ECLI:NL:RBDHA:2021:12958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
NL21.4031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met betrekking tot bekering tot het bahai-geloof

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Iraanse nationaliteit. Eiser heeft op 1 mei 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat hij afvallige is van de islam en zich heeft bekeerd tot het bahai-geloof. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat de bekering ongeloofwaardig werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 september 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig achtte, maar de bekering tot het bahai-geloof niet. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de schending van de samenwerkingsplicht door de staatssecretaris, overwogen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de bekering ongeloofwaardig is en dat de problemen die eiser als gevolg daarvan stelt te hebben ondervonden ook niet ongeloofwaardig zijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4031

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Taheri),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

ProcesverloopBij besluit van 21 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het beroep van de echtgenote van eiser [2] , op 3 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.L. Moallemzadeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1972 en bezit de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 1 mei 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat hij afvallige is van de islam en is bekeerd tot het bahai-geloof. In februari 2018 ontdekte eiser dat de Iraanse autoriteiten naar hem op zoek waren. Eiser was bang om opgepakt te worden en heeft daarom met zijn gezin Iran verlaten. In Nederland is eiser toegetreden tot de bahai-gemeenschap. Bij terugkeer vreest eiser problemen vanwege zijn afvalligheid en bekering tot het bahai-geloof. Een afvallige krijgt in Iran de doodstraf.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Eveneens acht verweerder geloofwaardig dat eiser zich van de islam heeft afgewend. Verweerder heeft niet geloofwaardig gevonden dat eiser is bekeerd tot het bahai-geloof. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser algemeen en oppervlakkig heeft verklaard over zijn motieven voor en het proces tot bekering. Deze ontoereikende verklaringen worden volgens verweerder niet gecompenseerd door zijn kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten die eiser onderneemt voor de bahai-gemeenschap. Nu de gestelde bekering ongeloofwaardig wordt geacht, worden de problemen naar aanleiding van zijn bekering ook ongeloofwaardig geacht.
4. Eiser voert hiertegen aan dat hij de hem gestelde vragen genoegzaam heeft beantwoord en dat het op de weg van verweerder lag om daar waar nodig door te vragen op de gegeven antwoorden. Door dit niet te doen heeft verweerder zijn samenwerkingsplicht geschonden. Met de toelichting in de zienswijze betwist eiser dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard. Verweerder heeft verder ondeugdelijk gemotiveerd waarom de gestelde bekering niet alsnog geloofwaardig is, nu eiser overtuigt ten aanzien van zijn verklaringen over zijn kennis van het bahai-geloof en de activiteiten die hij hiervoor verricht. Verweerder heeft de geloofwaardig geachte afvalligheid onvoldoende meegewogen in het bestreden besluit. Ook overigens heeft verweerder onvoldoende meegewogen of eiser bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, richt verweerder zich volgens werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18) op drie elementen, te weten: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van het nieuwe geloof en (iii) de activiteiten die een persoon onderneemt, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken.
6. Volgens de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 mei 2021 [4] is verweerder gehouden om in de motivering van zijn besluit zijn beoordeling van de andere twee elementen, (ii) kennis en (iii) activiteiten, te betrekken, ook al ligt het zwaartepunt nog steeds bij (i) de motieven voor en het proces van bekering. Ook in de situatie dat een vreemdeling ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering heeft afgelegd, zal verweerder kenbaar moeten motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de andere twee elementen vindt en indien die verklaringen overtuigend zijn, waarom deze verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
Motieven voor en proces van bekering
7. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over de aanleiding van zijn bekering vaag kunnen vinden. Eiser verklaart hierover dat hij in de periode 2013-2014 via zijn werk [naam 2] ([naam 2]) leerde kennen met wie hij steeds hechter contact kreeg. Hij stelt dat hij via hem in aanraking kwam met het bahai-geloof. [5] Verweerder heeft de verklaringen over deze persoon niet ten onrechte algemeen en oppervlakkig gevonden. Zo heeft eiser verklaard dat [naam 2] een goed mens is, dat zijn persoonlijkheid te maken heeft met zijn liefde, zijn barmhartigheid, zijn gevoelens en gedrag en zijn kijk op dingen. [6] Ook heeft hij verklaard dat het gedrag dat hij liet zien, hem aansprak. [7] Desgevraagd heeft eiser als voorbeeld genoemd dat [naam 2] hem altijd een stap voor was in het tonen van liefde. ‘Hij was altijd aan het zaaien met de zaden van liefde’. [8] Met deze verklaringen heeft eiser niet concreet gemaakt wat de eigenschappen van [naam 2] zijn waardoor hij zich onderscheidt van andere personen in Iran. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hiernaar is gevraagd op een later moment tijdens het gehoor. Dat eiser hierop geen duidelijk antwoord [9] heeft gegeven, is niet in geschil. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling in beroep dat hij deze vraag niet heeft begrepen. Voorafgaand aan het nader gehoor heeft eiser desgevraagd geantwoord dat hij de tolk verstaat en begrijpt. Eiser heeft ook niet aangegeven dat hij moeite had met deze vraag en ook na afloop van het gehoor heeft eiser verklaard dat de tolk het erg goed heeft gedaan.
