ECLI:NL:RBDHA:2021:12960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
NL21.4032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met betrekking tot bekering tot het bahai-geloof

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw die zich heeft bekeerd tot het bahai-geloof. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar asielaanvraag afgewezen, omdat hij de bekering niet geloofwaardig achtte. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 september 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij ook de echtgenoot van eiseres betrokken was. Eiseres heeft verklaard dat zij en haar echtgenoot vanwege hun bekering tot het bahai-geloof problemen ondervinden in Iran, waar zij als afvalligen worden gezien en vrezen voor vervolging en zelfs de doodstraf.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en de beoordeling van de staatssecretaris zorgvuldig gewogen. De staatssecretaris had de identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig geacht, maar de verklaringen over haar bekering werden als summier en oppervlakkig beschouwd. Eiseres heeft betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de risico's die zij bij terugkeer naar Iran loopt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bekering ongeloofwaardig is bevonden en dat hij niet heeft onderzocht of eiseres bij terugkeer in Iran risico loopt op vervolging.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat de zaak samenhangt met het beroep van de echtgenoot van eiseres, waarvoor de staatssecretaris al proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4032

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

mede voor haar minderjarige dochter [naam 2],
V-nummers: [nummer] en [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

ProcesverloopBij besluit van 21 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het beroep van de echtgenoot van eiseres [2] , op 3 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S.L. Moallemzadeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 1 mei 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij en haar echtgenoot zijn bekeerd tot het bahai-geloof. Met de bekering van haar echtgenoot veranderde hun leven en heeft ook eiseres zich in zijn geloof verdiept. Zij ontdekte dat de islam voor haar niet meer voldeed en heeft hiervan afstand genomen. Haar echtgenoot heeft vanwege zijn bekering problemen ondervonden en wordt gezocht door de Iraanse autoriteiten. Eiseres en haar echtgenoot worden door de Iraanse autoriteiten als afvalligen gezien. Eiseres vreest bij terugkeer de doodstraf te krijgen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Verweerder acht de verklaringen van eiseres dat zij zich heeft bekeerd tot het bahai-geloof niet geloofwaardig. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres summier en oppervlakkig heeft verklaard over de motieven voor en het proces van bekering. Volgens verweerder worden de ontoereikende verklaringen van eiseres niet gecompenseerd door haar kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten die zij hiervoor verricht.
4. Eiseres betwist dat zij ongeloofwaardig heeft verklaard. Verder meent zij dat verweerder onvoldoende heeft betrokken dat zij bij terugkeer naar haar land van herkomst als afvallige gevaar zal lopen. Ook overigens heeft verweerder onvoldoende meegewogen of eiseres bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen richt verweerder zich volgens werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18) op drie elementen, te weten: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van het nieuwe geloof en (iii) de activiteiten die een persoon onderneemt, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken.
6. Volgens de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 mei 2021 [4] is verweerder gehouden om in de motivering van zijn besluit zijn beoordeling van de andere twee elementen, (ii) kennis en (iii) activiteiten, te betrekken, ook al ligt het zwaartepunt nog steeds bij (i) de motieven voor en het proces van bekering. Ook in de situatie dat een vreemdeling ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering heeft afgelegd, zal verweerder kenbaar moeten motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de andere twee elementen vindt en indien die verklaringen overtuigend zijn, waarom deze verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
Motieven voor en proces van bekering
7. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres met haar verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich heeft bekeerd tot het bahai-geloof.
8. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte opgemerkt dat eiseres summier en vaag heeft verklaard over haar onderzoek naar andere religies. Eiseres heeft verklaard dat zij in 2009 op zoek was naar een religie [5] en dat zij zich tot 2016 heeft verdiept in andere religies. [6] Zij heeft via internet onderzoek gedaan en over het christendom heeft zij wel eens een boekje gelezen. [7] Nu eiseres heeft verklaard dat zij gedurende zeven jaar onderzoek heeft gedaan, mag van haar verwacht worden dat zij hierover uitgebreider en gedetailleerder kan verklaren. In de enkele omstandigheid dat verweerder niet heeft doorgevraagd over het boekje over het christendom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zijn samenwerkingsplicht heeft geschonden. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat de verklaringen van eiseres op dit punt niet overeenkomen met die van haar echtgenoot. Zo heeft de echtgenoot van eiseres verklaard dat hij pas in 2013/2014 met het bahai-geloof in aanraking is gekomen en heeft hij niet verklaard over onderzoek naar het christendom. De uitleg van eiseres dat zij en haar echtgenoot een gescheiden leven leidden, heeft verweerder terecht niet gevolgd. Eiseres heeft immers ook verklaard dat zij en haar echtgenoot samen onderzoek hebben gedaan [8] en dat zij tijdens haar onderzoeken met haar man overlegde. [9]
9. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde gedragsverandering bij haar echtgenoot heeft geleid tot haar interesse in het bahai-geloof. Allereerst heeft verweerder de verklaringen van eiseres over die gedragsverandering algemeen en oppervlakkig kunnen vinden. Zo heeft eiseres verklaard dat haar echtgenoot na zijn bekering anders praatte en anders deed. Ook heeft zij verklaard dat hij enorme rust bracht in het gezin [10] , dat hij zo veranderd was, dat zij meer gerespecteerd werd en weer mocht gaan werken. [11] Eiseres heeft niet met andere - concrete en gedetailleerde - voorbeelden haar relaas op dit punt persoonlijk gemaakt. Verweerder mocht dit van eiseres wel verwachten, nu zij heeft verklaard dat juist die gedragsveranderingen voor haar de aanleiding vormden om zich ook tot het bahai-geloof te bekeren. Eiseres heeft evenmin duidelijk gemaakt waarom het bahai-geloof tot die gedragsverandering heeft geleid. Dat eiseres meent dat zij hierover wél genoegzaam heeft verklaard, neemt de tegenwerpingen niet weg. De rechtbank volgt evenmin het betoog van eiseres dat verweerder op dit punt ten onrechte niet heeft doorgevraagd, nu eiseres op verschillende momenten tijdens het gehoor hiernaar is gevraagd.
10. Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de mogelijke nadelige consequenties van haar bekering een rol hebben gespeeld in haar bekeringsproces. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat gesproken is over de gevolgen en gevaren van bekeren, maar ook dat alles beter is dan te leven zonder geloof. [12] Desgevraagd heeft zij ook verklaard over stress en angst en dat zij vreest voor haar leven en dat van haar dochter en haar man’ [13] , maar hieruit blijkt niet van een zelfstandige afweging die eiseres heeft gemaakt. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat hierover meermalen vragen zijn gesteld en dat van eiseres verwacht mag worden dat zij uitgebreider en gedetailleerder zou kunnen verklaren over hoe bijvoorbeeld de maatschappij, vrienden en familie met de bekering om zouden gaan.
Kennis en activiteiten
11. Verweerder heeft bij het bestreden besluit erkend dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij over (enige) kennis van het bahai-geloof beschikt en dat zij in Nederland activiteiten verricht voor de bahai-gemeenschap. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres verklaard dat zij gedurende haar verblijf in Nederland verschillende bijeenkomsten, congressen en feesten van het bahai-geloof heeft bijgewoond. [14] De rechtbank stelt in dat verband vast dat eiseres alle door verweerder gestelde vragen over het bahai-geloof concreet heeft beantwoord. Ook heeft eiseres een inschrijvingsbewijs overgelegd van de “Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Nederland.”
