ECLI:NL:RBDHA:2021:12982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
09-180360-20 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld door minderjarige verdachte

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 16-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld. De verdachte heeft op 9 juli 2020 in Den Haag een andere jongen met een mes bedreigd en gestoken, wat resulteerde in een steekwond. Daarnaast heeft hij op 6 februari 2021 samen met een medeverdachte een muts van een 12-jarige jongen gestolen, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen op, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en een werkstraf van 90 uur. De verdachte was ten tijde van de feiten minderjarig en de rechtbank hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden en de noodzaak van behandeling en begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09-180360-20; 09-034529-21 (t.t.g.)
Datum uitspraak 4 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaken van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren te Den Haag op [geboortedag 1] 2005,
[adres]
advocaat: mr. J.M. Bekooij te Den Haag.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 oktober 2021.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-180360-20 (dagvaarding 1) kort gezegd ten laste gelegd:
  • poging tot doodslag (feit 1 primair) dan wel poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair) op 9 juli 2020 te Den Haag en
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op 9 juli 2020 Den Haag (feit 2).
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-034529-21 (dagvaarding 2) kort gezegd ten laste gelegd:
  • diefstal van een muts , terwijl daarbij in vereniging geweld is gebruikt tegen het slachtoffer en/of het slachtoffer is bedreigd met geweld (feit 1 primair) dan wel dat er openlijk geweld is gepleegd tegen dit slachtoffer (feit 1 subsidiair) op 6 februari 2021 te Rijswijk en
  • het dragen van een kapmes/machete (wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie) op 6 februari 2021 te Rijswijk (feit 2).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. P. de Mos, heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de op dagvaarding 1 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De officier van justitie gaat uit van de volgende gang van zaken. [naam 1] (verder: [naam 1] ) stond met [naam 2] (verder: [naam 2] ) en nog wat andere vrienden op 9 juli 2021 rond 20.30 uur op het blauwe plein op de Laan van Wateringse Veld te Den Haag. De verdachte kwam aangefietst en [naam 1] riep tegen de verdachte dat hij moest stoppen. De verdachte deed dat. Vervolgens kreeg de verdachte opeens een klap van [naam 1] . Dat blijkt uit de verklaring van [naam 2] , maar ook uit die van [naam 3] (verder: [naam 3] ) . De verdachte werd boos en stapte van zijn fiets af. [naam 4] heeft verklaard dat de verdachte vervolgens een groot mes tevoorschijn haalde. Dit is geloofwaardig omdat [naam 4] een vriend van de verdachte is. Uit de aangifte van [naam 1] blijkt dat de verdachte het mes op hem richtte. Uit de verklaringen van [naam 4] , [naam 2] en de onafhankelijke [getuige 1] blijkt dat de verdachte met het mes achter [naam 1] aanrende.
Volgens de [getuige 1] riep de verdachte “ik steek jou, ik steek jou”. Uit de verklaring van aangever [aangever 1] (verder: [aangever 1] ) blijkt dat deze zag dat de verdachte met het mes achter [naam 1] aanrende, dat [naam 1] viel en om hulp riep. [aangever 1] wilde [naam 1] helpen en bracht de verdachte naar de grond. Vervolgens kwam het tot een treffen tussen de verdachte en [aangever 1] , waarbij [aangever 1] is gestoken. Dat blijkt ook uit de verklaring van [naam 5] . Hij verklaarde dat [aangever 1] de verdachte onder controle probeerde te krijgen, maar dat de verdachte toen [aangever 1] met een groot zwart mes in zijn borst raakte en daarna wist weg te komen.
