ECLI:NL:RBDHA:2021:12976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/09/601535 / HA ZA 20-1041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en afgebroken onderhandelingen over brugvervanging

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vorderde eiser een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en hen aansprakelijk zijn voor de schade die hij heeft geleden door de beschadiging van een brug. Eiser, eigenaar van een perceel met een brug die zijn eigendom verbindt met de openbare weg, stelde dat de pachters van de gedaagden de brug hebben beschadigd door met te zwaar materieel over de brug te rijden. Eiser heeft de gedaagden herhaaldelijk aansprakelijk gesteld, maar de onderhandelingen over de vervanging van de brug zijn afgebroken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de onderhandelingen niet zo ver gevorderd waren dat eiser erop mocht vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand zou komen. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 24 november 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/601535 / HA ZA 20-1041
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. J.M. Krommendijk te Zoetermeer,
tegen
1.
[gedaagde 1], als vertegenwoordiger van de gezamenlijke erfgenamen van de heer [X] ,
te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2], te [plaats 2] ,
3.
[gedaagde 3], te [plaats 1] ,
4.
[gedaagde 4], te [plaats 1] ,
5.
[gedaagde 5], te [plaats 1] ,
6.
[gedaagde 6], te [plaats 1] ,
7.
[gedaagde 7], te [plaats 1] ,
8.
[gedaagde 8], te [plaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.A.M. Reuser te Pijnacker.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden. De erfgenamen van de heren [X] en [Y] worden gezamenlijk ‘de Erven’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1-12,
  • de conclusie van antwoord met producties 1-8,
  • het tussenvonnis van 21 juli 2021,
  • de rolbeslissing van 4 augustus 2021,
  • het bericht van de rechtbank aan partijen van 31 augustus 2021,
  • het verzoek op grond van artikel 87 lid 3 Rv namens [gedaagden] van 2 september 2021,
  • de akte uitlaten en oproepen 118 Rv namens [eisers] van 15 september 2021,
  • de akte uitlaten namens [gedaagden] van 15 september 2021,
  • het bericht van de rechtbank aan partijen van 15 september 2021,
  • de brief namens [gedaagden] van 28 september 2021,
  • het bericht/akteverzoek namens [eisers] van 28 september 2021,
  • het proces-verbaal van de op 13 oktober 2021gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Zij zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Mr. Reuser heeft hiervan namens [gedaagden] bij brief van 9 november 2021 gebruik gemaakt. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van die opmerkingen, voor zover het feitelijke opmerkingen over de verslaglegging betreft.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds november 2005 eigenaar van het perceel aan de [adres] te [plaats 4] . Voor zijn woonhuis bevindt zich een brug (hierna: de brug), die zijn perceel verbindt met de openbare weg.
2.2.
Op het perceel van [eisers] rust sinds 18 mei 1863 een recht van overpad voor “
menschen, vee en voertuigen” ten gunste van de percelen van – in 2005 – de broers [Y] en [X] . Deze percelen waren en zijn vanaf de openbare weg alleen bereikbaar via de brug.
2.3.
De broers [X en Y], en later hun Erven, verpachtten hun percelen tot 2020 als grasland aan boerenbedrijven. Die pachters maakten gebruik van de brug.
2.4.
Rond 2016 begon de brug zichtbare gebreken te vertonen. [eisers] is chauffeurs die met groot landbouwmaterieel over de brug reden toen gaan waarschuwen.
2.5.
[eisers] heeft de Erven bij brief van 18 juni 2016 aansprakelijk gesteld, omdat hij meende dat de gebreken aan de brug waren veroorzaakt doordat hun pachters ondanks waarschuwingen met te zware voertuigen over de brug bleven rijden. Partijen hebben nadien een aantal keer over de brug gesproken, waarbij [gedaagde 2] vaak namens de Erven met [eisers] sprak. Deze gesprekken liepen op niets uit.
2.6.
Bij brief van 24 maart 2017 heeft de advocaat van [eisers] de Erven opnieuw en op dezelfde gronden aansprakelijk gesteld.
2.7.
Vervolgens hebben partijen elkaar weer gesproken. Naar aanleiding van die gesprekken heeft [eisers] offertes aangevraagd voor de vervanging van de brug. [eisers] heeft de offertes van Bouwbedrijf Bijkerk B.V. (gedateerd 5 juli 2017) en Schotte B.V. (gedateerd 17 augustus 2017) met de Erven gedeeld.
