ECLI:NL:RBDHA:2021:13085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
NL21.4206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Italië en was in 2016 de EU binnengekomen via Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uiterste overdrachtstermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in de Dublinverordening, was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvraag niet meer van toepassing was, omdat Nederland niet binnen de gestelde termijn had overgedragen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en oordeelde dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.068,- zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om zich aan de wettelijke termijnen te houden en de rechten van asielzoekers te respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4206

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996. Eind september 2016 is eiser via Italië de Europese Unie binnengekomen. Daar heeft hij op 16 januari 2017 asiel gevraagd. Op 24 januari 2020 heeft hij in Nederland asiel aangevraagd.
2. Nederland heeft bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vanaf 3 maart 2020 is komen vast te staan. Verweerder heeft daarom eisers asielaanvraag op 10 april 2020 niet in behandeling genomen. [1]
3. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 15 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Bij uitspraak van gelijke datum heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 4 maart 2021 heeft de Voorzitter van de Afdeling de voorlopige voorziening getroffen dat eiser niet mag worden uitgezet naar Italië totdat op het hoger beroep is beslist. Tot op heden is er nog geen uitspraak op dit hoger beroep gedaan.
Nieuwe asielaanvraag
4. Op 4 maart 2021 heeft eiser een nieuwe asielaanvraag gedaan. Hij stelt hierbij dat de uiterste overdrachtstermijn van zes maanden na acceptatie van het claimakkoord door Italië is overschreden. Op 3 maart 2020 heeft Italië het claimakkoord (fictief) geaccepteerd, waardoor eiser uiterlijk op 3 september 2020 had moeten worden overgedragen. Er zijn geen voorzieningen aangevraagd én verleend die maken dat de uiterste overdrachtstermijn zou zijn opgeschort. Omdat die termijn verstreken is, zal Nederland de verantwoordelijkheid aan zich moeten trekken en het asielverzoek van eiser inhoudelijk moeten beoordelen.
Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag opnieuw niet in behandeling genomen en zich op het standpunt gesteld dat de uiterste overdrachtstermijn nog niet is verstreken. Eiser heeft op 14 april 2020 een reguliere verblijfsvergunning aangevraagd op de grond dat hij slachtoffer is geworden van mensenhandel (ook wel een B8-vergunning [2] genoemd). Op 6 mei 2020 heeft hij hiervan aangifte gedaan bij de politie. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar heeft opschortende werking op grond van artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waardoor eiser – van rechtswege – niet wordt overgedragen of uitgezet. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de uiterste overdrachtstermijn (in de zin van de Dublinverordening) pas is aangevangen op het moment van de beslissing op het bezwaar in de B8-procedure. Het bezwaar in de B8procedure heeft in die zin dus ook opschortende werking voor de Dublinoverdrachtstermijn. Verweerder heeft deze werkwijze opgenomen in het beleid in paragraaf B1/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). [3] Met de beslissing op het bezwaar van 8 oktober 2020 in de B8-procedure is eisers bezwaar ongegrond verklaard, zodat op die dag de zesmaandentermijn is gaan lopen. Op 8 april 2021 zou deze termijn zijn geëindigd, ware het niet dat de Voorzitter van de Afdeling op 4 maart 2021 een voorlopige voorziening heeft getroffen die de uiterste overdrachtstermijn (wederom) heeft opgeschort. Omdat de Afdeling nog geen uitspraak op het hoger beroep heeft gedaan, is de uiterste overdrachtstermijn nu nog niet verstreken, aldus verweerder.
Standpunt van eiser
6. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat dit niet volgt uit de Dublinverordening. Hieruit volgt alleen dat de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeschort door toewijzing van een gevraagde voorlopige voorziening bij de rechtbank. Dat verweerder zijn andersluidende beleid in de Vc heeft opgenomen is daarom ook niet rechtsgeldig. Een wettelijke grondslag ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank overweegt dat voor de vraag of een overdrachtstermijn is verlopen de Dublinverordening bepalend is.
7.1.
In artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening staat – voor zover hier van belang – dat overdracht plaatsvindt uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, derde lid, opschortende werking heeft. Daaruit leidt de rechtbank af dat de overdrachtstermijn alleen wordt opgeschort overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
7.2.
In artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening wordt de lidstaten de keuze uit drie mogelijkheden gegeven om te bewerkstelligen dat een vreemdeling een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit in kan stellen. Nederland heeft gekozen voor de toepassing van artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening [4] en geïmplementeerd in artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. [5] In Nederland is hiermee bepaald dat, als verweerder een asielverzoek niet in behandeling neemt omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan, de vreemdeling een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan doen om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten (en de feitelijke overdracht te voorkomen).
7.3.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de werking van een besluit om een asielverzoek niet in behandeling te nemen omdat een andere lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is, dus niet van rechtswege kan worden opgeschort, maar alleen wordt opgeschort na het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat ook het indienen van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning de overdrachtstermijn opschort. Weliswaar heeft verweerder dat bepaald in zijn beleid zoals beschreven in paragraaf B1/7.2 van de Vc, maar een bevoegdheidsgrondslag daarvoor kan niet worden gevonden in artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Daartoe overweegt de rechtbank dat artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening – dat onder meer verwijst naar artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening – betrekking heeft op rechtsmiddelen die zijn aangewend tegen het overdrachtsbesluit zelf of die hebben geleid tot een voorlopige voorziening waarbij de uitvoering van het overdrachtsbesluit door de voorzieningenrechter is opgeschort. Niet in geschil is dat het bezwaar in de reguliere procedure niet een rechtsmiddel gericht tegen het overdrachtsbesluit noch een getroffen voorlopige voorziening betreft.
7.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een wettelijke grondslag voor het beleid zoals neergelegd in paragraaf B1/7.2 van de Vc ontbreekt. Daarom biedt dit beleid geen grondslag voor het oordeel dat het bezwaar tegen de afwijzing van de reguliere aanvraag de uitvoering van het overdrachtsbesluit en dus ook de overdrachtstermijn heeft opgeschort. Daarom is de overdrachtstermijn gaan lopen op 3 maart 2020. De uiterste overdrachtsdatum was 3 september 2020. Weliswaar heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling op 4 maart 2021 de voorziening getroffen dat eiser niet mag worden overgedragen, maar dit is ná het vervallen van de uiterste overdrachtstermijn waardoor de werking van het overdrachtsbesluit niet is opgeschort. Immers een reeds vervallen termijn kan niet worden opgeschort.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder eiser niet binnen de overdrachtstermijn heeft overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Verweerder had daarom eisers asielaanvraag niet af kunnen wijzen omdat Italië verantwoordelijk zou zijn. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier.
BIJLAGE