Door in zo’n dynamische situatie op korte afstand onbesuisd met zo’n groot mes te zwaaien ontstaat volgens de officier van justitie het reële risico dat iemand dodelijk letsel toegebracht wordt. Feit 1 primair, de poging tot doodslag, kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Ook feit 2, de bedreiging van [naam 1] met een mes, kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De officier van justitie heeft ten aanzien van dagvaarding 2 feit 1 (primair) naar voren gebracht dat hetgeen de verdachte over aangever [aangever 2] (verder: [aangever 2] ) heeft gezegd, namelijk dat hij vuurwapengevaarlijk zou zijn en zou dealen, volstrekt ongeloofwaardig is. Naar uiterlijke verschijningsvorm hebben de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig gemaakt aan een brutale straatroof. Aangever heeft geen vuurwapen gehad en er was geen enkele noodzaak voor de verdachte om zich te verdedigen. Feit 1 primair kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2 op dagvaarding 2 kan volgens de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard omdat de verdachte heeft bekend dat hij op 6 februari 2021 een kapmes voorhanden te hebben gehad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in overeenstemming met haar op schrift gestelde pleitnota primair vrijspraak van de feiten 1 en 2 op dagvaarding 1 bepleit omdat geen sprake was van opzet op het toebrengen van letsel, mishandeling of bedreiging.
Wat betreft de feit 1 primair van dagvaarding 2 heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. De verdachte en de medeverdachte hebben nooit de intentie gehad om [aangever 2] te beroven. Ten aanzien van feit 1 subsidiair, de openlijke geweldpleging, refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 op dagvaarding 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding 1 [1]
Feit 1
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 9 juli 2020 rond 20.30 uur aan het voetballen was en dat hij toen zag dat zijn vriend [naam 1] kwam aangerend. Een onbekende jongen rende achter [naam 1] aan. Hij hoorde dat [naam 1] om hulp riep en is toen, samen met [naam 5] , [naam 1] gaan helpen. [aangever 1] zag dat de jongen een mes pakte vanuit zijn vest en dat hij het mes uit een hoes haalde. Hij rende naar de jongen toe en probeerde hem onderuit te schoppen. Er ontstond een worsteling waardoor hij viel en met zijn rechterhand de grond raakte. Hij zag dat de jongen het mes naar hem toe zwaaide en hij voelde een klap tegen zijn borst aan. Hij dacht dat het wel meeviel, maar toen zag hij bloed op zijn shirt. Een van zijn vrienden zei dat hij gestoken was en deze vriend ging snel een handdoek voor hem halen en andere vrienden hebben 112 en zijn ouders gebeld. [2]
Uit de medische informatie blijkt dat [aangever 1] een kleine wond ter hoogte van zijn borstkas aan de voorzijde links had. Deze is gehecht. Verder blijkt daaruit dat er sprake was van gering uitwendig bloedverlies. Er zijn geen verdere afwijkingen gevonden. [3]
[naam 5] heeft verklaard dat hij samen met [aangever 1] de jongens uit elkaar wilde halen en dat hij vervolgens zag dat [naam 6] (de rechtbank begrijpt dat hij hier de verdachte mee bedoelt) een mes trok van ongeveer 30 centimeter en met zijn rechterhand uithaalde met het mes in zijn hand. Even later bleek [aangever 1] een steekwond in zijn linkerborst te hebben. [4]
Getuige [naam 3] heeft verklaard dat de verdachte een groot mes, een “Rambo mes” trok.