2.8.
Op 19 januari 2018 heeft de advocaat van [eisers] de Erven een sommatiebrief gestuurd, onder verwijzing naar de brief van 24 maart 2017 en de gesprekken tussen partijen. Op deze brief hebben de Erven niet geantwoord.
2.9.
In februari 2019 heeft [eisers] een verbodsbord bij de brug geplaatst voor voertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/u. De Erven hebben [eisers] bij brief van 10 maart 2019 gesommeerd om dit bord te verwijderen.
2.10.
Bij brief van 27 mei 2019 heeft de advocaat van de Erven en [gedaagde 2] aan [eisers] aangezegd dat de Erven hem in kort geding zullen betrekken als hij de toegang tot de brug zou belemmeren. De advocaat gaf zijn visie op de tussen partijen bestaande vraag wie de eigenaar van de brug en onderhoudsplichtige is, en over de reikwijdte van het gebruiksrecht van de Erven. Ook herhaalde hij een eerder mondeling door de Erven gedaan voorstel om de kosten voor vervanging van de brug bij helfte te delen.
2.11.
Bij brief van 18 juni 2019 heeft de advocaat van [eisers] de advocaat van de Erven en [gedaagde 2] gevraagd om op zijn brief van 27 mei 2019 te reageren.
2.12.
Bij e-mail van 18 juni 2019 heeft de advocaat van [eisers] laten weten dat [eisers] in afwachting was van offertes voor de bouw van een brug voor zwaar verkeer, aan de hand waarvan [eisers] de mogelijkheid van een regeling wilde bespreken. Hij herhaalde dat de brug volgens [eisers] was beschadigd door het gebruik van te zwaar materieel door de pachters, en dat het gebruiksrecht van de Erven volgens [eisers] niet onbeperkt was.
2.13.
Bij e-mail van 9 juli 2019 heeft de advocaat van de Erven en [gedaagde 2] zich verzet tegen de noodzaak van verzwaring van de brug, en tegen de beperkte uitleg van het gebruiksrecht van de Erven. Hij merkte op dat de Erven de brug veel minder vaak gebruikten dan [eisers] en dat de brug inmiddels ook werd gebruikt door de koper van een deel van het perceel van [eisers] Verder deed hij een voorstel voor een methode om tot vaststelling van een verdeelsleutel voor de kosten van een nieuwe brug te komen.
2.14.
Bij e-mail van 26 september 2019 heeft de advocaat van de Erven en [gedaagde 2] de advocaat van [eisers] gevraagd om op zijn bericht van 9 juli 2019 te reageren.
2.15.
Bij e-mail van 7 oktober 2019 heeft de advocaat van [eisers] geantwoord dat [eisers] de opgevraagde offertes pas net had ontvangen. Hij benadrukte dat [eisers] geen verantwoordelijkheid voelde voor het onderhoud van de brug, deels omdat hij meende dat de brug niet zijn eigendom was en deels omdat hij meende dat de brug beschadigd was door het zware landbouwverkeer van de pachters van de Erven. Hij stelde voor de offertes door te sturen en aan de hand daarvan mogelijke oplossingen te bespreken.
2.16.
Op 19 december 2019 hebben [eisers] , [gedaagde 2] en de advocaten van partijen met elkaar gesproken over de door [eisers] bij Bouwbedrijf Lispet opgevraagde offertes en de problemen rond de brug. [eisers] heeft tijdens deze bespreking een voorstel gedaan voor de verdeling van de kosten op basis van de offerte voor de brug voor standaard verkeer à € 37.277,09 inclusief BTW. Partijen verschillen van mening over wat het voorstel van [eisers] precies inhield.
2.17.
Begin 2020 hebben de Erven hun percelen verkocht aan een derde.
2.18.
Bij e-mail van 3 maart 2020 heeft de advocaat van [eisers] de advocaat van de Erven en [gedaagde 2] gevraagd om binnen een week op het bod van 19 december 2019 te reageren, bij gebreke waarvan [eisers] hen zonder nadere aankondiging in rechte zou betrekken.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagden] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is hem de hierdoor geleden schade te vergoeden. Ook vordert hij veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 40,723,41, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagden] meent dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde 2] en de Erven onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers]
4.2.
