ECLI:NL:RBDHA:2021:12981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
09-272181-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdrechtelijke uitspraak over openlijke geweldpleging, afpersing en witwassen door een minderjarige

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdzakencomplex waarin een 17-jarige verdachte werd aangeklaagd voor openlijke geweldpleging, afpersing en witwassen. De verdachte heeft samen met een medeverdachte op 26 september 2020 openlijk geweld gepleegd tegen de vader van een kwetsbaar slachtoffer, [naam 1], door hem te slaan en te schoppen. Tevens heeft de verdachte [naam 1] gedwongen om geld te betalen in ruil voor de teruggave van zijn identiteitskaart, wat als afpersing werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door gebruik te maken van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, hem onder druk heeft gezet om geld te betalen. Daarnaast heeft de verdachte op 6 februari 2021 samen met een ander een muts van een 12-jarige jongen, [aangever 2], gestolen, waarbij geweld en bedreiging met een mes werd gebruikt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van de afpersing onder bedreiging met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 43 dagen, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en een leerstraf van 30 uren. Tevens werd een schadevergoeding van €530,00 aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09-272181-20; 09-034532-21 (t.t.g.)
Datum uitspraak 4 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaken van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2004,
[adres]
advocaat: mr. R. Heemskerk te Den Haag.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 oktober 2021.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-272181-20 (dagvaarding 1) kort gezegd ten laste gelegd:
-openlijke geweldpleging op 26 september 2020 te Rijswijk (feit 1),
-afpersing in de periode van 22 september 2020 tot en met 24 september 2020 te Rijswijk (feit 2 primair) dan wel door geweld of bedreiging met geweld een ander dwingen iets te doen (feit 2 subsidiair), in vereniging gepleegd, en
-het witwassen van een identiteitskaart en/of geld in de periode van 22 september 2020 tot en met 26 september 2020 te Rijswijk, in vereniging gepleegd (feit 3).
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-034532-21 (dagvaarding 2) kort gezegd ten laste gelegd:
-diefstal van een muts op 6 februari 2021 te Rijswijk, terwijl daarbij geweld is gebruikt tegen het slachtoffer en/of het slachtoffer is bedreigd met geweld (feit 1 primair)
dan wel dat er openlijk geweld is gepleegd tegen dit slachtoffer (feit 1 subsidiair), in vereniging gepleegd, en
-het op 6 februari 2021 voorhanden hebben een metalen ring met uitstekende punten (wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie (“Wwm”) (feit 2), en
-het op 1 december 2020 te Rijswijk voorhanden hebben van een ploertendoder (wapen van categorie I onder 3 van de Wwm (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. P. de Mos, heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het op dagvaarding 1 onder 2 primair ten laste gelegde feit (afpersing) nu er geen geweld of bedreiging met geweld is gebruikt om [naam 1] (verder: [naam 1] ) geld te laten betalen. Zij heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de op dagvaarding 1 onder 1, 2 subsidiair en 3 en op dagvaarding 2 onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft ten aanzien van dagvaarding 1 feit 1 naar voren gebracht dat de verdachte en [naam 2] Etemov (verder: “ [naam 2] ”) allebei hebben bekend aangever [aangever 1] (de vader van [naam 1] ) te hebben geslagen en getuigen hebben verklaard dat zij aangever ook hebben geschopt terwijl hij op de grond lag.
De officier van justitie heeft ten aanzien van dagvaarding 1 feit 2 (subsidiair) naar voren gebracht dat [naam 1] is geslagen, waarna onder meer zijn identiteitskaart werd buitgemaakt, dat [naam 1] vervolgens 30 euro betaalde om die terug te krijgen, maar dat de verdachte hem appte dat hij nog meer moest betalen en dat [naam 1] daarna nog een bedrag van 300 euro betaalde.
De verdachte heeft daarmee de identiteitskaart en het betaalde geldbedrag witgewassen terwijl hij deze uit eigen misdrijf voorhanden had en ook heeft de verdachte hiermee dwang op [naam 1] uitgeoefend om geld te betalen. De eerdere mishandeling van [naam 1] heeft ertoe bijgedragen dat [naam 1] bang was en daadwerkelijk heeft betaald. Een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair en 3 dient te volgen, met dien verstande dat de verdachte deze feiten alleen (niet in vereniging) heeft gepleegd.