Dublinverordening

Artikel 27
3. Voor een beroep of een bezwaar tegen het overdrachtsbesluit bepalen de lidstaten in hun nationale recht dat:
(…)
c) de betrokkene de gelegenheid heeft om binnen een redelijke termijn een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep of het bezwaar. De lidstaten zorgen ervoor dat er een daadwerkelijk rechtsmiddel beschikbaar is door de overdracht op te schorten totdat de beslissing over het eerste opschortingsverzoek wordt gegeven. Beslissingen over het al dan niet opschorten van de uitvoering van het overdrachtsbesluit worden gegeven binnen een redelijke termijn die evenwel een nauwkeurige en zorgvuldige bestudering van het opschortingsverzoek mogelijk maakt. Een beslissing om de uitvoering van het overdrachtsbesluit niet op te schorten wordt gemotiveerd.

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 7.3
1. Indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan teneinde uitzetting of overdracht te voorkomen voordat is beslist op een beroep gericht tegen een besluit dat is genomen naar aanleiding van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is het de vreemdeling toegestaan de uitspraak op dit verzoek hier te lande af te wachten.

Vreemdelingencirculaire 2000

Paragraaf B1/7.2. Het opschorten van de werking van het (afwijzende) besluit
Vreemdelingen jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd
Indien de werking van een besluit tot afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw is opgeschort door het indienen van een bezwaarschrift, wordt deze opschortende werking geacht automatisch mede de uitvoering van een jegens de vreemdeling uitgevaardigd overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, Dublinverordening. (…)
De uitspraak is bekend gemaakt door verzending aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening).
2.Vernoemd naar paragraaf B8/3 van de Vc.
3.In de bijlage is de tekst van paragraaf B1/7.2 van de Vc opgenomen. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.Zie de bijlage voor de letterlijke (Nederlandse) tekst van artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.
5.Zie de bijlage voor de tekst.