[aangever 1] rende naar de verdachte toe om hem te stoppen. De verdachte maakte eerst een zwaaibeweging en daarna een steekbeweging met zijn mes in de richting van [aangever 1] . Vervolgens zag [naam 3] dat dat de verdachte [aangever 1] met het met mes stak ter hoogte van zijn hart. [5] [getuige 3] heeft verklaard dat [aangever 1] heeft geprobeerd de verdachte en een andere jongen uit elkaar te halen en dat de verdachte [aangever 1] toen onder zijn hart heeft gestoken. [6]
Gelet op de aangifte en de verklaringen van de getuigen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat de verdachte [aangever 1] heeft gestoken.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood. Uit het dossier is niet op te maken wat de kracht van de stekende bewegingen van de verdachte is geweest, noch is vast te stellen hoe groot het mes van de verdachte is geweest. De verklaringen in het dossier zijn op dit punt zeer wisselend. Ook het letsel van [aangever 1] is relatief gering gebleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair op dagvaarding 1, de poging tot zware mishandeling, kan naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Door op korte afstand van een ander zwaaiende en stekende bewegingen met een mes te maken, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die ander zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Feit 2
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat hij op 9 juli 2020 rond 20.30 uur op het fietspad, hoekje Laan van Wateringse Veld, tegenover de Limastraat, zag dat een jongen die samen was met een andere jongen, een klap kreeg van een jongen die deel uitmaakte van een groepje van vier. De jongen die geslagen werd verloor door de klap zijn evenwicht en kon nog snel van zijn fiets stappen. Vervolgens trok deze jongen een mes, wees met dat mes naar aangever en riep ‘stoere jongen, stoere jongen”. Aangever rende weg en de jongen kwam met het mes achter hem aan. [7]
Getuige [naam 4] , de vriend van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte een mes uit zijn jas haalde en achter een jongen aanrende. [8]
Getuige [naam 2] , heeft verklaard dat de jongen plotseling boos werd op [naam 1] en dat hij de jongen hoorde roepen:” ben je gek, ben je gek, ik ga jou steken” en dat de jongen een mes van ongeveer 30 centimeter pakte. [naam 2] rende samen met zijn vrienden weg en de jongen rende achter hen aan. [9] Ook getuige [naam 3] heeft verklaard dat de jongen een groot “Rambo mes”, trok en achter [naam 1] aanrende. [10] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat een jongen in zijn linkerhand een mes vasthield, een soort Rambo mes, en dat de punt van het mes schuin naar boven gericht was. Ze hoorde de jongen heel hard schreeuwen: "Ik steek jou, ik steek jou". [11]
Gelet op de aangifte en de verklaringen van de getuigen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat feit 2 op dagvaarding 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij weliswaar een klein zak mes had getrokken maar niet achter [naam 1] is aangerend en geen dreigementen heeft geroepen, acht de rechtbank gelet op het bovenstaande niet geloofwaardig.
Dagvaarding 2 [12]
Feit 1
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 6 februari 2021 had afgesproken met zijn vriend [naam 7] thuis. Toen [aangever 2] aanbelde werd de deur open gedaan door twee jongens die hij niet kende en kreeg hij vuistslagen in zijn gezicht. Een van de jongens had een groot mes in zijn hand, hield dit schuin in zijn richting en zei: "Geef je geld, geef je spullen”. [aangever 2] werd meerdere keren geslagen en viel op de grond. Toen hij op de grond lag trok de jongen met het mes zijn muts van zijn hoofd. Dit was een wollen muts van het merk Moncler ter waarde van 145 euro. Daarna werd gezegd dat hij op moest donderen. [13]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij [aangever 2] twee of drie klappen heeft gegeven en dat de verdachte een mes bij zich had, [aangever 2] om spullen vroeg en zijn muts heeft gepakt. [aangever 2] lag toen op de grond. [14]
De tante van [naam 7] heeft gezien dat [aangever 2] op de grond lag en door de verdachte en [medeverdachte] werd geslagen. Ook heeft zij gezien dat de verdachte een groot mes trok. [15]
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij het mes niet heeft getrokken en niet de intentie had om [aangever 2] te beroven, niet geloofwaardig. De rechtbank is gelet op de aangifte en de verklaringen van [medeverdachte] en de getuige, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte en [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De verdachte en [medeverdachte] hebben [aangever 2] mee de straat opgenomen de verdachte heeft gezegd “geef je geld, geef je spullen”, de verdachten hebben allebei geweld hebben gebruikt tegen [aangever 2] , terwijl de verdachte hem ook bedreigde met een groot mes, waarna de muts is weggenomen.
