ECLI:NL:RBDHA:2021:12971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
20/6441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van de IKB-berekening na ontslag van een ambtenaar

In deze zaak heeft eiser, een voormalig ambtenaar, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin zijn bezwaar tegen de afrekening van zijn Individueel Keuzebudget (IKB) na zijn ontslag ongegrond werd verklaard. Eiser was werkzaam als adviserend geneeskundige met een formele arbeidsduur van 1 uur per week en ontving meer-uren op declaratiebasis. Na zijn ontslag op 1 augustus 2019, was eiser van mening dat de berekening van zijn IKB-uren niet correct was, omdat deze enkel gebaseerd was op zijn formele uren en niet op de daadwerkelijk gewerkte meer-uren. De rechtbank heeft op 24 november 2021 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de formele uren van het dienstverband terecht als uitgangspunt zijn genomen voor de berekening van de IKB-uren. De rechtbank stelde vast dat de gewerkte meer-uren niet onder het begrip 'salaris' vallen en dat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen de wijze van betaling van deze uren. Hierdoor kon de rechtbank niet ingaan op de inhoudelijke discussie over de rechtsgrond van de uitbetaling van de meer-uren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. ten Broek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.L. Chan).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2019 is eiser medegedeeld dat zijn aanstelling van rechtswege verstrijkt op 1 augustus 2019.
Bij besluit van 7 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Zijdens verweerder was ook aanwezig [A] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft zich inmiddels neergelegd bij het ontslag, maar is het niet eens met hoe zijn financiële afspraken bij het ontslag zijn afgewikkeld.
1.1.
Eiser was na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd werkzaam voor verweerder in de functie van adviserend geneeskundige (academisch expert C, salarisschaal 12) van 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2019 op basis van opeenvolgende tijdelijke aanstellingen met een formele arbeidsduur van 1 uur per week. Eiser kreeg meer-uren betaald op declaratiebasis.
Verweerder heeft in de eindafrekening de financiële afspraken van eiser berekend op basis van het salaris, dat eiser op grond van zijn aanstelling van 1 uur per week ontving. Eiser wil echter een eindafrekening ontvangen die mede op basis van de door hem gewerkte meer-uren is berekend.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser is er naar aanleiding van zijn ontslag door zijn gemachtigde op gewezen dat hem over de feitelijk gewerkte meer-uren Individueel keuze budget (IKB) dient te worden uitbetaald over de periode van 1 januari 2017 [1] tot 1 augustus 2019. In de periode 1 augustus 2016 tot 1 januari 2017 dienen aan hem vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, levensloopbijdrage en bovenwettelijk verlof, ofwel de voorlopers van het IKB, ook over de feitelijk gewerkte meer-uren te worden uitbetaald.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens verweerder heeft eiser over de meer-uren geen aanspraak op een vergoeding van IKB of de voornoemde voorlopers van het IKB, omdat het IKB en de voorlopers van het IKB alleen over het salaris van de formele arbeidsduur verschuldigd zijn.
Wat zijn de regels?
4. De relevante artikelen van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
De rechtmatigheid van de tijdelijke aanstellingen van eiser en de betalingen aan hem door verweerder gedurende het dienstverband, is in rechte vast komen te staan, omdat eiser tegen de betreffende besluiten en salarisstroken geen rechtsmiddel heeft ingesteld. Dit betekent dat een inhoudelijke discussie over de rechtsgrond waarop aan eiser de meer-uren zijn uitbetaald, nu niet meer mogelijk is. Overigens ziet de rechtbank in hetgeen eiser in dit verband ter zitting naar voren heeft gebracht, geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het uitbetalen van de meer-uren op declaratiebasis niet zou mogen plaatsvinden. Eiser heeft immers om hem moverende redenen (teneinde zijn flexibiliteit te behouden) voor een aanstelling van 1 uur per maand gekozen en met het uitbetalen op declaratiebasis van de gewerkte meer-uren ingestemd, terwijl hij daartoe niet was verplicht en bezwaar kon maken tegen de wijze van betaling van de gewerkte meer-uren. Dat eiser destijds niet op de hoogte was van alle gevolgen van deze keuze, maakt het vorenstaande niet anders. Eiser had zich bij het aangaan van werkafspraken kunnen laten informeren over de (financiële) gevolgen daarvan.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht de formele uren van het dienstverband als uitgangspunt heeft genomen voor de berekening van de IKB-uren van eiser. Uit artikel 3:28 ARG in combinatie met artikel 1:1, eerste lid, sub qq en rr ARG volgt dat voor de berekening van het IKB, het salaris en de salaristoelagen van de formele arbeidsduur worden meegenomen. Het begrip ‘salaris’ is dus gekoppeld aan de ‘formele arbeidsduur’ (artikel 1:1, eerste lid, sub qq, in samenhang met sub g ARG). Hieruit volgt dat de gewerkte meer-uren niet onder het begrip ‘salaris’ vallen. De uren die eiser meer werkte konden door hem gedeclareerd worden en zijn op declaratiebasis uitbetaald – zoals de rechtbank begrijpt als een soort kostenvergoeding – en niet als een salaristoelage of overwerkuren. Dat de uitbetaling van de meer-uren geen onderdeel van het salaris uitmaakten, kon eiser ook op zijn salarisstrookjes zien. Eiser had tegen zijn loonstrookjes bezwaar kunnen maken indien hij van mening was dat de salarisberekening niet correct was.
