3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding 1
Feit 1
Aangever [aangever 1] , de vader van [naam 1] , heeft verklaard dat hij op de Huis te Landelaan in conflict kwam met de verdachte, [naam 2] en [naam 4] . Hij werd geduwd en het escaleerde: hij werd door alle drie de jongens geduwd en geslagen. Hij probeerde de jongens van zich af te duwen, maar voelde dat hij nog meer klappen kreeg tegen zijn achterhoofd en rug. Hij viel op de grond en weet niet welke jongens hem (toen) nog klappen gaven.
De twee getuigen [getuige] , werkzaam in bloemenwinkel Fleuribelle, zagen de vechtpartij en hebben verklaard dat de oudere man die op de grond lag, door meerdere jongens werd geschopt/getrapt en geslagen tegen zijn benen en de buik. De getuigen hebben geprobeerd de vechtende jongens en de man uit elkaar te halen, maar daarna is er nog een paar keer geduwd. Nadat het even rustig leek, kreeg de oudere man nog op een klap waardoor hij tegen [getuige] aan viel.
[naam 4] de derde jongen die erbij was, heeft verklaard dat hij [naam 2] en de verdachte met de vader van [naam 1] zag vechten. Hij probeerde hen uit elkaar te halen, maar dat lukte niet. Hij heeft niemand geslagen, maar misschien wel geduwd.
De verdachte en [naam 2] hebben bekend de vader van [naam 1] te hebben geslagen. De verdachte heeft bij de politieen ook ter terechtzittingverklaard dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging, maar dat hij de laatste klap niet had moeten geven. De vader van [naam 1] duwde en sloeg [naam 2] . De verdachte heeft aangegeven dat hij de vader van [naam 1] toen naar achteren heeft getrokken, dat hij zelf bij zijn benen werd gepakt waardoor hij viel, en dat hij de vader van [naam 1] meerdere keren heeft geslagen.
Op grond van de aangifte, de verklaring van de getuigen en de bekennende verklaring van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met [naam 2] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de vader van [naam 1] . Niet alleen is er sprake geweest van slaan, uit de verklaringen van aangever en [getuige] , met name [getuige] (en medeverdachte [naam 4] ) blijkt dat ook sprake is geweest van duwen en schoppen. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen opvallende tegenstrijdigheden in de verklaringen, en zeker niet in de verklaringen van de aangever en de onafhankelijke getuigen. De verdachte heeft de nadruk willen leggen op het feit dat de aangever een mes zou hebben getrokken c.q. zou hebben gehad. De rechtbank stelt echter vast dat dit niet volgt uit verklaringen van de onafhankelijke getuigen en de aangever. Ook de verklaring van medeverdachte [naam 4] biedt geen ondersteuning voor deze expliciete stelling van de verdachte. De rechtbank acht feit 1 van dagvaarding 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
Op 22 september 2020 had de verdachte samen met medeverdachte [naam 2] een ontmoeting met [naam 1] . [naam 2] gaf [naam 1] een vuistslag. De verdachte was erbij, maar heeft zelf geen geweld gebruikt tegen [naam 1] . [naam 1] had de verdachte op een eerder moment via Whatsapp uitgemaakt voor hoerenjong. Volgens [naam 1] was dit een grap, maar volgens de verdachte heeft [naam 1] aan hem gevraagd hoe hij het goed kon maken en heeft de verdachte hem geantwoord dat dit kon door te betalen. [naam 1] heeft ook verklaard dat hij gebeld werd met de mededeling dat hij bij verdachte zijn identiteitskaart kon ophalen en dat hij 30,- euro moest betalen om de belediging goed te maken, dat hij met de verdachte en de jongen die hem had geslagen had afgesproken bij station Rijswijk, dat hij daar zijn identiteitskaart terugkreeg en de 30 euro betaalde en dat hij de dag erna een appje kreeg van verdachte dat hij (uiteindelijk) nog 300,- euro moest betalen aan verdachte en de jongen die hem sloeg, waarna hij dit geld gepind heeft en aan verdachte gegeven. De moeder van [naam 1] heeft ook verklaard dat [naam 1] erg bang was geworden.
De verdachte heeft bij de politieen ter terechtzittingverklaard dat [naam 1] inderdaad in totaal 330 euro aan hem heeft betaald omdat hij de verdachte had uitgescholden voor hoerenjong, maar dat hij [naam 1] niet heeft bedreigd of afgeperst. [naam 1] had gevraagd hoe hij het goed kon maken, de verdachte had hem een voorstel gedaan, namelijk om te betalen, en daar is [naam 1] mee akkoord gegaan. Dat [naam 1] bang zou zijn geweest voor de verdachte was volgens de verdachte niet merkbaar. [naam 1] was vriendelijk en wilde zelfs nog met de verdachte chillen.
