In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens uitkering op grond van de Participatiewet (PW) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was beëindigd. De beëindiging van de uitkering vond plaats per 10 december 2020, omdat verzoekster geen geldige verblijfstitel meer had. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in acute financiële nood verkeerde.
Tijdens de zitting op 23 maart 2021, die via een Skypeverbinding plaatsvond, heeft de voorzieningenrechter de situatie van verzoekster beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden om als rechthebbende op bijstand te worden aangemerkt. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster op basis van de wetgeving geen rechtmatig verblijf had, omdat er geen rechterlijke uitspraak was die haar verblijf in Nederland rechtvaardigde.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het primaire besluit van de gemeente om de uitkering te beëindigen in de bezwaarprocedure stand zou houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.