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter volstaan met de opmerking dat eiseres desondanks niet wordt gevolgd in haar bekering, omdat het zwaartepunt ligt bij de motieven voor en het proces tot bekering en eiseres niet overtuigt dat zij zich vanuit een dieperliggende innerlijke overtuiging heeft bekeerd tot het bahai-geloof.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de overwegingen van de Afdeling in de hiervoor onder 6 aangehaalde uitspraken, met deze enkele overweging onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de overtuigende verklaringen van eiseres over haar kennis en haar (ook door derden bevestigde) activiteiten voor de bahai-gemeenschap, haar - op zichzelf - ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verweerder dient immers, zoals ook in WI 2019/18 is uiteengezet, een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten. In dat verband dient hij de elementen motieven, kennis en activiteiten in onderlinge samenhang met elkaar te bezien. Nu uit het bestreden besluit niet volgt of, en zo ja welk, gewicht verweerder aan de verklaringen van eiseres over de elementen kennis en activiteiten toekent, is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank volgt verweerder niet zonder meer in zijn opvatting dat van compensatie slechts sprake kan zijn als de vreemdeling een genoegzame verklaring heeft voor het feit dat zijn verklaringen over het motief voor en het proces van bekering tekortschieten. Verweerder heeft in de eerste plaats niet onderzocht of eiseres een genoegzame verklaring heeft, daargelaten dat eiseres zelf heeft betoogd dat haar verklaringen op dit onderdeel juist overtuigen. Ook verdraagt deze eis zich niet met het integrale karakter van de door verweerder te verrichten geloofwaardigheidsbeoordeling. Tot slot valt niet in te zien dat verweerder, wanneer eiseres daarvoor een goede uitleg zou hebben, überhaupt nog aan eiseres kan tegenwerpen dat haar verklaringen op dat onderdeel achterblijven. Deze beroepsgrond slaagt.
Risico op vervolging of ernstige schade
12. Niet is in geschil dat verweerder de gestelde afvalligheid niet als relevant element heeft beoordeeld. Verweerder heeft daardoor ook niet in zijn besluitvorming betrokken of eiseres bij terugkeer naar Iran vanwege de gestelde afvalligheid het risico loopt op vervolging of ernstige schade. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de gestelde afvalligheid voor eiseres geen reden is geweest voor vertrek, dat zij vanwege die afvalligheid in Iran nooit problemen heeft ondervonden en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat die er bij terugkeer wél zijn. Ook met deze enkele toelichting heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer geen risico loopt op vervolging of ernstige schade. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres tijdens het nader gehoor bij herhaling heeft verklaard dat zij in Iran als afvallige wordt gezien en dat haar daarom de doodstraf wacht. [15] Verder gaat verweerder hiermee ten onrechte voorbij aan het feit dat eiseres inmiddels als lid van de bahai-gemeenschap in Nederland is geregistreerd en dat zij heeft verklaard dat haar (schoon)familie in Iran van haar bekering op de hoogte is. Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
13. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de gestelde bekering tot het bahai-geloof ongeloofwaardig is bevonden en eiseres bij terugkeer naar Iran geen problemen zal ondervinden.
14. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Er bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het verrichten van een geloofwaardigheidsbeoordeling in eerste instantie is voorbehouden aan verweerder. Verweerder zal dan ook opnieuw op de aanvraag dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
15. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het beroep in deze zaak zodanig samenhangt met het beroep in de zaak van de echtgenoot van eiseres, dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, en verweerder de proceskosten in laatstgenoemde zaak al moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van
eiseres met inachtneming van de uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.zaaknummer NL21.4031.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NLRVS:2021:978.
5.Rapport nader gehoor van 29 juni 2018 en 20 september 2019, p. 24 van 39.
6.Rapport nader gehoor, p. 25 van 39.
7.Rapport nader gehoor, p. 26 van 39.
8.Rapport nader gehoor, p. 26 van 39.
9.Rapport nader gehoor, p. 25 van 39.
10.Rapport nader gehoor, p. 15 van 39.
11.Rapport nader gehoor, p. 8 van 39.
12.Rapport nader gehoor, p. 14 van 39.
13.Rapport nader gehoor, p. 29 van 39.
14.Rapport nader gehoor, p. 31 van 39.
15.Rapport nader gehoor, p. 7, 14, 15 en 25 van 39.