De officier van justitie heeft ten aanzien van dagvaarding 2 feit 1 (primair) naar voren gebracht dat hetgeen de verdachte over aangever [aangever 2] (verder: “ [aangever 2] ”) heeft gezegd, namelijk dat hij vuurwapengevaarlijk zou zijn en zou dealen, volstrekt ongeloofwaardig is. Naar de uiterlijke verschijningsvorm hebben de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een brutale straatroof. Aangever heeft geen vuurwapen gehad en er was geen enkele noodzaak voor de verdachte om zich te verdedigen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van dagvaarding 1 feit 1 vrijspraak bepleit. De raadsman heeft naar voren gebracht dat niet wordt betwist dat de verdachte de vader van [naam 1] heeft geslagen, maar dat heeft hij gedaan omdat hij, een volwassen man, [naam 2] sloeg en de verdachte beetpakte. De verdachte heeft uit zelfverdediging geslagen. Ook had de vader volgens de verdachte een mes. De raadsman heeft namens de verdachte geen beroep op noodweer gedaan, maar de rechtbank in navolging van een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2021 verzocht de verdachte vrij te spreken.
Het dossier bevat zoveel tegenstrijdigheden dat niet kan worden vastgesteld wat er nu daadwerkelijk is gebeurd.
Ook wat betreft feit 2 primair dient vrijspraak te volgen, omdat de verdachte geen geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] .
Ook feit 2 subsidiair kan volgens de raadsman niet bewezen worden verklaard nu bij de verdachte de opzet ontbrak om [naam 1] iets te laten doen. [naam 1] heeft de verdachte beledigd en dacht dat hij het goed kon maken door hem geld te betalen. [naam 1] heeft aan de verdachte whatsappberichten gestuurd en ging op een voorstel van de verdachte in. De telefoon van [naam 1] is teruggebracht en over de identiteitskaart bestaat onduidelijkheid. Niet staat vast dat de verdachte die heeft gebruikt om [naam 1] te dwingen om te betalen. Dat de verdachte het bedrag liet oplopen is niet sympathiek, maar hij hoefde niet te begrijpen dat hij door zijn handelen een dusdanige dwang heeft uitgeoefend dat [naam 1] niet anders kon dan betalen.
De raadsman heeft ten aanzien van dagvaarding 2 feit 1 primair en subsidiair eveneens vrijspraak bepleit. De verdachte heeft geen geweld gepleegd tegen [aangever 2] , dat heeft [naam 3] gedaan. Er bestond ook geen oogmerk om de muts toe te eigenen. De verdachte is weggelopen en had niets met de muts te maken, die heeft de medeverdachte gepakt.
Wat betreft feiten 2 en 3 op dagvaarding 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding 1 [1]
Feit 1
Aangever [aangever 1] , de vader van [naam 1] , heeft verklaard dat hij op de Huis te Landelaan in conflict kwam met de verdachte, [naam 2] en [naam 4] . Hij werd geduwd en het escaleerde: hij werd door alle drie de jongens geduwd en geslagen. Hij probeerde de jongens van zich af te duwen, maar voelde dat hij nog meer klappen kreeg tegen zijn achterhoofd en rug. Hij viel op de grond en weet niet welke jongens hem (toen) nog klappen gaven. [2]
De twee getuigen [getuige] , werkzaam in bloemenwinkel Fleuribelle, zagen de vechtpartij en hebben verklaard dat de oudere man die op de grond lag, door meerdere jongens werd geschopt/getrapt en geslagen tegen zijn benen en de buik. De getuigen hebben geprobeerd de vechtende jongens en de man uit elkaar te halen, maar daarna is er nog een paar keer geduwd. Nadat het even rustig leek, kreeg de oudere man nog op een klap waardoor hij tegen [getuige] aan viel. [3] [4]
[naam 4] de derde jongen die erbij was, heeft verklaard dat hij [naam 2] en de verdachte met de vader van [naam 1] zag vechten. Hij probeerde hen uit elkaar te halen, maar dat lukte niet. Hij heeft niemand geslagen, maar misschien wel geduwd. [5]
De verdachte en [naam 2] hebben bekend de vader van [naam 1] te hebben geslagen. De verdachte heeft bij de politie [6] en ook ter terechtzitting [7] verklaard dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging, maar dat hij de laatste klap niet had moeten geven. De vader van [naam 1] duwde en sloeg [naam 2] . De verdachte heeft aangegeven dat hij de vader van [naam 1] toen naar achteren heeft getrokken, dat hij zelf bij zijn benen werd gepakt waardoor hij viel, en dat hij de vader van [naam 1] meerdere keren heeft geslagen.