Feit 1 primair op dagvaarding 2 kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2
De verdachte wordt verder verweten dat hij een kapmes/machete heeft gedragen, dat dit een wapen is van categorie IV onder 7 van de Wet wapen en munitie (hierna: Wwm) en dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voorwerp bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat het niet gaat om een wapen van categorie IV onder 7. Deze (sub)categorie moet worden aangemerkt als een restcategorie. Er moet daarbij gedacht aan wapens waarvan het dragen op zichzelf niet strafbaar is zoals een fietsketting of een honkbalknuppel, maar die door hun inzet strafbaar kunnen zijn. Een machete kan niet als een dergelijk voorwerp worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft verwezen naar een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Den Haag. Nu de verbalisant van mening is dat het om een wapen van categorie IV onder 7 gaat, kan het feit volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de verdachte op grond van de Wwm is gefouilleerd. Tijdens de fouillering zei de verdachte: “Laat maar, ik heb een kapmes bij me”. [16] Vervolgens werd bij zijn rechterlies een zwarte machete aangetroffen. De machete zat in een bijbehorende zwarte hoes en was voorzien van één snijkant en van een stootzijde die voorzien was van punten onder het handvat. [17]
[verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Den Haag heeft nader onderzoek naar de machete gedaan [18] : de machete was 46 cm lang en het lemmet 33 cm. De verbalisant was van mening dat, gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en derhalve een wapen in de zin van art.2, lid 1, categorie IV, onder 7, van de Wwm is. Dit voorwerp valt niet onder een van de andere categorieën van de Wwm. Er is sprake van overtreding van artikel 27 Wwm, strafbaar gesteld in artikel 54 Wwm.
De rechtbank overweegt dat categorie IV onder 7 van de Wwm als restcategorie wordt gehanteerd en in die zin betrekking kan hebben op voorwerpen als bijvoorbeeld een fietsketting of een honkbalknuppel. Maar ook voorwerpen als keukenmessen of kapmessen kunnen vanwege hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, onder de genoemde subcategorie vallen. Nu de verdachte een groot kapmes in de richting van de aangever heeft gehouden, de aangever geslagen en geschopt is door de verdachte en diens mededader en daarna de muts van aangever is weggenomen, kan naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs worden aangenomen dat dit kapmes bedoeld was om letsel toe te brengen of te dreigen. Het dragen van een dergelijk voorwerp is strafbaar gelet op het bepaalde in artikel 27 Wwm. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdachte minderjarig was ten tijde van dit feit. Ook het voorhanden hebben van een dergelijk voorwerp is dan strafbaar op grond van artikel 26 Wwm.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
09-180360-20
1. subsidiair
hij op 9 juli 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, van korte afstand met een zwaaiende bewegingen in de richting van het (boven)lichaam van die [aangever 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 9 juli 2020 te 's-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door van korte afstand met mes in de richting van die [naam 1] te wijzen en met dat mes in de hand achter die [naam 1] aan te rennen en te roepen "ik steek jou" en/of "ik ga jou steken”;
09-034529-21
1
hij op 6 februari 2021 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander, een muts (merk: Moncler), van J.B. [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
door
- van korte afstand een groot (kap)mes in de richting van [aangever 2] te houden en
- tegen [aangever 2] te zeggen "Geef je geld, geef je spullen" en
- [aangever 2] meerdere vuistslagen in het gezicht te geven;
2
hij op 6 februari 2021 te Rijswijk een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een kapmes/machete, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Eventuele taal-en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd, zie cursieve wijzigingen. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Ten aanzien van dagvaarding 1
5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte voor de feiten 2 en 1 op dagvaarding 1 een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. In relatie tot feit 2 geldt dat er sprake is geweest van een voorafgaande ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte, want [naam 1] heeft de verdachte zonder reden uit het niets op zijn hoofd geslagen en vervolgens is de verdachte door de groep geschopt en geslagen waardoor hij op de grond viel. Pas toen pakte de verdachte het mes om de aanval te stoppen. De verdachte heeft daarmee gehandeld binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging. In relatie tot feit 1 geldt dat de verdachte verder geen stekende bewegingen heeft gemaakt, maar het mes enkel voor zich gehouden en boven zijn hoofd gedraaid waarbij hij helaas [aangever 1] heeft geraakt. De verdachte kon zich niet op een andere wijze verdedigen dan hij heeft gedaan. Hij kon niet wegkomen en heeft gehandeld binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een beroep op noodweer is dan ook gerechtvaardigd.
