3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding 1
Feit 1
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 9 juli 2020 rond 20.30 uur aan het voetballen was en dat hij toen zag dat zijn vriend [naam 1] kwam aangerend. Een onbekende jongen rende achter [naam 1] aan. Hij hoorde dat [naam 1] om hulp riep en is toen, samen met [naam 5] , [naam 1] gaan helpen. [aangever 1] zag dat de jongen een mes pakte vanuit zijn vest en dat hij het mes uit een hoes haalde. Hij rende naar de jongen toe en probeerde hem onderuit te schoppen. Er ontstond een worsteling waardoor hij viel en met zijn rechterhand de grond raakte. Hij zag dat de jongen het mes naar hem toe zwaaide en hij voelde een klap tegen zijn borst aan. Hij dacht dat het wel meeviel, maar toen zag hij bloed op zijn shirt. Een van zijn vrienden zei dat hij gestoken was en deze vriend ging snel een handdoek voor hem halen en andere vrienden hebben 112 en zijn ouders gebeld.
Uit de medische informatie blijkt dat [aangever 1] een kleine wond ter hoogte van zijn borstkas aan de voorzijde links had. Deze is gehecht. Verder blijkt daaruit dat er sprake was van gering uitwendig bloedverlies. Er zijn geen verdere afwijkingen gevonden.
[naam 5] heeft verklaard dat hij samen met [aangever 1] de jongens uit elkaar wilde halen en dat hij vervolgens zag dat [naam 6] (de rechtbank begrijpt dat hij hier de verdachte mee bedoelt) een mes trok van ongeveer 30 centimeter en met zijn rechterhand uithaalde met het mes in zijn hand. Even later bleek [aangever 1] een steekwond in zijn linkerborst te hebben.
Getuige [naam 3] heeft verklaard dat de verdachte een groot mes, een “Rambo mes” trok.
[aangever 1] rende naar de verdachte toe om hem te stoppen. De verdachte maakte eerst een zwaaibeweging en daarna een steekbeweging met zijn mes in de richting van [aangever 1] . Vervolgens zag [naam 3] dat dat de verdachte [aangever 1] met het met mes stak ter hoogte van zijn hart.[getuige 3] heeft verklaard dat [aangever 1] heeft geprobeerd de verdachte en een andere jongen uit elkaar te halen en dat de verdachte [aangever 1] toen onder zijn hart heeft gestoken.
Gelet op de aangifte en de verklaringen van de getuigen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat de verdachte [aangever 1] heeft gestoken.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood. Uit het dossier is niet op te maken wat de kracht van de stekende bewegingen van de verdachte is geweest, noch is vast te stellen hoe groot het mes van de verdachte is geweest. De verklaringen in het dossier zijn op dit punt zeer wisselend. Ook het letsel van [aangever 1] is relatief gering gebleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair op dagvaarding 1, de poging tot zware mishandeling, kan naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Door op korte afstand van een ander zwaaiende en stekende bewegingen met een mes te maken, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die ander zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Feit 2
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat hij op 9 juli 2020 rond 20.30 uur op het fietspad, hoekje Laan van Wateringse Veld, tegenover de Limastraat, zag dat een jongen die samen was met een andere jongen, een klap kreeg van een jongen die deel uitmaakte van een groepje van vier. De jongen die geslagen werd verloor door de klap zijn evenwicht en kon nog snel van zijn fiets stappen. Vervolgens trok deze jongen een mes, wees met dat mes naar aangever en riep ‘stoere jongen, stoere jongen”. Aangever rende weg en de jongen kwam met het mes achter hem aan.
Getuige [naam 4] , de vriend van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte een mes uit zijn jas haalde en achter een jongen aanrende.
Getuige [naam 2] , heeft verklaard dat de jongen plotseling boos werd op [naam 1] en dat hij de jongen hoorde roepen:” ben je gek, ben je gek, ik ga jou steken” en dat de jongen een mes van ongeveer 30 centimeter pakte. [naam 2] rende samen met zijn vrienden weg en de jongen rende achter hen aan.Ook getuige [naam 3] heeft verklaard dat de jongen een groot “Rambo mes”, trok en achter [naam 1] aanrende.Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat een jongen in zijn linkerhand een mes vasthield, een soort Rambo mes, en dat de punt van het mes schuin naar boven gericht was. Ze hoorde de jongen heel hard schreeuwen: "Ik steek jou, ik steek jou".