Op grond van de aangifte, de verklaring van de getuigen en de bekennende verklaring van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met [naam 2] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de vader van [naam 1] . Niet alleen is er sprake geweest van slaan, uit de verklaringen van aangever en [getuige] , met name [getuige] (en medeverdachte [naam 4] ) blijkt dat ook sprake is geweest van duwen en schoppen. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen opvallende tegenstrijdigheden in de verklaringen, en zeker niet in de verklaringen van de aangever en de onafhankelijke getuigen. De verdachte heeft de nadruk willen leggen op het feit dat de aangever een mes zou hebben getrokken c.q. zou hebben gehad. De rechtbank stelt echter vast dat dit niet volgt uit verklaringen van de onafhankelijke getuigen en de aangever. Ook de verklaring van medeverdachte [naam 4] biedt geen ondersteuning voor deze expliciete stelling van de verdachte. De rechtbank acht feit 1 van dagvaarding 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
Op 22 september 2020 had de verdachte samen met medeverdachte [naam 2] een ontmoeting met [naam 1] . [naam 2] gaf [naam 1] een vuistslag. De verdachte was erbij, maar heeft zelf geen geweld gebruikt tegen [naam 1] . [naam 1] had de verdachte op een eerder moment via Whatsapp uitgemaakt voor hoerenjong. Volgens [naam 1] was dit een grap, maar volgens de verdachte heeft [naam 1] aan hem gevraagd hoe hij het goed kon maken en heeft de verdachte hem geantwoord dat dit kon door te betalen. [naam 1] heeft ook verklaard dat hij gebeld werd met de mededeling dat hij bij verdachte zijn identiteitskaart kon ophalen en dat hij 30,- euro moest betalen om de belediging goed te maken, dat hij met de verdachte en de jongen die hem had geslagen had afgesproken bij station Rijswijk, dat hij daar zijn identiteitskaart terugkreeg en de 30 euro betaalde en dat hij de dag erna een appje kreeg van verdachte dat hij (uiteindelijk) nog 300,- euro moest betalen aan verdachte en de jongen die hem sloeg, waarna hij dit geld gepind heeft en aan verdachte gegeven. De moeder van [naam 1] heeft ook verklaard dat [naam 1] erg bang was geworden. [8]
De verdachte heeft bij de politie [9] en ter terechtzitting [10] verklaard dat [naam 1] inderdaad in totaal 330 euro aan hem heeft betaald omdat hij de verdachte had uitgescholden voor hoerenjong, maar dat hij [naam 1] niet heeft bedreigd of afgeperst. [naam 1] had gevraagd hoe hij het goed kon maken, de verdachte had hem een voorstel gedaan, namelijk om te betalen, en daar is [naam 1] mee akkoord gegaan. Dat [naam 1] bang zou zijn geweest voor de verdachte was volgens de verdachte niet merkbaar. [naam 1] was vriendelijk en wilde zelfs nog met de verdachte chillen.
Dat [naam 1] op 22 september 2020 door [naam 2] is geslagen, klopt volgens de verdachte wel, maar de verdachte heeft op dat moment niet bedacht dat [naam 1] daardoor misschien bang was geworden en daarom heeft betaald. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard later te hebben ingezien dat dit wel zo zou kunnen zijn en ook te hebben ingezien dat hij fout is geweest door geld te vragen en daarvan sigaretten en eten te hebben gekocht.
De verdachte heeft ontkend dat hij de identiteitskaart van [naam 1] zou hebben afgepakt om hem daarmee onder druk te zetten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van feit 2 primair moet worden vrijgesproken, aangezien er door de verdachte geen geweld of bedreiging met geweld is gebruikt om [naam 1] het geldbedrag van 330 euro te laten betalen. Dat sprake is van dwang, en niet zoals verdachte heeft verklaard, een vrijwillige transactie, acht de rechtbank echter wel wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van [naam 1] (een kwetsbare jongen met aanzienlijke beperkingen) volgt evident dat hij bang was en zich onder druk gezet voelde: hij had een afspraak over een betaling aan verdachte (inderdaad om het goed te maken), maar
welterwijl verdachte diens identiteitskaart onrechtmatig onder zich hield. En toen voor die eerste betaling werd afgesproken was nota bene ook de medeverdachte, die hem eerder had mishandeld, weer aanwezig. Uit de verklaringen van [naam 1] , volgt duidelijk dat hij zich hierna gedwongen voelde nog veel grotere bedragen te voldoen aan zijn belagers. Het feit dat die bedragen ook (zonder meer) betaald werden door [naam 1] is voor de rechtbank mede redengevend om van deze dwang uit te gaan. In een normale wereld betaalt men geen 330 euro om verhoudingen met een vriend goed te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte gewoon handig gebruikgemaakt van de kwetsbaarheid van aangever: de verdachte is gewoon steeds meer gaan vragen. Tegen de achtergrond van al het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Uit het voorgaande volgt dan eveneens dat ook dat de rechtbank het witwassen van het geld en de identiteitskaart, zoals ten laste gelegd onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte deze feiten alleen gepleegd en zal hij van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging gepleegd’ worden vrijgesproken.