[eisers] meent dat dit het geval is, kort gezegd omdat (pachters van) [gedaagde 2] en de Erven de brug hebben beschadigd en omdat zij de onderhandelingen over vervanging van de brug hebben afgebroken op een moment dat dit volgens hem niet meer mocht.
4.3.
Op de verweren van [gedaagden] wordt hierna per onderwerp ingegaan.
De vorderingen jegens [gedaagde 2]
4.4.
In de dagvaarding staan geen verwijten aan het adres van [gedaagde 2] in persoon.
Ter zitting heeft [eisers] uitgelegd dat hij [gedaagde 2] niet alleen als vertegenwoordiger van de Erven maar ook in persoon heeft gedagvaard, omdat hij [gedaagde 2] soms over de brug zag rijden. Het was voor [eisers] niet altijd duidelijk waar [gedaagde 2] en andere gebruikers van de brug naartoe gingen. Volgens [eisers] konden zij ook op weg zijn naar de verderop gelegen percelen van [gedaagde 2]. Verder stond [gedaagde 2] ook in de eerste brief van de advocaat als cliënt vermeld.
4.5.
[gedaagde 2] heeft ter zitting verteld dat er een sloot tussen zijn percelen en het perceel van [eisers] ligt, waardoor zijn percelen niet via de brug te bereiken zijn. [eisers] heeft dit niet ontkend.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 2] de onderhandelingen over de vervanging van de brug niet voor zichzelf, maar voor de Erven heeft gevoerd.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat [gedaagde 2] heeft bijgedragen aan de verkeersstromen over de brug, en dat vaststaat dat hij voor zichzelf geen onderhandelingen heeft afgebroken. Dit betekent dat er geen onrechtmatig gedrag van [gedaagde 2] in persoon jegens [eisers] is komen vast te staan. De rechtbank zal de vorderingen tegen [gedaagde 2] in persoon daarom afwijzen.
De vorderingen jegens de Erven
4.8.
De rechtbank zal ook de vorderingen jegens de Erven afwijzen, en wel om de volgende redenen.
Beschadiging van de brug
4.9.
[eisers] stelt in de dagvaarding dat de pachters van de Erven in de periode van 2010 tot en met 2015 schade aan de brug hebben toegebracht en dat de Erven voor die schade verantwoordelijk zijn. [eisers] heeft de Erven in 2016, 2017 en 2018 voor de schade aansprakelijk gesteld.
4.10.
De Erven Van der Ploeg vinden dat de verwijten over beschadiging van de brug niet (duidelijk) in de dagvaarding stonden. Verder menen zij dat de schade aan de brug te verklaren is door ouderdom en het feit dat er nooit onderhoud is gepleegd aan de brug. Tot voor kort ontkende [eisers] namelijk dat hij de eigenaar was. Verder wijzen zij erop dat [eisers] zelf ook met bedrijfswagens over de brug reed, en ontkennen zij aansprakelijk te zijn voor eventuele schade die hun pachters zouden hebben veroorzaakt.
4.11.
Los van de vraag of het verwijt van de beschadiging van de brug duidelijk genoeg in de dagvaarding staat, is dit verwijt onvoldoende onderbouwd om de vorderingen van [eisers] op deze grond toe te wijzen.
[eisers] heeft in zijn stukken en ter zitting gesteld dat de pachters van de Erven de brug hebben beschadigd door er met zwaar landbouwmaterieel overheen te rijden. De Erven hadden echter in de correspondentie vóór deze procedure al gezegd dat zij menen dat de staat van de brug te wijten is aan ouderdom, een gebrek aan onderhoud, en mogelijk ook aan het gebruik van anderen dan zijzelf en hun pachters. Desondanks is in de dagvaarding niet toegelicht wie wanneer en hoe vaak met welk materieel over de brug reed, en welke schade dit mogelijk heeft veroorzaakt. In het dossier zitten ook geen afbeeldingen van de brug of een beschrijving van de brug en de schade.
De stellingen van [eisers] zijn daarom ook te weinig concreet om hem toe te laten tot bewijslevering over de gestelde beschadiging van de brug.