Gelet op de aangifte en de verklaringen van de getuigen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat feit 2 op dagvaarding 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij weliswaar een klein zak mes had getrokken maar niet achter [naam 1] is aangerend en geen dreigementen heeft geroepen, acht de rechtbank gelet op het bovenstaande niet geloofwaardig.
Dagvaarding 2
Feit 1
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 6 februari 2021 had afgesproken met zijn vriend [naam 7] thuis. Toen [aangever 2] aanbelde werd de deur open gedaan door twee jongens die hij niet kende en kreeg hij vuistslagen in zijn gezicht. Een van de jongens had een groot mes in zijn hand, hield dit schuin in zijn richting en zei: "Geef je geld, geef je spullen”. [aangever 2] werd meerdere keren geslagen en viel op de grond. Toen hij op de grond lag trok de jongen met het mes zijn muts van zijn hoofd. Dit was een wollen muts van het merk Moncler ter waarde van 145 euro. Daarna werd gezegd dat hij op moest donderen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij [aangever 2] twee of drie klappen heeft gegeven en dat de verdachte een mes bij zich had, [aangever 2] om spullen vroeg en zijn muts heeft gepakt. [aangever 2] lag toen op de grond.
De tante van [naam 7] heeft gezien dat [aangever 2] op de grond lag en door de verdachte en [medeverdachte] werd geslagen. Ook heeft zij gezien dat de verdachte een groot mes trok.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij het mes niet heeft getrokken en niet de intentie had om [aangever 2] te beroven, niet geloofwaardig. De rechtbank is gelet op de aangifte en de verklaringen van [medeverdachte] en de getuige, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte en [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De verdachte en [medeverdachte] hebben [aangever 2] mee de straat opgenomen de verdachte heeft gezegd “geef je geld, geef je spullen”, de verdachten hebben allebei geweld hebben gebruikt tegen [aangever 2] , terwijl de verdachte hem ook bedreigde met een groot mes, waarna de muts is weggenomen.
Feit 1 primair op dagvaarding 2 kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2
De verdachte wordt verder verweten dat hij een kapmes/machete heeft gedragen, dat dit een wapen is van categorie IV onder 7 van de Wet wapen en munitie (hierna: Wwm) en dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voorwerp bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat het niet gaat om een wapen van categorie IV onder 7. Deze (sub)categorie moet worden aangemerkt als een restcategorie. Er moet daarbij gedacht aan wapens waarvan het dragen op zichzelf niet strafbaar is zoals een fietsketting of een honkbalknuppel, maar die door hun inzet strafbaar kunnen zijn. Een machete kan niet als een dergelijk voorwerp worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft verwezen naar een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Den Haag. Nu de verbalisant van mening is dat het om een wapen van categorie IV onder 7 gaat, kan het feit volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de verdachte op grond van de Wwm is gefouilleerd. Tijdens de fouillering zei de verdachte: “Laat maar, ik heb een kapmes bij me”.Vervolgens werd bij zijn rechterlies een zwarte machete aangetroffen. De machete zat in een bijbehorende zwarte hoes en was voorzien van één snijkant en van een stootzijde die voorzien was van punten onder het handvat.
[verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Den Haag heeft nader onderzoek naar de machete gedaan: de machete was 46 cm lang en het lemmet 33 cm. De verbalisant was van mening dat, gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en derhalve een wapen in de zin van art.2, lid 1, categorie IV, onder 7, van de Wwm is. Dit voorwerp valt niet onder een van de andere categorieën van de Wwm. Er is sprake van overtreding van artikel 27 Wwm, strafbaar gesteld in artikel 54 Wwm.
De rechtbank overweegt dat categorie IV onder 7 van de Wwm als restcategorie wordt gehanteerd en in die zin betrekking kan hebben op voorwerpen als bijvoorbeeld een fietsketting of een honkbalknuppel. Maar ook voorwerpen als keukenmessen of kapmessen kunnen vanwege hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, onder de genoemde subcategorie vallen. Nu de verdachte een groot kapmes in de richting van de aangever heeft gehouden, de aangever geslagen en geschopt is door de verdachte en diens mededader en daarna de muts van aangever is weggenomen, kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden aangenomen dat dit kapmes bedoeld was om letsel toe te brengen of te dreigen. Het dragen van een dergelijk voorwerp is strafbaar gelet op het bepaalde in artikel 27 Wwm. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdachte minderjarig was ten tijde van dit feit. Ook het voorhanden hebben van een dergelijk voorwerp is dan strafbaar op grond van artikel 26 Wwm.