Dagvaarding 2 [11]
Feit 1
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 6 februari 2021 had afgesproken met zijn vriend [naam 5] thuis. Toen [aangever 2] aanbelde werd de deur open gedaan door twee jongens die hij niet kende en kreeg hij vuistslagen in zijn gezicht. Een van de jongens had een groot mes in zijn hand, hield dit schuin in zijn richting en zei: "Geef je geld, geef je spullen”. [aangever 2] werd meerdere keren geslagen en viel op de grond. Toen hij op de grond lag trok de jongen met het mes zijn muts van zijn hoofd. Dit was een wollen muts van het merk Moncler ter waarde van 145 euro. Daarna werd gezegd dat hij op moest donderen. [12]
De verdachte heeft bij de politie [13] en bij de rechter-commissaris [14] verklaard dat hij [aangever 2] twee of drie klappen heeft gegeven en dat medeverdachte [naam 3] ) een mes bij zich had, [aangever 2] om spullen vroeg en zijn muts heeft gepakt. [aangever 2] lag toen op de grond. De tante van [naam 5] heeft gezien dat [aangever 2] op de grond lag en door de verdachte en [naam 3] werd geslagen. Ook heeft zij gezien dat [naam 3] een groot mes trok. [15]
De rechtbank is gelet op voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte en [naam 3] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld met het oogmerk om de muts van [aangever 2] weg te nemen. Ook heeft bij de verdachte het oogmerk op de diefstal van de muts bestaan, door feitelijk samen te werken met [naam 3] die de muts uiteindelijk afpakte. De verdachte heeft door meermaals [aangever 2] te slaan een significant onderdeel van de beroving voor zijn rekening genomen: hij deed dit ook nadat door de medeverdachte geroepen werd: “geef je mes geef je spullen” en nadat gedreigd werd met een mes. Ten onrechte probeert de verdachte zich dus achteraf te distantiëren.
Feit 1 primair kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2 [16]
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [17] , omdat de verdachte dit feit bij de politie heeft bekend en ter zitting bij deze verklaring is gebleven.
De raadsman heeft ook geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
  • de verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting van 21 oktober 2021;
  • de verklaring van de verdachte van 7 februari 2021 (p. 84);
  • proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2021, met bijlage (p. 44-45).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 6 februari 2021 een verboden wapen van categorie IV bij zich had.
Feit 3 [18]
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [19] , omdat de verdachte dit feit bij de politie heeft bekend en ter zitting bij deze verklaring is gebleven.
De raadsman heeft ook geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
  • de verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting van 21 oktober 2021;
  • de verklaring van de verdachte van 13 december 2020 (p. 4-7);
  • proces-verbaal van bevindingen van 4 december 2020, met bijlagen (p. 23-25).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 1 december 2020 een ploertendoder, een wapen van categorie I, voorhanden heeft gehad.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
09-272181-20
1
hij op 26 september 2020 te Rijswijk openlijk, te weten op of aan de Huis te Landelaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [aangever 1] door
-te duwen
-te slaan
-te schoppen;
2 subsidiair
hij in de periode 22 september 2020 tot en met 24 september 2020 te Rijswijk, [naam 1] , door enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het geven van geldbedragen, door
-die [naam 1] onder druk te zetten geld te betalen en/of op intimiderende wijze te zeggen dat hij
moet betalen
-die [naam 1] op te dragen waar en/of wanneer hij het geld moet geven en/of door die [naam 1] te
ontmoeten om
voornoemde geldbedragenin ontvangst te nemen;
3
hij in de periode 22 september 2020 tot en met 26 september 2020, te Rijswijk, een voorwerp, te weten een identiteitskaart op naam van [naam 1] en geld, heeft verworven, voorhanden gehad, en omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp en/of geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
09-034532-21
1. primair
hij op 6 februari 2021 te Rijswijk tezamen en in vereniging met
een ander, een muts (merk: Moncler)
van[aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door
- van korte afstand een groot (kap)mes in de richting van [aangever 2] te houden en
- tegen [aangever 2] te zeggen "Geef je geld, geef je spullen" en
- [aangever 2] meerdere vuistslagen in het gezicht te geven;
2
hij op 6 februari 2021 te Rijswijk een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een metalen ring met twee uitstekende punten, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen;
3
hij op 1 december 2020 te Rijswijk een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Eventuele taal-en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd, zie
cursievewijzigingen. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Ten aanzien van dagvaarding 1
5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft wat betreft feit 1 op dagvaarding 1 bij de politie, maar ook ter terechtzitting verklaard dat hij de vader van [naam 1] (verder: aangever) heeft geslagen uit zelfverdediging. De aangever was volgens de verdachte begonnen en hij was ook bang dat de aangever, die volgens de verdachte een mes bij zich had, dat mes zou gebruiken.
