ECLI:NL:RBDHA:2021:13002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
SGR 21/6121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende persoonsgebonden budget voor scootmobiel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, dat hem een persoonsgebonden budget (pgb) van € 6.077,52 had toegekend voor de aanschaf van een scootmobiel en een beschermhoes. Na het indienen van het bezwaar heeft verzoeker op 20 september 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek werd op 28 september 2021 aangevuld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend hangende het bezwaar. Echter, op 21 september 2021 had verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft verzoeker vervolgens in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen deze beslissing op bezwaar, maar verzoeker heeft geen beroepschrift ingediend. Hierdoor is de beroepstermijn verstreken en is verzoeker ook niet in staat geweest om het verzoek om voorlopige voorziening in te trekken.

Als gevolg hiervan werd niet langer voldaan aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6121
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2021 als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: C. Hof),
en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, verweerder(gemachtigde: S. van Belzen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) een vergoeding van € 6.077,52 inclusief btw aan verzoeker toegekend voor de aanschaf van een scootmobiel en een beschermhoes.
Verzoeker heeft op 24 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarnaast heeft hij bij brief van 20 september 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 28 september 2021 heeft verzoeker zijn verzoek aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Uit het vijfde lid van artikel 8:81 van de Awb volgt dat indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt dan gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
2. In dit geval is het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend hangende bezwaar. Inmiddels heeft verweerder bij besluit van 21 september 2021 het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter verzoeker bij brief van 11 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen deze beslissing op bezwaar.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de beroepstermijn inmiddels is verstreken en dat verzoeker geen beroepschrift heeft ingediend tegen voornoemde beslissing op bezwaar, zoals bedoeld in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb. Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening evenmin ingetrokken. Als gevolg hiervan wordt niet langer aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste voldaan. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.