8. Verweerder heeft ook niet ten onrechte opgemerkt dat eiser vaag heeft verklaard over wat hij van deze [naam 2] heeft geleerd. Eiser heeft verklaard dat hij van [naam 2] dingen heeft gezien, hoe hij dingen zei, wat hij zei en dat hij dat heel mooi vond. [10] Ook heeft hij verklaard dat hij gedurende drie jaar [naam 2] veel vragen heeft gesteld over God en dat zijn antwoorden altijd goed waren. ‘Ik vond het mooi wat hij zei. In die drie jaar was ik helemaal voorbereid …’ Vervolgens heeft de gehoorambtenaar doorgevraagd naar de vragen en de antwoorden, naar de visie van [naam 2] op humaniteit en humaan gedrag, en eiser ook gevraagd voorbeelden te geven. Eiser bleef echter steken in verklaringen als ‘ … hij legde dingen heel mooi uit. Later kwam ik erachter dat de bron van zijn uitleg, dat dit zijn geloof en de profeet waarin hij geloofde was. Maar de uitleg die hij gaf en hoe hij dat definieerde, vond ik mooi en dat trok mij aan’. ‘… zijn kijk op dingen, dat laat allemaal dingen over hem en mij zien. Dat maakte dingen duidelijk aan mij en dat vond ik mooi’. [11] De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat verweerder op dit punt zijn samenwerkingsplicht heeft geschonden. Eerst in de zienswijze heeft eiser toegelicht wat hij van [naam 2] heeft geleerd, maar dit blijkt niet uit het uitvoerige gehoor en evenmin uit de correcties en aanvullingen.
9. Verweerder heeft in dit verband ook vreemd kunnen vinden dat eiser erg gemakkelijk zo een belangrijke keuze heeft gemaakt om tot het bahai-geloof toe te treden. Zo heeft hij verklaard dat een kennismaking met bahai-mensen heeft geleid tot het lidmaatschap van de gemeenschap. [12] Ook heeft hij gezegd dat het ‘niks bijzonders’ was, dat hij daar is voorgesteld, dat er thee werd gedronken en wat werd gepraat. [13] Verweerder heeft daarover niet ten onrechte opgemerkt dat van een weloverwogen en bewuste keuze om toe te treden tot het bahai-geloof geen sprake was. De uitleg van eiser in beroep, dat dit het moment was van zijn externe bekering en dat de interne bekering hieraan voorafging, is een uitleg die niet met zoveel woorden uit het gehoor van eiser blijkt. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij gedurende drie jaar voorafgaand aan de bijeenkomst veel gesprekken heeft gevoerd met [naam 2], maar over een zogenoemde interne bekering heeft hij niet gesproken. Verweerder heeft het daarnaast vreemd kunnen vinden dat eiser niet heeft nagedacht over de mogelijke negatieve consequenties van zijn bekering. Zo heeft eiser verklaard dat hij nooit heeft stilgestaan bij de risico’s of gevaren omdat het genot dat hij ontving bij deelname aan de bijeenkomsten zo groot was. [14] Van eiser mag echter worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de risico’s van een voorgenomen bekering tot een andere religie in Iran, temeer daar eiser ook heeft verklaard dat zijn familieleden vanwege hun bekering Iran hebben moeten verlaten. [15] De rechtbank volgt ook op dit punt niet de stelling van eiser in beroep dat eiser, al dan niet door een onjuiste vertaling, de vraag niet heeft begrepen. Zoals eerder overwogen heeft eiser dit niet aangegeven toen de vraag is gesteld en ook overigens ziet de rechtbank hiervoor geen aanknopingspunten. De toelichting van eiser in beroep en ter zitting dat hij de kans op ontdekking klein achtte en dat hij bereid was het risico te nemen, neemt deze tegenwerping niet weg.
10. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de bekering hem in het dagelijks leven heeft opgeleverd. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij meer tijd doorbrengt met zijn gezin en meer activiteiten met zijn dochter is gaan ondernemen, maar niet duidelijk wordt hoe dit verband houdt met zijn nieuwe geloof. Verwacht mag worden dat eiser hierover kan vertellen en dat hij deze positieve aspecten persoonlijk kan maken. Voor zover eiser heeft getracht daarover in de zienswijze verduidelijking te geven, heeft verweerder terecht opgemerkt dat niet inzichtelijk is waarom eiser dit niet tijdens het gehoor dan wel bij de correcties en aanvullingen heeft gedaan.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser onvoldoende geloofwaardig heeft verklaard over zijn motieven voor en het proces van bekering.
Kennis en activiteiten
12. Verweerder heeft bij het bestreden besluit erkend dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij over (enige) kennis van het bahai-geloof beschikt en dat hij in Nederland activiteiten verricht voor de bahai-gemeenschap. De rechtbank stelt in dat verband vast dat eiser alle door verweerder gestelde vragen over het bahai-geloof concreet heeft beantwoord. Ook heeft eiser een inschrijvingsbewijs overgelegd van de “Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Nederland.” In het nader gehoor heeft eiser daarover verklaard dat hij gedurende een periode van ruim een jaar verschillende bijeenkomsten en feesten van het bahai-geloof heeft bijgewoond, voordat hij officieel tot de bahai-gemeenschap werd toegelaten en dit bewijs aan hem werd afgegeven. [16]
13. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat eiser geen goede uitleg heeft gegeven voor het feit dat hij niet goed kan verklaren ten aanzien van het proces van zijn bekering en dat het zwaartepunt van de beoordeling daarom blijft liggen bij de motieven voor en het proces van bekering.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de overwegingen van de Afdeling in de hiervoor onder 6 aangehaalde uitspraken, met deze enkele overweging onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de overtuigende verklaringen van eiser over zijn kennis en zijn (ook door derden bevestigde) activiteiten voor de bahai-gemeenschap, diens - op zichzelf - ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verweerder dient immers, zoals ook in WI 2019/18 is uiteengezet, een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten. In dat verband dient hij de elementen motieven, kennis en activiteiten in onderlinge samenhang met elkaar te bezien. Nu uit het bestreden besluit niet volgt of, en zo ja welk, gewicht verweerder aan eisers verklaringen over de elementen kennis en activiteiten toekent, is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank volgt verweerder niet zonder meer in zijn opvatting dat van compensatie slechts sprake kan zijn als de vreemdeling een genoegzame verklaring heeft voor het feit dat zijn verklaringen over het motief voor en het proces van bekering tekortschieten. Verweerder heeft in de eerste plaats niet onderzocht of eiser een dergelijke genoegzame verklaring heeft, daargelaten dat eiser zelf heeft betoogd dat zijn verklaringen over op dit onderdeel juist overtuigen. Ook verdraagt deze eis zich niet met het integrale karakter van de door verweerder te verrichten geloofwaardigheidsbeoordeling. Tot slot valt niet in te zien dat verweerder, wanneer eiser daarvoor een goede uitleg zou hebben, überhaupt nog aan eiser kan tegenwerpen dat zijn verklaringen op dat onderdeel achterblijven. Deze beroepsgrond slaagt.
Problemen naar aanleiding van de gestelde bekering
15. Nu verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiser ongeloofwaardig is, heeft verweerder evenmin kunnen concluderen dat de problemen die eiser als gevolg daarvan stelt te hebben ondervonden ongeloofwaardig zijn. Ook het standpunt dat eiser bij terugkeer naar Iran geen gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade heeft te duchten, is daardoor gebrekkig gemotiveerd.
Conclusie
16. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Er bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het verrichten van een geloofwaardigheidsbeoordeling in eerste instantie is voorbehouden aan verweerder. Verweerder zal dan ook opnieuw op de aanvraag dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser
met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.A.E. Paulus, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.zaaknummer NL21.4032.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Rapport nader gehoor van 20 september 2019, p. 6 van 42.
6.Rapport nader gehoor, p. 16 van 42.
7.Rapport nader gehoor, p. 33 van 42.
8.Rapport nader gehoor, p. 16 van 42.
9.Rapport nader gehoor, p. 33 van 42.
10.Rapport nader gehoor, p. 19 van 42.
11.Rapport nader gehoor, p. 14 en 15 van 42.
12.Rapport nader gehoor, p. 6 van 42.
13.Rapport nader gehoor, p. 18 van 42.
14.Rapport nader gehoor, p. 21 van 42.
15.Rapport nader gehoor, p. 17 van 42.
16.Rapport nader gehoor, p. 29 van 42.