De verdachte heeft, zo begrijpt de rechtbank, een beroep gedaan op noodweer.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt. De verklaring van de verdachte dat aangever hem met een mes aanviel en dat hij zich daarom moest verdedigen vindt geen steun in het dossier. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding door de aangever waartegen de verdachte zich moest verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Er was geen sprake van een noodweersituatie en de verdachte is dan ook strafbaar voor openlijke geweldpleging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank gaat bij de beoordeling hiervan uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Volgens de rechtbank kan op grond van het dossier wel worden aangenomen dat er een vervelende confrontatie is geweest tussen aangever en de verdachten, waarbij vermoedelijk ook wederzijds, maar in elk geval van de zijde van de verdachte en zijn medeverdachte [naam 2] niet mis te verstane bewoordingen zijn gebruikt. In elk geval lijkt uiteindelijk sprake geweest van fysiek contact tussen aangever en medeverdachte: maar zelfs al neemt de rechtbank aan dat dit contact neerkomt op een duw door aangever, is duidelijk dat verdachte (en zijn medeverdachte [naam 2] ) hebben gereageerd met duwen en het slaan van aangever. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat aangever de verdachte ook heeft geslagen na de eerste duw. Veeleer is sprake van voortdurend geweld richting aangever door verdachte en ten minste medeverdachte [naam 2] , zo volgt ook uit de verklaringen van genoemde onafhankelijke getuigen, maar ook die van [naam 4] . Wat daar ook van zij, indien wordt uitgegaan van een duw is deze - naar het oordeel van de rechtbank - wel een (ogenblikkelijke) wederrechtelijke aanranding. Echter, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een situatie dat de gedragingen van de verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf (of dat van zijn medeverdachte). Kort gezegd: tegen een enkele duw was de verdachte niet genoodzaakt zich te verdedigen: hij had er met zijn medeverdachten voor kunnen kiezen weg te gaan, maar in plaats daarvan hebben verdachte en zijn medeverdachte (onder meer) hun vuisten gebruikt.
Aan de verdachte komt dan ook wat betreft feit 1 op dagvaarding 1 geen beroep op noodweer toe.
Ten aanzien van dagvaarding 2
5.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft feit 1 op dagvaarding 2 een beroep op putatief noodweer gedaan. De raadsman heeft gesteld dat er sprake was van een bedreiging omdat [aangever 2] [naam 5] eerder zou hebben bedreigd en ook zou hebben gezegd dat hij het pistool van zijn vader bij zich zou hebben. De verdachte was bang dat [aangever 2] het pistool op dat moment bij zich zou hebben en heeft [aangever 2] daarom geslagen. Ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
5.5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte geen beroep op putatief noodweer toekomt. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat hetgeen de verdachte over de aangever heeft gezegd, namelijk dat hij vuurwapengevaarlijk zou zijn en zou dealen, volstrekt ongeloofwaardig is. Aangever heeft geen vuurwapen gehad en er was geen enkele noodzaak voor de verdachte om zich te verdedigen.
5.6
Het oordeel van de rechtbank
Bij een beroep op putatief noodweer moet de rechtbank onderzoeken of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar ook redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Uit het dossier is op geen enkele wijze vast komen te staan dat [aangever 2] op het moment dat hij bij zijn vriend [naam 5] voor de deur stond een pistool bij zich zou hebben, dat hij daar [naam 5] al eerder mee had gedreigd en dat dit voor de verdachte daarom reden zou moeten zijn om bang te zijn dat [aangever 2] het pistool op dat moment ging gebruiken. Het beweerdelijke slachtoffer van deze bedreiging zelf, [naam 5] , heeft in zijn verklaring nota bene met geen woord gerept over bedreigingen (met een vuurwapen) door deze [aangever 2] .