Subsidiair doet de raadsvrouw een beroep op noodweerexces. Er was bij de verdachte sprake van hevige emoties en paniek waardoor hij in alle radeloosheid het mes pakte. Van rustig en rationeel nadenken was geen sprake en de hevige gemoedsbeweging van de verdachte staat dan ook vast.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Er was voorafgaand aan de bedreiging (feit 2) weliswaar sprake van een wederrechtelijke aanranding, de verdachte kreeg immers een klap van [naam 1] , maar dat maakt niet dat de verdachte moest handelen zoals hij deed. De verdachte had een reële mogelijkheid om weg te komen, namelijk door weg te fietsen. In plaats daarvan werd hij boos, zoals ook zijn vriend [naam 4] heeft verklaard. Als er al sprake zou zijn van de noodzaak tot verdediging, dan kan het trekken van een groot mes en het daarmee achter iemand aanrennen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet als verdediging worden aangemerkt. Een dergelijk handelen moet naar de kern bezien als aanvallend worden beschouwd. Het beroep op noodweer voor de bedreiging kan dus niet slagen.
Hetzelfde geldt volgens de officier van justitie in relatie tot feit 1. De verdachte creëerde immers zelf de situatie waarin [aangever 1] zijn vriend te hulp mocht schieten. Evenmin is sprake van noodweerexces, er was geen hevige gemoedsbeweging, er werd geen paniek bij de verdachte waargenomen en de gang van zaken was feitelijk anders dan door de raadsvrouw geschetst.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding. De verdachte kreeg uit het niets en zonder aanleiding een klap van [naam 1] . Dat maakt echter niet dat de verdachte moest handelen zoals hij deed. Hij had een reële mogelijkheid om weg te komen door weg te fietsen. De verklaring van de verdachte dat hij op dat moment door meerdere jongens werd geslagen acht de rechtbank gelet op de overige verklaringen in het dossier niet geloofwaardig. De rechtbank acht aannemelijk geworden dat de verdachte boos werd, een mes trok en daarmee achter [naam 1] aanrende. Deze gedragingen zijn niet verdedigend maar aanvallend van aard. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer voor feit 2, de bedreiging. Nu geen sprake was van een noodweersituatie, slaagt ook het beroep op noodweerexces niet.
Ten aanzien van feit 1, de poging zware mishandeling, overweegt de rechtbank het volgende. [aangever 1] probeerde, toen hij zag dat [naam 1] met een mes werd achtervolgd, de verdachte onder controle te krijgen door de verdachte naar de grond te brengen en klappen te geven. De rechtbank acht aannemelijk geworden dat de verdachte op dat moment door enkele andere jongens werd mishandeld, mede gelet op het letsel van de verdachte. De verdachte heeft vervolgens op korte afstand van [aangever 1] met het mes gezwaaid en [aangever 1] in de borst geraakt. Nu [aangever 1] [naam 1] te hulp schoot op het moment dat deze door de verdachte met een mes werd achtervolgd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een noodweersituatie waarin de verdachte zich tegen [aangever 1] mocht verdedigen.
Nu er geen noodweersituatie was, kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluit.