Dat [naam 1] op 22 september 2020 door [naam 2] is geslagen, klopt volgens de verdachte wel, maar de verdachte heeft op dat moment niet bedacht dat [naam 1] daardoor misschien bang was geworden en daarom heeft betaald. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard later te hebben ingezien dat dit wel zo zou kunnen zijn en ook te hebben ingezien dat hij fout is geweest door geld te vragen en daarvan sigaretten en eten te hebben gekocht.
De verdachte heeft ontkend dat hij de identiteitskaart van [naam 1] zou hebben afgepakt om hem daarmee onder druk te zetten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van feit 2 primair moet worden vrijgesproken, aangezien er door de verdachte geen geweld of bedreiging met geweld is gebruikt om [naam 1] het geldbedrag van 330 euro te laten betalen. Dat sprake is van dwang, en niet zoals verdachte heeft verklaard, een vrijwillige transactie, acht de rechtbank echter wel wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van [naam 1] (een kwetsbare jongen met aanzienlijke beperkingen) volgt evident dat hij bang was en zich onder druk gezet voelde: hij had een afspraak over een betaling aan verdachte (inderdaad om het goed te maken), maar
welterwijl verdachte diens identiteitskaart onrechtmatig onder zich hield. En toen voor die eerste betaling werd afgesproken was nota bene ook de medeverdachte, die hem eerder had mishandeld, weer aanwezig. Uit de verklaringen van [naam 1] , volgt duidelijk dat hij zich hierna gedwongen voelde nog veel grotere bedragen te voldoen aan zijn belagers. Het feit dat die bedragen ook (zonder meer) betaald werden door [naam 1] is voor de rechtbank mede redengevend om van deze dwang uit te gaan. In een normale wereld betaalt men geen 330 euro om verhoudingen met een vriend goed te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte gewoon handig gebruikgemaakt van de kwetsbaarheid van aangever: de verdachte is gewoon steeds meer gaan vragen. Tegen de achtergrond van al het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Uit het voorgaande volgt dan eveneens dat ook dat de rechtbank het witwassen van het geld en de identiteitskaart, zoals ten laste gelegd onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte deze feiten alleen gepleegd en zal hij van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging gepleegd’ worden vrijgesproken.
Dagvaarding 2
Feit 1
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 6 februari 2021 had afgesproken met zijn vriend [naam 5] thuis. Toen [aangever 2] aanbelde werd de deur open gedaan door twee jongens die hij niet kende en kreeg hij vuistslagen in zijn gezicht. Een van de jongens had een groot mes in zijn hand, hield dit schuin in zijn richting en zei: "Geef je geld, geef je spullen”. [aangever 2] werd meerdere keren geslagen en viel op de grond. Toen hij op de grond lag trok de jongen met het mes zijn muts van zijn hoofd. Dit was een wollen muts van het merk Moncler ter waarde van 145 euro. Daarna werd gezegd dat hij op moest donderen.
De verdachte heeft bij de politieen bij de rechter-commissarisverklaard dat hij [aangever 2] twee of drie klappen heeft gegeven en dat medeverdachte [naam 3] ) een mes bij zich had, [aangever 2] om spullen vroeg en zijn muts heeft gepakt. [aangever 2] lag toen op de grond. De tante van [naam 5] heeft gezien dat [aangever 2] op de grond lag en door de verdachte en [naam 3] werd geslagen. Ook heeft zij gezien dat [naam 3] een groot mes trok.
De rechtbank is gelet op voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte en [naam 3] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld met het oogmerk om de muts van [aangever 2] weg te nemen. Ook heeft bij de verdachte het oogmerk op de diefstal van de muts bestaan, door feitelijk samen te werken met [naam 3] die de muts uiteindelijk afpakte. De verdachte heeft door meermaals [aangever 2] te slaan een significant onderdeel van de beroving voor zijn rekening genomen: hij deed dit ook nadat door de medeverdachte geroepen werd: “geef je mes geef je spullen” en nadat gedreigd werd met een mes. Ten onrechte probeert de verdachte zich dus achteraf te distantiëren.
Feit 1 primair kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit bij de politie heeft bekend en ter zitting bij deze verklaring is gebleven.
De raadsman heeft ook geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
- de verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting van 21 oktober 2021;
- de verklaring van de verdachte van 7 februari 2021 (p. 84);
- proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2021, met bijlage (p. 44-45).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 6 februari 2021 een verboden wapen van categorie IV bij zich had.
Feit 3
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit bij de politie heeft bekend en ter zitting bij deze verklaring is gebleven.
De raadsman heeft ook geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
- de verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting van 21 oktober 2021;
- de verklaring van de verdachte van 13 december 2020 (p. 4-7);
- proces-verbaal van bevindingen van 4 december 2020, met bijlagen (p. 23-25).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 1 december 2020 een ploertendoder, een wapen van categorie I, voorhanden heeft gehad.