook in de huidige procedure verschillende geboortedata heeft opgegeven. Verweerder heeft op basis daarvan terecht overwogen dat eiser hem daarmee heeft misleid in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Verweerder heeft derhalve terecht, ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw aan eiser een vertrektermijn onthouden. Verweerder handelt hiermee niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Hoewel aan eiseres wel een vertrektermijn is gegund, zullen eisers in geval van gedwongen verwijdering niet gescheiden worden uitgezet, zo heeft verweerder in het verweerschrift opgemerkt.
10. De aanvragen van eiser en eiseres zijn dan ook terecht afgewezen als respectievelijk kennelijk ongegrond en ongegrond.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.