De feiten zoals bewezenverklaard onder 1 subsidiair en 2 op dagvaarding 1 zijn dus strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.De straf en/of maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering met de daarbij behorende meldplicht, en het volgen van een behandeling bij De Waag (Fast) en het meewerken aan een coachingstraject als de jeugdreclassering dit nodig vindt, en tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd voor de duur van twee jaar met vervangende jeugddetentie voor de duur van 1 week als niet aan de maatregel wordt voldaan, in die zin dat de verdachte geen contact zal hebben met de slachtoffers van de bewezenverklaarde feiten.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot bewezenverklaring en strafoplegging komt, bepleit aan de verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. Mocht de rechtbank reden zien een voorwaardelijke straf op te leggen, dan bepleit de raadsvrouw het opleggen van een werkstraf voor de duur van 60 uren dan wel een straf voor de duur van 3 weken, met de geadviseerde voorwaarden, maar zonder de avondklok. De verdachte heeft, aldus de raadsvrouw, al 1,5 jaar een avondklok gehad en dit is een enorme beperking voor hem en zijn familie geweest en ook ervaren als straf Voortzetting van de avondklok is dan ook een gepasseerd station.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, waarbij hij door te zwaaien met een mes het slachtoffer in de borstkas heeft geraakt. Ook heeft hij met datzelfde mes in de richting van een ander slachtoffer gewezen en is hij deze jongen met het mes achterna gerend, terwijl hij dreigde dat hij hem ging steken.
Ook heeft de verdachte samen met een ander een straatroof gepleegd. Zij hebben het
12-jarige slachtoffer geslagen, hem met een groot mes bedreigd en zijn dure muts afgepakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zwaar aan.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en van de deskundige drs. [naam 9] , GZ-psycholoog van 29 april 2021, die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte.
Volgens de psycholoog is er bij de verdachte sprake van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en een aandachtsdeficiëntie-
/hyperactiviteitsstoornis van het gecombineerde beeld. Daarnaast is sprake van ouder-kind relatieproblemen en leer- en onderwijsproblemen. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was hiervan sprake. Door de ontkenning van de verdachte heeft de psycholoog geen
goed zicht verkregen op de factoren die een rol hebben gespeeld in de handelswijze van de verdachte en heeft hij ook niet de kans op recidive kunnen beoordelen. De kans op delictgedrag in algemene zin daarentegen wordt als matig tot hoog ingeschat indien de verdachte geen adequate behandeling krijgt. Geadviseerd wordt de verdachte de hem ten laste gelegde, voor zover bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen.
Een ambulant behandeltraject hij een forensische polikliniek zoals De Waag wordt noodzakelijk geacht. Ook de ouders zouden bij de behandeling moeten worden betrokken. en ook moeten zij meer grip en zicht krijgen op het functioneren van hun zoon op uiteenlopende levensterreinen. Er is voor de verdachte een jongerencoach aangevraagd zodat er meer duidelijkheid komt over zijn keuze van vrienden en zodat hij een meer gestructureerde vrijetijdsbesteding ontwikkelt. Bij bewezenverklaring is een voortzetting van de begeleiding door de jeugdreclassering gewenst. De psycholoog denkt aan een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde dat hij meewerkt aan het hierboven geschetste begeleidings- en behandeltraject.
Uit het rapport van de Raad van 15 oktober 2021 blijkt dat ook de Raad behandeling door de Waag (FAST) van zeer groot belang en noodzakelijk vindt. De ouders zullen hierbij volop worden betrokken. De verdachte heeft baat bij de opgelegde structuur en controle, zijn ouders stimuleren, ondersteunen en controleren hem. Op het Pleijsiercollege in Den Haag heeft de verdachte een doorstart gemaakt. De regels zijn aangescherpt en problemen op school zijn opgelost. Doordat er geen klik was met de aangestelde coach is dit contact gestopt. Een coach zou wel meer zicht kunnen hebben op de contacten buitenshuis en zich richten op positieve vrijetijdsactiviteiten. De jeugdreclassering zal de regie moeten voeren bij het (opnieuw) opstarten van coaching, opstarten van behandeling (de Waag) en het doorzetten van onderwijs. Ook zal de rol van de verdachte in contacten met leeftijdsgenoten in beeld moeten worden gebracht, waarbij de risico’s en mogelijkheden moeten worden bezien. Bij bewezenverklaring adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf, gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentiestraf. Geadviseerd wordt als bijzondere voorwaarde op te leggen begeleiding door de jeugdreclassering met de daarbij behorende meldplicht, het meewerken aan genoemde behandeling bij
De Waag (FAST), het meewerken aan coaching en het opleggen van een avondklok en een contactverbod voor drie maanden, waarna dit langzaam afgebouwd moet worden.
