Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2021 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse zelfstandige die als stukadoor in Nederland werkt, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige. Deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, afgewezen in een besluit van 5 maart 2021. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor uitzetting.
Tijdens de zitting op 8 september 2021 is verzoeker, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat er voldoende spoedeisend belang was, ondanks het standpunt van verweerder dat er geen concrete uitzetplannen waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dreiging van uitzetting nog steeds aanwezig was, aangezien verweerder geen toezegging had gedaan dat verzoeker niet zou worden uitgezet tot de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 8 september 2021 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.