ECLI:NL:RBDHA:2021:12979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
SGR 20/883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar uit [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij hun recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) is ingetrokken en herzien. De rechtbank heeft op 11 november 2021 een mondelinge uitspraak gedaan. De intrekking van de bijstandsuitkering vond plaats na een opschorting van het recht op bijstand, waarbij eisers niet tijdig de gevraagde gegevens van een Unibet-account hebben overgelegd. De rechtbank oordeelt dat eisers de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn hebben aangeleverd, wat hen te verwijten valt. Dit leidde tot de conclusie dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de herziening van de bijstandsuitkering over een eerdere periode, waarin eisers bijschrijvingen op hun bankrekening hebben ontvangen, ook terecht was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/883
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M. van Viegen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: I.M. Groen).

Procesverloop

In het besluit van 30 juli 2019 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 1 juli 2019 ingetrokken nadat hij dit in het besluit van 16 juli 2019 had opgeschort.
In het besluit van 5 augustus 2019 (primair besluit II) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers op grond van de Pw over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 herzien en een bedrag van € 2.137,31 van eisers teruggevorderd.
In het besluit van 20 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank aangekondigd dat op 11 november 2021 een mondelinge uitspraak wordt gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eisers ontvingen een bijstandsuitkering vanaf 20 maart 2014, laatstelijk op grond van de Pw naar de norm van gehuwden. Verweerder heeft hen in het kader van een onderzoek naar het recht op bijstand meerdere keren gevraagd om de gegevens van eiser zijn Unibet-account te overleggen. Deze gegevens houden verband met zijn gokactiviteiten. In het opschortingsbesluit van 16 juli 2019 heeft verweerder eisers een laatste gelegenheid gegeven om onder andere deze gegevens voor 30 juli 2019 te overleggen. Omdat eisers de gegevens van eiser zijn Unibet-account niet tijdig hebben overgelegd, heeft verweerder primair besluit I genomen. Op grond van de eerder door eisers overgelegde bankafschriften heeft verweerder vervolgens vastgesteld dat eisers in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 bijschrijvingen van derden hebben ontvangen voor een totaalbedrag van € 2.137,31. Dit heeft geleid tot primair besluit II. Verweerder heeft primair besluit I en II in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het recht op bijstand van eisers terecht vanaf 1 juli 2019 heeft ingetrokken. Daartoe is het volgende van belang.
3.1.
Voor zover eisers stellen dat de opschorting van de bijstand onrechtmatig was, hadden zij tegen het opschortingsbesluit van 16 juli 2019 rechtsmiddelen moeten aanwenden. Dat zij dit niet hebben gedaan, komt voor hun rekening en risico en betekent dat dit besluit in rechte vast staat. De rechtbank gaat dan ook uit van de rechtmatigheid daarvan.
3.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college na opschorting bevoegd is tot intrekking van bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw, staat uitsluitend ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene van dat verzuim een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Dit is vaste rechtspraak. [1]
3.3.
Niet in geschil is dat eisers de gevraagde gegevens van het Unibet-account niet binnen de gestelde termijn hebben overgelegd. Uit de in de Rapportage administratief onderzoek weergegeven e-mail van eisers aan Unibet blijkt dat eisers pas op 29 juli 2019, dus op de laatste dag dat eisers de stukken konden indienen, contact hebben opgenomen met Unibet om de gevraagde stukken te verkrijgen. Vier dagen na het verzoek van eisers heeft Unibet op 2 augustus 2019 de gegevens aangeleverd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers redelijkerwijs binnen de gestelde termijn over de gevraagde stukken konden beschikken. Zij hadden hiertoe echter tijdig contact met Unibet moeten opnemen. Dit hebben zij nagelaten. De omstandigheid dat eiser in de periode voorafgaand aan primair besluit I en II onder meer vanwege ziekte en spanningen zijn post niet opende, zoals eiser ter zitting heeft toegelicht, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om te oordelen dat het niet tijdig aanleveren van de stukken eisers niet is aan te rekenen. Van hem had in dat opzicht meer oplettendheid mogen worden verwacht. Dat eisers de stukken niet tijdig hebben aangeleverd, is hen dan ook te verwijten. Dat eisers de stukken later alsnog naar tevredenheid hebben aangeleverd, leidt niet tot een ander oordeel. Daaraan komt volgens vaste rechtspraak geen betekenis toe indien de stukken binnen de hersteltermijn konden worden aangeleverd, zoals hier het geval is.
3.4.
Het betoog van eisers dat verweerder de aangeleverde stukken inhoudelijk heeft beoordeeld en verweerder daarom ten onrechte artikel 54, vierde lid, van de Pw aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd, slaagt niet. Uit de besluitvorming blijkt niet dat verweerder over de hier relevante periode van 1 juli 2019 (de datum van de intrekking) tot en met 30 juli 2019 (de datum van primair besluit I) een inhoudelijke beoordeling heeft gemaakt.
4. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het recht op bijstand over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 (de voor de herziening en terugvordering relevante periode) terecht heeft herzien en een bedrag van € 2.137,31 van eisers heeft teruggevorderd. Daartoe is het volgende van belang.
4.1.
Niet in geschil is dat eisers in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 meerdere bijschrijvingen op hun bankrekening hebben ontvangen. Hierdoor hebben deze bijschrijvingen een terugkerend karakter in een periode waarover een beroep op de bijstand wordt gedaan. Eisers konden de bijgeschreven bedragen aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Deze bijschrijvingen moeten dan als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw worden aangemerkt. Voor zover eisers stellen dat het om leningen gaat waaraan een terugbetalingsverplichting is verbonden, is dit volgens vaste rechtspraak in een geval als deze zaak niet van belang. [2]
4.2.
Het had eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de inkomsten in de vorm van bijschrijvingen, welke een wijziging in hun financiële situatie met zich brengen, van invloed kunnen zijn op hun bijstandsuitkering. Door verweerder hiervan niet onverwijld en uit eigen beweging te informeren, hebben eisers de op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Omdat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden, was verweerder op grond van de artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid van de Pw gehouden om het recht op bijstand van eisers over de hier relevante periode te herzien en de te veel aan eisers betaalde uitkering terug te vorderen.
4.3.
Voor zover eisers stellen dat verweerder de hoogte van de terugvordering onvoldoende heeft onderbouwd, blijkt uit de stukken dat dit is gebaseerd op de hoogte van de bijschrijvingen op eisers’ bankrekening. Verweerder heeft bij primair besluit II een specificatie van het nieuwe recht op bijstand van eisers in de maanden januari, februari en maart 2019 bijgevoegd. Verweerder heeft de hoogte van de terugvordering aldus deugdelijk gemotiveerd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2021 door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3121.
2.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:62.