Aan de verdachte komt daarom geen beroep op putatief noodweer toe.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluit.
De feiten zoals bewezenverklaard onder 1 op dagvaarding 1 en onder 2 op dagvaarding 2 zijn dus strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.De straf en/of maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, tot de leerstraf Tools4U Verlengd voor de duur van 30 uren en ook tot een werkstraf voor de duur van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering met de daarbij behorende meldplicht, en het volgen van een behandeling bij Youz/Palmhuis als de jeugdreclassering daartoe aanleiding ziet.
De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd voor de duur van twee jaar met vervangende jeugddetentie voor de duur van
1 week met een maximum van 6 maanden als niet aan de maatregel wordt voldaan, in die zin dat de verdachte geen contact zal hebben met de slachtoffers van de bewezenverklaarde feiten.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, vinden in de eis van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij hebben het slachtoffer geduwd, geschopt en geslagen. Ook heeft de verdachte samen met een ander tijdens een straatroof de dure muts van een slachtoffer van 12 jaar weggenomen. Zij hebben het jonge slachtoffer daarbij geslagen en met een groot mes bedreigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
De verdachte heeft voorts een ander kwetsbaar slachtoffer gedwongen geld aan hem te betalen en dat geld en de identiteitskaart van het slachtoffer witgewassen. Het slachtoffer is door het gedrag van de verdachte in zijn vrijheid van handelen beperkt en de verdachte heeft met zijn gedrag zichzelf verrijkt. De rechtbank rekent de verdachte dit handelen zwaar aan.
Dat de verdachte verboden wapens in zijn bezit had acht de rechtbank ook zeer verwerpelijk. De kans dat een dergelijk wapen bij een misdrijf wordt gebruikt is aanzienlijk.
De maatschappij dient tegen het gebruik van deze wapens te worden beveiligd.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en van de deskundige drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog van 18 april 2021, die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte.
Volgens de deskundige is er bij de verdachte geen sprake van een psychische stoornis in engere zin maar van een onrijpe sociaal emotionele ontwikkeling. Hij is geneigd zijn capaciteiten te overschatten, beschikt over starre denkpatronen en heeft een impulsieve handelingsstijl en een beperkt probleemoplossend vermogen. Cognitief functioneert hij op gemiddeld niveau. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was hiervan sprake. De kans op recidive wordt als matig ingeschat indien de verdachte de juiste begeleiding krijgt geboden, adequate keuzes leert te maken in zijn contacten en tevens leert risicovolle situaties te mijden. De goede band met zijn ouders is een beschermende factor en ook de goede inzet die hij op school laat zien. Ook is de verdachte gestopt met zijn middelengebruik, heeft hij een toekomstperspectief en lijkt hij zich te distantiëren van jongeren waarmee hij in probleemsituaties verzeild kan raken.
Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf met jeugdreclasseringsbegeleiding en het volgen van een ambulant traject voor jongeren die met de politie of justitie in aanraking zijn gekomen bij Youz/Palmhuis op te leggen.
Uit het rapport van de Raad van 2 juli 2021 blijkt dat er betreffende de kans op herhaling zowel beschermende factoren als risicofactoren zijn. Een beschermende factor is het inzicht van de verdachte dat hij een goede toekomst wil zonder politiecontacten. Hij heeft zijn intrinsieke motivatie om te veranderen om weten te zetten in daadwerkelijke gedragsverandering. Andere beschermende factoren zijn het gezin en de opleiding die de verdachte volgt. De risicofactoren liggen op het gebied van relaties, attitude en vaardigheden. De grootste risicofactoren zijn erin gelegen dat de verdachte niet in staat is gebleken na te denken over de mogelijkheden die hij heeft, maar in plaats daarvan handelt en vervolgens ook de gevolgen van zijn keuzes en gedrag niet kan overzien.
Het is belangrijk dat de verdachte vaardigheden aangeleerd krijgt waarbij hij leert de juiste keuzes te maken in moeilijke situaties. Behandeling bij Youz/Palmhuis is aangewezen.
Naast het starten van deze behandeling is het wenselijk dat begeleiding door de jeugdreclassering wordt opgelegd, zodat er zicht blijft op de ontwikkeling van de verdachte.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, met de daarbij behorende meldplicht, en genoemde behandeling bij Youz/Palmhuis.
