ECLI:NL:RBDHA:2021:12989
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van aanvullende beurs in het kader van studiefinanciering en de wettelijke beperkingen daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van een aanvullende beurs in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiser, die sinds 1 september 2016 een hbo-opleiding volgt aan de Haagse Hogeschool, had op 15 september 2020 een aanvullende beurs aangevraagd. De Minister had echter slechts een aanvullende beurs toegekend voor de maand september 2020, omdat eiser niet eerder een aanvraag had ingediend en de aanvullende beurs volgens de wet pas met terugwerkende kracht kan worden toegekend tot het begin van het studiejaar, in dit geval 1 september 2020.
De rechtbank heeft overwogen dat de wet dwingendrechtelijke bepalingen bevat die de terugwerkende kracht van de aanvullende beurs beperken. Eiser had niet eerder een aanvraag ingediend omdat hij niet op de hoogte was van zijn recht op een aanvullende beurs. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zich te verdiepen in de wet- en regelgeving omtrent studiefinanciering en tijdig de juiste aanvragen in te dienen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Minister de aanvullende beurs terecht niet eerder dan 1 september 2020 heeft toegekend, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor studenten om zich goed te informeren over hun rechten en plichten met betrekking tot studiefinanciering, en bevestigt dat de rechter niet kan ingrijpen in de redelijkheid of billijkheid van wettelijke regelingen.