Tevens is geadviseerd de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Van de zijde van de jeugdreclassering is ter zitting meegedeeld dat de behandeling bij
De Waag (FAST) prioriteit heeft. Dit is een intensief traject en in het natraject daarvan zal de coaching opnieuw worden opgestart. Geadviseerd wordt coaching wel als voorwaarde op te leggen. Ook het contactverbod en de avondklok helpen om de risicofactoren laag te houden, temeer nu het netwerk van de verdachte nog niet goed in beeld is.
7.3.3
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren zijn gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting Minderjarigen.
De rechtbank ziet met name in de ernst van de feiten reden aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Het onvoorwaardelijke deel daarvan is gelijk aan het voorarrest van de verdachte. Het voorwaardelijke strafdeel is bedoeld om de verdachte in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te weerhouden en zijn begeleiding en behandeling te waarborgen. Als bijzondere voorwaarden legt de rechtbank begeleiding door de jeugdreclassering met de daarbij behorende meldplicht op en ook het meewerken aan de behandeling bij De Waag (FAST) en aan een coaching traject mocht de jeugdreclassering dit noodzakelijk vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich al lang genoeg aan een avondklok heeft moeten houden en zal dit niet meer als bijzondere voorwaarde opleggen.
De rechtbank zal ook als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers van de bewezenverklaarde feiten opleggen. De rechtbank acht het niet aanwezen om het contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen. De rechtbank overweegt daarbij dat de verdachte al gedurende een lange periode niet in contact is geweest met de slachtoffers en daarom de noodzaak voor een vrijheidsbeperkende maatregel met vervangende hechtenis ontbreekt. Een rechterlijke toetsing bij een eventuele overtreding van een contactverbod heeft daarom de voorkeur.
De rechtbank ziet ook aanleiding de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 90 uren op te leggen.
De rechtbank zal verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht bevelen, nu er - naar het oordeel van de rechtbank - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.De vordering van de benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Mr. R.S. J. Hoogstraten heeft namens [aangever 1] inzake feit 1 op dagvaarding 1 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor het bedrag van € 2.697,00, bestaande uit een bedrag van € 197,00 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen tot het bedrag van € 2.697,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair, gelet op de door haar gedane verzoeken, verzocht de vordering van de benadeelde partij volledig af te wijzen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen causaal verband is tussen het steken met het mes en de wond aan de hand van de benadeelde, dat de schade aan de kleding alleen is gesteld, maar niet is onderbouwd en dat de ziekenhuisdaggeldvergoeding voor slechts één dag toewijsbaar is omdat de verdachte zelf nog langer wilde blijven om rustig te worden. Het gevorderde bedrag dient in aanzienlijke mate te worden gematigd nu er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij, want terwijl de verdachte op de grond lag is de benadeelde partij zelf op hem gaan zitten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 197,00 voor materiële schade gevorderd.
De rechtbank ziet reden dit bedrag in zijn geheel toe te wijzen. Het bedrag van € 135,00 voor kleding en schoenen is alleszins redelijk en voldoende onderbouwd.
Vast staat dat de benadeelde partij twee dagen in het ziekenhuis heeft doorgebracht en het gevraagde bedrag van € 62,00 als ziekenhuisdaggeldvergoeding is dan ook voor toewijzing vatbaar.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.500,00 voor immateriële schade gevorderd. Er is sprake van lichamelijk en psychisch letsel door het handelen van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van lichamelijk letsel en aantasting van de persoon van de benadeelde partij als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW en dat voldoende is gebleken dat de benadeelde door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,00 toewijsbaar. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd, terwijl nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in het immateriële deel van de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 1.197,00.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen vanaf 9 juli 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het op dagvaarding 1 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat.
Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot € 1.197,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1] .
De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding 1 onder 1 primair feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding 1 onder
1. subsidiair en 2 en bij dagvaarding 2 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
dagvaarding 1(09-180360-20)
feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling;
feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
dagvaarding 2(09-034529-21)
feit 1 primair
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot;
jeugddetentie voor de duur van 90 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat een
gedeelte van deze jeugddetentie, groot 74 DAGEN,niet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten
waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;
3. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect -, ook niet via
social media, contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers:
- [aangever 1] , geboren op [geboortedag 2] 2004;
- [naam 1] op [geboortedag 3] 2006;
- [aangever 2] , geboren op [geboortedag 4] 2008;
zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
4. dat hij zal meewerken aan ambulante behandeling bij De Waag (FAST) of een
soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
5. dat hij zal meewerken aan een coaching traject, indien de jeugdreclassering dit nodig
acht;
geeft aan de
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
6. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal
laten inzien;
7. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in
artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een werkstraf,
zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
90 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
45 DAGEN;
heft op de geschorste bevelentot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van dagvaarding 1 feit 1 subsidiair:
wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 1]toe voor het bedrag van
€ 1.197,00,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 9 juli 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.197,00aan de Staat te betalen,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 9 juli 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[aangever 1]
bepaalt de maximale duur van de
gijzelingop
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter,
en mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2021.
Mr. Bouwman kan dit vonnis niet tekenen.
Bijlage:
I. De tenlastelegging
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
09-180360-20
1
hij op of omstreeks 9 juli 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, althans het (boven)lichaam, van die [aangever 1] heeft gestoken en/of (van korte afstand) met een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
(een) zwaaiende en/of stekende beweging(en) in de richting van het (boven)lichaam van die [aangever 1] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, althans het (boven)lichaam, van die [aangever 1] heeft gestoken en/of (van korte afstand) met een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (een) zwaaiende en/of stekende beweging(en) in de richting van het (boven)lichaam van die [aangever 1] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 9 juli 2020 te 's-Gravenhage [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (van korte afstand) met een (groot) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [naam 1] te wijzen en/of met dat mes in de hand achter die [naam 1] aan te rennen en/of (meermalen) te roepen "ik steek jou" en/of "ik ga jou steken", althans woorden van gelijke dreigende strekking en/of aard.
09-034529-21
1
hhij op of omstreeks 6 februari 2021 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een muts (merk: Moncler), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- van korte afstand een groot (kap)mes in de richting van [aangever 2] te houden en/of
- tegen [aangever 2] te zeggen "Geef je geld, geef je spullen" en/of
- [aangever 2] meerdere vuistslagen in het gezicht te geven en/of
- [aangever 2] , terwijl hij op de grond lag, meerdere malen tegen het lichaam te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Rijswijk openlijk, te weten op de Magnolialaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever 2] , door die [aangever 2] meerdere vuistslagen in het gezicht te geven en/of die [aangever 2] , terwijl hij op de grond lag, meerdere malen tegen het lichaam te trappen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (een) (bloedende) verwonding(en) in het gezicht en/of een wondje in de mond, voor die [aangever 2] ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Rijswijk een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een kapmes/machete, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer 2020201095, 2020203258 en
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , met bijlagen, p. 96-97.
3.Een geschrift, zijnde medische informatie d.d. 13 juli 2020 van dr. J.H. Allema van de SEH HAGA/JKZ,
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , p. 115-117.
5.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [naam 3] , p. 51-56.
6.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [naam 8] , p. 85-90.
7.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , met bijlagen, p. 98-102.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , met bijlage, p. 138-142.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 113-114.
10.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [naam 3] , p. 51-56.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 104-106.
12.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met nummer PL1500-2021036749,
13.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , met bijlagen, p. 10-17.
14.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [medeverdachte] , p. 78-85.
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , p, 118-119.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 35.
17.Fotobijlage bij proces-verbaal van bevindingen, p. 37.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.