De Raad ziet op dit moment geen meerwaarde in een onvoorwaardelijke werkstraf aangezien de verdachte al twee weken in jeugddetentie heeft gezeten en hij daardoor al voldoende strafbeleving heeft ervaren.
Van de zijde van de Raad is ter terechtzitting meegedeeld dat vlak voor de zitting is vernomen dat de behandeling bij Youz/Palmhuis niet van de grond is gekomen omdat de verdachte geen hulpvraag heeft en het dan waarschijnlijk toch passender is om te adviseren de eerder in het rapport van 4 februari 2021 geadviseerde leerstraf Tools4U Verlengd voor de duur van 30 uren aan de verdachte op te leggen met daarnaast een voorwaardelijke werkstraf.
Van de zijde van de jeugdreclassering is beaamd dat tijdens de intake bij Youz/Palmhuis naar voren is gekomen dat de verdachte geen hulpvraag heeft en dat men dan niet met de verdachte aan de slag kan gaan. Benadrukt is dat de verdachte het momenteel goed doet en echt voor zijn toekomst heeft gekozen.
7.3.3
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting Minderjarigen.
De rechtbank ziet met name in de ernst van de feiten reden aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Een voorwaardelijke werkstraf acht de rechtbank niet passend. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie is gelijk aan het voorarrest van de verdachte.
Het voorwaardelijke strafdeel is bedoeld om de verdachte in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te weerhouden en zijn begeleiding en eventuele behandeling te waarborgen.
Als bijzondere voorwaarden legt de rechtbank begeleiding door de jeugdreclassering met de daarbij behorende meldplicht op en ook het meewerken aan de behandeling bij
Youz/Palmhuis mocht de jeugdreclassering dit toch noodzakelijk vinden.
De rechtbank zal het contactverbod met de slachtoffers van de bewezenverklaarde feiten ook als bijzondere voorwaarde opleggen en niet als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daarbij dat de verdachte al gedurende een lange periode niet in contact is getreden met de slachtoffers en daarom de noodzaak voor een vrijheidsbeperkende maatregel met vervangende hechtenis ontbreekt. Een rechterlijke toetsing bij een eventuele overtreding van het contactverbod verdient de voorkeur van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding de verdachte de leerstraf Tools4U Verlengd voor de duur van 30 uren op te leggen, zoals ter terechtzitting door de Raad is geadviseerd.
De rechtbank zal verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht bevelen, nu er - naar het oordeel van de rechtbank - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.De vordering van de benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Mr. W.N. van der Voet heeft namens [naam 1] wat betreft feit 2 op dagvaarding 1 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor het bedrag van € 941,64, bestaande uit een bedrag van € 441,64 aan materiële schade en een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Gevorderd is tevens de verdachte hoofdelijk tot vergoeding van de schade te veroordelen.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 530,00, zijnde een bedrag van € 330,00 aan materiële schade, zijnde het afgeperste geldbedrag, en een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade, zoals dit ook bij medeverdachte [naam 2] door de kinderrechter is toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank wel tot bewezenverklaring van dit feit komt, om matiging van het toe te wijzen bedrag verzocht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 441,64,- als materiële schade gevorderd.
De rechtbank zal een bedrag van € 330,00 als geleden materiële schade toewijzen nu dit bedrag door de verdachte onder dwang van de benadeelde partij is verkregen. De verdachte heeft zich ook bereid verklaard dit bedrag te betalen.
De kinderrechter heeft de medeverdachte op 31 mei 2021 al veroordeeld om het bedrag van € 111,64 aan de benadeelde partij te betalen. De rechtbank zal de benadeelde dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de materiële schade.
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd. Er is sprake van een grote psychische impact door het gedrag van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een aantasting in de geestelijke integriteit van de benadeelde partij als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW en dat voldoende is gebleken dat de benadeelde door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 200,00 toewijsbaar voor de geleden immateriële schade en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in het immateriële deel van de vordering.
De medeverdachte is op 31 mei 2021 ook veroordeeld een bedrag van € 200,00 aan immateriële schade te betalen. Nu de kinderrechter deze veroordeling niet hoofdelijk heeft opgelegd, zal de rechtbank dit ook niet doen.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte toewijzen ad € 530,00.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen vanaf 22 september 2020, de begindatum van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het op dagvaarding 1 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat.
Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot € 530,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[naam 1] .
