ECLI:NL:RBDHA:2021:12936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/09/618346 / JE RK 21-2288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdzorgzaak

Op 2 november 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak is behandeld naar aanleiding van verzoekschriften die op 24 september 2021 zijn ingediend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarigen op verschillende locaties verblijven. De kinderrechter heeft eerder de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 9 november 2021 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De ouders hebben de afgelopen periode groei laten zien en staan open voor hulpverlening, maar de hulpverlening heeft stagnerende resultaten opgeleverd.

Tijdens de zitting heeft de moeder verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarigen beoordeeld en geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de drie minderjarigen verlengd tot 9 november 2022, maar de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de huidige situatie niet in het belang van [minderjarige 1] is en dat de noodzakelijke hulpverlening kan worden ingezet wanneer [minderjarige 1] weer bij de moeder woont. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 12 november 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/618346 / JE RK 21-2288
Datum uitspraak: 2 november 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling
Afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van de op 24 september 2021 ingekomen verzoekschriften van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboortedatum 1]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboortedatum 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2013 te [geboortedatum 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi, te Den Haag,

[gezinshuisouder] hierna te noemen: de gezinshuisouder.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • de verzoekschriften met bijlagen;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, d.d. 2 november 2021;
  • het verweerschrift van de advocaat van de moeder, d.d. 27 oktober 2021.
Op 2 november 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de partner van de moeder, [partner] , als toehoorder.
De gezinshuisouder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.
[minderjarige 1] is op 2 november 2021 voorafgaand aan de zitting in raadkamer gehoord.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] verblijft in een gezinshuis, [minderjarige 2] verblijft bij de moeder en [minderjarige 3] verblijft bij de vader.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 3 november 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd van 9 november 2020 tot 9 november 2021, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening. Daarnaast is bij die beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd van 9 november 2020 tot 9 mei 2021.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 6 mei 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd van 9 mei 2021 tot 9 november 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening. Aanvankelijk was verzocht om een verlenging voor de duur van zes maanden, maar ter zitting is de verzochte periode gewijzigd in drie maanden.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. De relatie tussen de moeder en [minderjarige 1] is verbeterd en ze hebben beiden de wens dat [minderjarige 1] weer volledig bij de moeder komt wonen. [minderjarige 1] heeft een belaste voorgeschiedenis waardoor het van belang is dat de terugplaatsing goed begeleid wordt. Om duidelijk te krijgen welke hulpverlening er nog nodig is om de terugplaatsing te doen slagen is de Beoordelingsboog ingezet. De verwachting is dat Jeugdformaat deze binnen drie maanden zal afronden en met een advies zal komen. Om de juiste hulpverlening in te kunnen zetten en het gezinshuis als stok achter de deur te kunnen gebruiken is verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nodig. Verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk voor alle kinderen omdat de doelen nog niet behaald zijn en de kinderen het afgelopen jaar nauwelijks contact hebben gehad. Er staat binnenkort een afspraak gepland voor Kinderen uit de Knel.
De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . De moeder heeft verklaard dat zij bereid is om aan alle hulpverlening mee te werken, ook wanneer [minderjarige 1] weer thuis woont. De EMDR van [minderjarige 1] komt niet van de grond omdat ze lange dagen maakt op school en ze het door het heen en weer reizen van en naar het gezinshuis te druk heeft. De moeder wil rust voor [minderjarige 1] zodat de behandeling van de grond kan komen. De advocaat heeft benadrukt dat [minderjarige 1] al een jaar meer bij de moeder verblijft dan in het gezinshuis en dat dit goed verloopt. De hulpverlening heeft lange tijd stilgelegen vanuit de gecertificeerde instelling en de Beoordelingsboog had veel eerder ingezet kunnen worden. Een machtiging tot uithuisplaatsing is een ingrijpende maatregel en dient niet als vangnet te worden gebruikt, hier zijn andere middelen voor.
Als hulpverlening nodig is, kan deze vanuit het kader van de ondertoezichtstelling worden ingezet. Een nieuwe verlenging van de machtiging brengt onrust en onzekerheid mee voor [minderjarige 1] . De moeder verzoekt daarom primair om het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair om het verzoek aan te houden voor de duur van drie maanden.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft hier geen verweer tegen gevoerd. De vader staat achter verlenging van de ondertoezichtstelling omdat de ouders er zelf niet uitkomen en het fijn is dat een jeugdbeschermer betrokken is.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bestaan uit het hierna volgende. De ouders hebben de afgelopen periode groei laten zien en staan open voor de hulpverlening van Kinderen uit de Knel en begeleide bezoeken van de kinderen onderling en met de ouder waar zij niet wonen. Door de stagnerende hulpverlening zijn de doelen echter nog onvoldoende behaald, maar de verwachting is dat Jeugdformaat binnenkort de zorg zal gaan starten. De kinderrechter acht verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om zicht te kunnen houden op de ontwikkeling van de kinderen, de benodigde hulpverlening in te kunnen zetten en verder te kunnen werken aan de gestelde doelen. De kinderrechter zal de verlenging van de ondertoezichtstelling daarom toewijzen zoals verzocht.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige 1] al meer dan een jaar voor de helft van de tijd (van vrijdag tot en met maandag, op woensdagen en in de vakanties) bij de moeder verblijft. Dit verloopt goed en er zijn in die periode geen zorgen geweest die hebben gemaakt dat de situatie niet langer kon voortduren. Om [minderjarige 1] (volledig) terug te kunnen plaatsen bij de moeder heeft de gecertificeerde instelling de Beoordelingsboog ingezet om te onderzoeken of en zo ja, welke hulpverlening nog moet worden ingezet. De kinderrechter overweegt dat het nog onduidelijk is wanneer de Beoordelingsboog zal worden afgerond en, in het geval nog hulpverlening wordt geadviseerd, wanneer deze kan worden ingezet in verband met mogelijke wachtlijsten. De huidige situatie is door het heen en weer reizen onrustig en heeft effect op hetgeen voor haar haalbaar is op school. Daarnaast is er nu ook geen (emotionele) ruimte voor de EMDR-behandeling. Op grond van deze omstandigheden is het laten voortduren van deze situatie niet in het belang van [minderjarige 1] . De moeder en [minderjarige 1] hebben aangegeven de noodzakelijke hulpverlening te zullen aanvaarden en deze kan ook worden ingezet wanneer [minderjarige 1] weer volledig bij de moeder woont. De kinderrechter acht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] daarom niet langer noodzakelijk en zal het verzoek afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van 9 november 2021 tot
9 november 2022 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2021 door mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 november 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.