Afbreken onderhandelingen
4.12.
Verder stelt [eisers] dat de onderhandelingen over vervanging van de brug tussen hem en de Erven al zover waren gevorderd, dat de Erven die niet zomaar meer mochten afbreken. Volgens [eisers] verschilden partijen alleen nog van mening over de verdeelsleutel van de kosten van herstel of vervanging van de brug.
4.13.
Volgens de Erven lagen partijen op het punt van de verdeelsleutel nog ver uit elkaar, en waren zij het ook op andere onderdelen nog niet eens. De Erven noemen onder meer de legeskosten, de kosten voor verwijdering van de brug, het toekomstige onderhoud van de brug, het gebruik van de brug, en de kosten voor het vastleggen van de eigendom van de brug.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat het afbreken van de onderhandelingen door de Erven niet onrechtmatig is, en wel om de volgende redenen.
4.14.1.
In ons recht geldt het beginsel van contractsvrijheid, wat inhoudt dat burgers zelf mogen kiezen of en met wie zij een overeenkomst willen aangaan. Ieder van de onderhandelende partijen is daarom in beginsel vrij om onderhandelingen af te breken. Dit is alleen anders als dat afbreken onaanvaardbaar is, óf omdat de wederpartij er gerechtvaardigd op vertrouwde dat de overeenkomst tot stand zou komen óf in verband met andere omstandigheden.
4.14.2.
Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat partijen de in 2017 opgevraagde offertes niet inhoudelijk hebben besproken, en dat zij tussen 2017 en 2019 nauwelijks contact hebben gehad over de brug. Het aanbod van de Erven in de brief van 27 mei 2019 om de kosten voor vervanging van de brug 50/50 te delen, heeft [eisers] afgeslagen zonder een tegenbod te doen. Verder blijkt uit de e-mails van 9 juli 2019 en 7 oktober 2019 dat partijen voor de bespreking van 19 december 2019 nog op meerdere belangrijke punten flink van mening verschilden. Uit de correspondentie blijkt ook dat partijen voor het gesprek op 19 december 2019 alleen standpunten uitwisselden; van onderhandelingen was nog geen sprake. De advocaat van [eisers] schreef in zijn bericht van 18 juni 2019 zelfs expliciet dat de onderhandelingen wat hem betreft pas konden beginnen wanneer de door [eisers] opgevraagde offertes binnen waren (“
Zo’n offerte moet er toch komen willen wij de mogelijkheid van een regeling kunnen beproeven.”).
4.14.3.
Verder bleek tijdens de mondelinge behandeling dat partijen de offerte van Lispet à € 37.277,09 inclusief BTW tijdens hun gesprek op 19 december 2019 weliswaar tot uitgangspunt hebben genomen, maar ook dat zij het niet eens waren over hoe zij moesten omgaan met de grootste post op die offerte: € 8.227,75 exclusief BTW (= € 9.955,58 inclusief BTW) voor verwijdering van de oude brug. Verder heeft [eisers] niet weergesproken dat de onderhandelingen ook nog over de door de Erven genoemde onderwerpen gingen en dat partijen het op deze punten nog niet eens waren.
4.14.4.
Partijen verschillen van inzicht over welk aanbod [eisers] de Erven tijdens het gesprek op 19 december 2019 precies heeft gedaan, en ook over wat [gedaagde 2] precies heeft gezegd bij het afscheid na het gesprek. Vast staat wel dat [gedaagde 2] het aanbod van [eisers] niet namens de Erven heeft geaccepteerd, en dat er door de Erven geen tegenbod is gedaan.
4.14.5.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de onderhandelingen tussen partijen niet zo ver waren gevorderd dat [eisers] er op mocht vertrouwen dat er een overeenkomst tussen hem en de Erven tot stand zou komen. Het dossier, zoals dat aan de rechtbank is voorgelegd, bevat ook geen handvatten voor de stelling dat partijen na het gesprek van 19 december 2019 nog verder zouden praten. [eisers] heeft geen omstandigheden gesteld die maken dat het afbreken van de onderhandelingen door de Erven desondanks onaanvaardbaar was.
Conclusie
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat gedaagden niet onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld. De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] daarom afwijzen.
4.16.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114)
Totaal € 3.165,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 3.165,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: