ECLI:NL:RBDHA:2021:12972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
AWB 20/7469 en AWB 20/3037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht van EU-burger op basis van onvoldoende bewijs van duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsdocument aangevraagd op basis van zijn huwelijk met een Roemeense referente, maar de Staatssecretaris heeft zijn aanvraag afgewezen en het verblijfsrecht met terugwerkende kracht beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser en referente onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat de eiser verkeerde gegevens heeft overgelegd over zijn relatie. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende feitelijke basis was om het verblijfsrecht van de eiser per 31 januari 2014 te beëindigen, maar dat de relatie op 12 december 2018 wel degelijk was geëindigd. De rechtbank vernietigde het besluit van de Staatssecretaris voor zover het betrekking had op de beëindiging van het verblijfsrecht per 31 januari 2014 en stelde de beëindiging vast op 12 december 2018. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/7469 en AWB 20/3037

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

In het besluit van 30 augustus 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een document ‘duurzaam verblijf als burger van de Unie, afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit van 19 maart 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld (zaaknummer AWB 20/3037).
Hij heeft ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist (zaaknummer AWB 20/7470).
In het besluit van 18 maart 2020 heeft verweerder vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser als gemeenschapsonderdaan nimmer heeft bestaan en daarom met ingang van 31 januari 2014 dient te worden beëindigd. Eiser is aangezegd Nederland en de Europese Unie (EU) binnen vier weken te verlaten. Eiser heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft ook tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld (zaaknummer AWB 20/7469).
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Albanese nationaliteit. Op [2013] is eiser in Roemenië gehuwd met [referente] , van Roemeense nationaliteit (referente). Op 6 augustus 2013 heeft eiser een verblijfsdocument op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aangevraagd voor verblijf als familielid van een burger van de Unie. Bij besluit van 31 januari 2014 is dit verblijfsdocument aan eiser verleend. Op 16 januari 2019 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw voor ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ ingediend.
2. Naar aanleiding van een proces-verbaal van 28 augustus 2018 van de politie, waarin eiser heeft verklaard dat hij een relatie heeft met een andere vrouw van Albanese nationaliteit, is bij verweerder twijfel ontstaan of eiser nog voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als gemeenschapsonderdaan. Verweerder is daarom een onderzoek gestart naar het (voort)bestaan van de huwelijksrelatie van eiser met referente. Verweerder heeft eiser gevraagd om bewijsstukken te verstrekken die de feitelijke samenwoning en de echtheid en duurzaamheid van de relatie met referente vanaf 31 januari 2014 aantonen. Eiser heeft in dat kader onder meer foto’s, inkomensgegevens, vliegtickets en WhatsApp gesprekken van hem en referente overgelegd. Daarnaast zijn eiser en referente op 3 februari 2020 gehoord.
De bestreden besluiten
3. Verweerder stelt zich op basis van het onderzoek op het standpunt dat het (afhankelijk) verblijfsrecht van eiser als familielid van een gemeenschapsonderdaan nimmer heeft bestaan en heeft om die reden het verblijfsrecht met ingang van 31 januari 2014 beëindigd. Volgens verweerder is met de overgelegde stukken niet bewezen dat eiser en referente vanaf 31 januari 2014 feitelijk hebben verbleven op de Brp-adressen. Daarnaast wordt met de overgelegde ongedateerde foto’s en WhatsApp gesprekken, de vliegtickets, de brieven van het ziekenhuis en de inkomensgegevens volgens verweerder niet de echtheid en duurzaamheid van de relatie aangetoond. Bovendien hebben eiser en referente tijdens hun gehoren veelvuldig tegenstrijdig, onwetend en ongeloofwaardig verklaard over elkaar, hun huwelijksrelatie, hun verblijf op de Brp-adressen en over hun werk en inkomen. Daaruit blijkt niet dat tussen eiser en referente sprake is geweest van een echte en duurzame huwelijkse relatie en dat zij vanaf 31 januari 2014 in Nederland hebben samengewoond. Verweerder concludeert dat de toekenning van het verblijfsrecht aan eiser berust op onjuiste gegevens en/of valse voorwendselen, waardoor hij nimmer rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft verkregen. Eiser heeft daarom ook geen verblijfsrecht opgebouwd dat kan leiden tot verlening van een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat ten onrechte wordt getwijfeld aan de oprechtheid van zijn huwelijksrelatie met referente. Eiser en referente staan al meer dan vijf jaar inschreven op hetzelfde Brp-adres, waar zij een gemeenschappelijke huishouding voeren. Eiser verwijst naar de verklaring van referente van 14 april 2020. Volgens eiser heeft hij met de overgelegde informatie voldaan aan zijn bewijslast dat er sprake is van een echte en duurzame relatie. Eiser meent dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd en dat de toelichting in zijn e-mail van 3 april 2020 op de afgelegde verklaringen ten onrechte niet is betrokken. Volgens eiser is de gemaakte belangenafweging voor de beëindiging van het verblijfsrecht gelet op het tijdsverloop onvoldoende. Eiser voert verder aan dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat niet in het besluit staat naar welk land hij moet terugkeren.
Rechtmatig verblijfsrecht
5. Op grond van artikel 8:16 van het Vb eindigt het rechtmatig verblijf niet zolang de vreemdeling aan de in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 genoemde voorwaarden voldoet. In specifieke gevallen van redelijke twijfel kan verweerder onderzoeken of aan de voorwaarden wordt voldaan.
6. Op grond van artikel 8.25 van het Vb 2000 kan verweerder het rechtmatig verblijf beëindigen in geval van rechtsmisbruik of indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf.
7. Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser nimmer (een van een EU-onderdaan afgeleid) verblijfsrecht heeft gehad, omdat hij geen juiste gegevens heeft verstrekt over de huwelijkse relatie en zijn samenwoning met referente in Nederland en of hij het rechtmatig verblijf van eiser met ingang van 31 januari 2014 heeft mogen beëindigen. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser vanaf 31 januari 2014 niet aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. Hierin is verweerder niet geslaagd.
8. Verweerder heeft met het besluit van 31 januari 2014 in eerste instantie een echte en duurzame relatie tussen eiser en referente erkend. Eiser en referente zijn (nu) nog gehuwd en zij hebben vanaf 31 januari 2014 in Nederland steeds op dezelfde Brp-adressen ingeschreven gestaan. Zo hebben eiser en referente zich op 31 januari 2014 in de Brp van de gemeente [woonplaats] ingeschreven op het adres [adres] . Vanaf 14 februari 2014 staan zij beiden ingeschreven op het adres van [adres] in [woonplaats] , vanaf 19 januari 2015 op het adres [adres] in [woonplaats] , vanaf 10 december 2015 op het adres [adres] in [woonplaats] , vanaf 10 februari 2016 op het adres [adres] in [woonplaats] , vanaf 18 juli 2018 op het adres [adres] in [woonplaats] en vanaf 5 december 2018 op hun huidige adres [adres] in [woonplaats] .
9. Het standpunt van verweerder dat de verklaringen die eiser en referente hebben afgelegd tijdens de gehoren tegenstrijdig, onwetend en ongeloofwaardig zijn in de zin dat op grond hiervan niet aannemelijk is dat zij in Nederland een relatie hebben gehad en eiser daardoor een afgeleid verblijfsrecht heeft verkregen, kan de rechtbank niet volgen. De verklaringen van eiser en referente over de adressen en woonplaatsen komen met elkaar overeen, evenals hun verklaringen over de perioden van hun gezamenlijk verblijf op de Brp-adressen. Dat hun verklaringen over die perioden niet exact overeenkomen met de periode van de Brp-inschrijvingen, acht de rechtbank minder relevant. Immers de verklaringen zelf stemmen wel met elkaar overeen. Eiser en referente hebben beiden verklaard dat zij altijd samen zijn geweest en met zijn tweeën hebben gewoond en soms met derden. Er zijn een aantal specifieke elementen in hun beide verklaringen die op zodanige wijze met elkaar overeenstemmen dat deze geen grond kunnen vormen dat eiser en referente niet hebben samengewoond op de Brp-adressen. Zo hebben eiser en referente beiden verklaard dat zij van [woonplaats] naar [woonplaats] zijn verhuisd omdat het een problematische wijk was en dat hun kat werd mishandeld. [1] Over hun samenwoning in [woonplaats] hebben eiser en referente beiden verklaard dat zij daar tijdelijk woonde omdat hun gehuurde appartement in [woonplaats] nog niet klaar was. [2] Verder hebben eiser en referente gelijkluidend verklaard over de inwoning bij de broer van eiser op de [adres] in [woonplaats] en over hun inwoning bij die broer op het [adres] in [woonplaats] . [3] Ook de verklaringen over de periode van hun verblijf en de inrichting van de woning aan het [adres] in [woonplaats] komen met elkaar overeen. Verder hebben zij beiden verklaard dat de vrouw van eisers broer, [A] , op dat adres bij hun in huis woonde. Tenslotte hebben eiser en referente allebei verklaard dat zij voor hun woning aan de [adres] in [woonplaats] de vloer, de koelkast en nog wat meubels hebben overgenomen. [4]
10. Hoewel verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser en referente ook op punten vaag en tegenstrijdig hebben verklaard, acht de rechtbank deze vaagheden en tegenstrijdigheden niet van dien aard dat daarop de stelling dat geen sprake is geweest van een relatie en samenwoning kan worden gebaseerd. De verklaringen die niet met elkaar overeenstemmen gaan over de hoogte van de huur van enkele van de door hen gehuurde panden, wie deze betaalde, of de woning via Funda of met hulp van een makelaar is gevonden en over hun beider werk en inkomen. Eiser heeft in een e-mail van 3 april 2020 uitleg gegeven aan de verschillen in deze verklaringen. Verweerder heeft aan deze uitleg geen betekenis toegekend omdat die achteraf is gegeven en dat eiser in deze uitleg tegenstrijdigheden kloppend heeft gemaakt. De rechtbank ziet in de door eiser gegeven uitleg een reactie op de bevindingen van verweerder waarin eiser de afgelegde verklaringen aanhaalt, deze niet tegenspreekt, maar daaraan een uitleg geeft. Van het kloppend maken van tegenstrijdigheden is de rechtbank in het e-mailbericht niet gebleken. Het besluit is op dit punt dus niet deugdelijk gemotiveerd.
11. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaringen onvoldoende grondslag bieden voor de vaststelling dat eiser aangaande zijn relatie verkeerde gegevens heeft overgelegd op grond waarvan hem van meet af aan verblijfsrecht kan worden onthouden. Er bestaat dus onvoldoende feitelijke grondslag om het verblijfsrecht van eiser met ingang van 31 januari 2014 te beëindigen.
12. De rechtbank is van oordeel dat de stukken wel voldoende aanknopingspunten bieden dat de relatie van eiser en referente op enig moment is beëindigd. Verweerder heeft in dat kader betekenis kunnen toekennen aan de processen-verbaal van bevindingen van
12 december 2018 en 28 augustus 2018 en het proces-verbaal van verhoor van 13 december 2018. Deze processen-verbaal maken onderdeel uit van het dossier. Uit deze processen-verbaal kan worden opgemaakt dat de relatie tussen eiser en referent op enig moment is beëindigd. Dit wordt blijkens het proces-verbaal van 12 december 2018 ook nog eens bevestigd door een vriendin van referente. Op basis van deze processen-verbaal kan worden vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser in ieder geval op 12 december 2018 is geëindigd.
Duurzaam verblijfsrecht
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het verblijfsrecht van eiser per 31 januari 2014 is beëindigd. Wel kan gelet op ro. 14 worden vastgesteld dat eiser niet ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
14. Het standpunt van eiser dat verweerder in zijn bestreden besluit II wat betreft de belangenafweging niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het besluit in primo van 18 maart 2020, kan de rechtbank niet volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser geen belangen heeft opgevoerd die in de besluitvorming hadden moeten worden meegewogen. Het enkel noemen van tijdsverloop is onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit
15. Eiser heeft aangevoerd dat in het terugkeerbesluit ten onrechte niet is opgenomen naar welk land hij moet terugkeren. Het terugkeerbesluit is volgens eiser daarom onvoldoende gemotiveerd en onrechtmatig. Eiser verwijst naar uitspraak van het Hof van Justitie EU van 14 mei 2021 in de zaak FMS en anderen tegen Hongarije. [5]
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit II heeft gemotiveerd dat eiser niet meer in Nederland mag zijn, dat hij binnen vier weken Nederland dan wel de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland moet verlaten en dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn vertrek. Uit het bestreden besluit volgt dat eisers land van herkomst Albanië is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd naar welk land eiser moet terugkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
17. Het standpunt van verweerder dat eiser nimmer een rechtmatig van referente afgeleid verblijfecht heeft gehad, berust op een onvoldoende feitelijke grondslag. Het besluit waarmee het verblijfsrecht met ingang van 31 januari 2014 is beëindigd, komt gelet hierop voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is wat de beëindiging met ingang van 31 januari 2014 betreft gegrond. Omdat aan de hand van de onderzoeksgegevens kan worden vastgesteld dat het verblijfsrecht in ieder geval op 12 december 2018 (datum proces-verbaal) is geëindigd, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en de beëindiging van het verblijfsrecht ook op die datum vaststellen. De afwijzing van de aanvraag omdat eiser niet vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, is gelet hierop juist. De rechtbank verklaart het beroep op dit punt ongegrond zij het met verbetering van gronden.
Griffierecht en proceskosten
18. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten van tweemaal € 178,- moet vergoeden.
19. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 748,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,--.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit besluit en dat het verblijfsrecht eindigt op 12 december 2018;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is vastgesteld dat eiser vanaf 31 januari 2014 geen verblijfsrecht heeft;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van totaal € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, mr. L.A. Banga en mr. M. den Heijer, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 14 september 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verslag gehoor, pagina 4 en 16.
2.Verslag gehoor, pagina 5 en 17.
3.Verslag pagina’s 6-7 en 17-19.
4.Verslag gehoor, pagina 8 en 20.
5.ECLI:EU:C:2020:367, r.o. 115.