De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 284, 312 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding 1 onder 2 primair heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding 1 onder
1, 2 subsidiair en 3 en bij dagvaarding 2 onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
dagvaarding 1(09-272181-20)
feit 1
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2 subsidiair
een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
feit 3
eenvoudig witwassen;
dagvaarding 2(09-034532-21)
feit 1 primair
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
handelen in strijd met het bepaalde in artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3
handelen in strijd met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 43 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
een gedeelte van de jeugddetentie, groot 30 DAGEN,niet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten
waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;
3. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect -, ook niet via
social media, contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers:
- [aangever 1] , geboren op [geboortedag 2] 1968;
- [naam 1] , geboren op [geboortedag 3] 1999;
- [aangever 2] , geboren op [geboortedag 4] 2008;
zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
4. dat hij zal meewerken aan een ambulante behandeling bij Youz/Palmhuis, indien de
jeugdreclassering dit nodig acht;
geeft aan de
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
5. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal
laten inzien;
6. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in
artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een leerstraf,
zijnde Tools4 U Verlengd, voor de tijd van 30 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
15 DAGEN;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van dagvaarding 1 feit 2 subsidiair:
wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 1]toe voor het bedrag van
€ 530,00,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 22 september 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 530,00aan de Staat te betalen,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 22 september 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[naam 1]
bepaalt de maximale duur van de
gijzelingop
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
en mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2021.
Mr. Bouwman kan dit vonnis niet tekenen.
Bijlage:
I. De tenlastelegging
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
09-272181-20
1
hij op of omstreeks 26 september 2020 te Rijswijk openlijk, te weten op of aan de Huis te Landelaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [aangever 1]
door
-te duwen
-te slaan
-te schoppen;
2
hij in of omstreeks de periode 22 september 2020 tot en met 24 september 2020 te Rijswijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam 1] of aan een derde toebehoorde,
door:
-die [naam 1] te slaan
-die [naam 1] onder druk te zetten geld te betalen en/of op intimiderende wijze
te zeggen dat hij moet betalen
-die [naam 1] te ontmoeten om voornoemde geldbedrageg in ontvangst te
nemen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 22 september 2020 tot en met 24 september 2020 te Rijswijk,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [naam 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of
enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam 1] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het geven van één of meerdere geldbedragen,
door
-die [naam 1] te slaan
-die [naam 1] onder druk te zetten geld te betalen en/of op intimiderende wijze te zeggen dat hij moet betalen
-die [naam 1] op te dragen waar en/of wanneer hij het geld moet geven en/of door die [naam 1] te ontmoeten om voornoemd geldbedrageg in ontvangst te nemen;
3
hij in of omstreeks de periode 22 september 2020 tot en met 26 september 2020, te Rijswijk,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen een voorwerp, te weten een identiteitskaart op naam van [naam 1] en/of geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
terwijl hij wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp en/of geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
09-034532-21
1
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een muts (merk: Moncler), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- van korte afstand een groot (kap)mes in de richting van [aangever 2] te houden en/of
- tegen [aangever 2] te zeggen "Geef je geld, geef je spullen" en/of
- [aangever 2] meerdere vuistslagen in het gezicht te geven en/of
- [aangever 2] , terwijl hij op de grond lag, meerdere malen tegen het lichaam te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Rijswijk openlijk, te weten op de Magnolialaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever 2] , door die [aangever 2] meerdere vuistslagen in het gezicht te geven en/of die [aangever 2] , terwijl hij op de grond lag, meerdere malen tegen het lichaam te trappen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (een) (bloedende) verwonding(en) in het gezicht en/of een wondje in de mond, voor die [aangever 2] ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 6 februari 2021 te Rijswijk een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een metalen ring met twee uitstekende punten, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen;
3
hij op of omstreeks 1 december 2020 te Rijswijk een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2020294145,
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , p. 83-86.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 97-98.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , telefonisch. p. 99-100.
5.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [naam 6] , p. 76-82.
6.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [verdachte] , p. 53-58 en 59-62.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2021.
8.Proces-verbaal van aangifte van [naam 7] namens J [naam 1] , met bijlage, p. 86-91.
9.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [verdachte] , p. 53-58 en 59-62.
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 21 oktober 2021.
11.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met nummer PL1500-2021036749,
12.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , met bijlagen, p. 10-17.
13.Proces-verbaal van verhoor minderjarige [verdachte] , p. 78-85.
14.Verklaring [verdachte] bij de rechter-commissaris op 8 februari 2021.
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 8] , p, 118-119.
16.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met nummer PL1500-2021036749,
17.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
18.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummerPL1500-2020362659,
19.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.