ECLI:NL:RBDHA:2021:13080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
NL21.3362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening verblijfsvergunning regulier voor Turkse zelfstandige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2021 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse zelfstandige die als stukadoor in Nederland werkt, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige. Deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, afgewezen in een besluit van 5 maart 2021. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor uitzetting.

Tijdens de zitting op 8 september 2021 is verzoeker, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat er voldoende spoedeisend belang was, ondanks het standpunt van verweerder dat er geen concrete uitzetplannen waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dreiging van uitzetting nog steeds aanwezig was, aangezien verweerder geen toezegging had gedaan dat verzoeker niet zou worden uitgezet tot de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 8 september 2021 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3362
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. L.K. Matpanözer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Procesverloop

In het besluit van 5 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “arbeid als zelfstandige” afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 september 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in de zin dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft de Turkse nationaliteit en werkt als zelfstandig stukadoor in Nederland. Hij wil op grond daarvan rechtmatig verblijf. Daartoe heeft hij, nu voor de vierde keer, een aanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit afgewezen.
2. Na het bestreden besluit heeft verzoeker verscheidene nadere stukken ingediend.
3. Gelet op deze nadere stukken – vooral de omvang en de inhoud daarvan – kan de voorzieningenrechter in deze voorlopige-voorzieningenprocedure niet beoordelen of het bezwaar kans van slagen heeft. Verweerder zal zich daarover eerst in een beslissing op bezwaar moeten uitlaten.
4. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat er geen sprake is van spoedeisend belang omdat er geen concrete plannen zijn om verzoeker uit te zetten. Ter zitting heeft verweerder geen toezegging kunnen doen dat verzoeker niet tot de beslissing op bezwaar zal worden uitgezet, waardoor de dreiging van uitzetting nog altijd boven verzoekers hoofd hangt.
5. Gelet daarop wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021 door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.