Het vorenstaande geldt eveneens met betrekking tot de stelling van eiser dat hij in de periode 1 augustus 2016 – 1 januari 2017 te weinig vakantietoeslag, eindjaaruitkering, levensloopbijdrage en bovenwettelijk verlof heeft ontvangen. Al deze componenten werden op basis van de formele uren van de aanstelling berekend. Eiser heeft nooit eerder bezwaar gemaakt tegen de wijze van de berekening van de voornoemde componenten, waardoor de betreffende berekeningen in rechte vast zijn komen te staan en in deze beroepsprocedure niet ter discussie kunnen worden gesteld.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) (van 01-10-2017 t/m 31-12-2019)
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
1. Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder (voor zover hier van belang):
e. arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;
g. formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;
k. overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar voor wie de bijzondere werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht verricht boven de feitelijke arbeidsduur per week;
qq. salaris: maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van diens formele arbeidsduur;
rr. salaristoelagen: de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniëntentoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de ambtenaar zijn toegekend en die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging gerekend;
ww. vakantietoelage: jaarlijkse toelage van 8% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n), hetgeen met ingang van 1 januari 2017 een vast onderdeel van het Individueel Keuze Budget vormt.
Paragraaf 5 Individueel Keuzebudget
Artikel 3:27 Algemeen
1. De ambtenaar heeft recht op een Individueel Keuzebudget, hierna te noemen: IKB.
(..)
3. Het IKB is een maandelijks, in geld uitgedrukt budget dat de ambtenaar naar keuze kan gebruiken voor de doelen, genoemd in artikel 3:29, op de wijze zoals vastgelegd in deze paragraaf.
Artikel 3:28 Opbouw IKB
1. Het IKB wordt per maand opgebouwd en bestaat uit een deel waarover pensioen wordt opgebouwd en een deel waarover geen pensioen wordt opgebouwd.
2. Het deel van het IKB waarover pensioen wordt opgebouwd bedraagt:
a. 8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris vermeerderd met de salaristoelagen genoemd in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 146,65 bij een volledig dienstverband, en
b. 6% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dienverstande dat dit ten minste een bedrag is van € 145,83 bij een volledig dienstverband, en
c. 1,5% van het in de maand van opbouw geldende salaris, voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met dien verstande dat dit ten minste een bedrag is van € 33,33bij een volledig dienstverband.
3. Het deel van het IKB waarover geen pensioen wordt opgebouwd bedraagt:
a. 0,8% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, en
b. indien en voor zolang hoofdstuk 9a van toepassing is op de ambtenaar, 1% van het voor de ambtenaar in de maand van opbouw geldende salaris, met dien verstande dat dit voor maximaal 20 jaar geldt, tenzij artikel 9a:9 lid 1, onderdeel b van toepassing is.
4. Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald dan wordt het IKB in die maand berekend op basis van het uitbetaalde salaris en de uitbetaalde salaristoelage(n). Ontvangt de ambtenaar in een maand geen salaris dan wordt in die maand geen IKB opgebouwd.
5. Indien in een maand het salaris en de toegekende salaristoelage(n) gedeeltelijk zijn uitbetaald op grond van artikel 7:3 lid 2 tot en met 4 dan wordt, in afwijking van lid 4 van dit artikel, het IKB in die maand berekend op basis van het volledige salaris en toegekende salaristoelage(n).
6. Het college kan bronnen toevoegen aan het IKB. Een bron kan zijn een persoonlijk budget, voor zover dat in de gemeente bestaat en niet is opgenomen in de TOR zoal somschreven in paragraaf 7 van hoofdstuk 3.
7. Op de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:1 is lid 2, onderdeel c van dit artikel niet van toepassing. De vorige volzin geldt niet voor de ambtenaar bedoeld in artikel 9b:50.

Voetnoten

1.Verweerder heeft het IKB in zijn organisatie per 1 januari 2017 ingevoerd.